Column | Onbegrijpelijke ziekte

Frits Abrahams

De onlangs overleden Clairy Polak was niet alleen een van de beste journalisten uit de Nederlandse omroepgeschiedenis, ze heeft ook nog een belangwekkend boek geschreven over dementie: Voorbij, voorbij.

Het verscheen in 2019, een kleine tien jaar nadat de NOS haar als presentatrice bij de overgang van Nova naar Nieuwsuur laf op een zijspoor had gezet uit angst voor populistisch rechts. „Het was een gevaar om door haar geïnterviewd te worden”, reageerde premier Rutte op haar dood. Hij bedoelde het als compliment, maar er sprak ook een reële beduchtheid uit.

Met Voorbij, voorbij debuteerde Polak als romanschrijver. Daarmee ben ik meteen bij mijn enige bezwaar tegen het boek beland. Het was mij liever geweest als Polak over dit onderwerp geen roman, maar een memoir had geschreven, een puur autobiografisch relaas over haar omgang met haar dementerende echtgenoot. Als roman is het boek net iets te mager, als memoir zou het nog overtuigender zijn geweest – dan zou het op het niveau zijn gekomen van Vroeger is dood, het schitterende boek van Inez van Dullemen over haar aftakelende ouders.

Toch is Voorbij, voorbij zeer de moeite waard, omdat Polak een ervaringsdeskundige bij uitstek is: met groot waarnemingsvermogen en journalistieke pen beschrijft ze de teloorgang van haar man. In de publiciteit heeft Polak er geen geheim van gemaakt dat ze haar eigen ervaringen beschreef. Ze wilde geen verzameling vertederende of ontroerende anekdotes over de lezer uitstorten, ze wilde laten zien hoe de dagen en de fases zich in zo’n huwelijk voltrekken.

Ze noemt dementie „een onbegrijpelijke ziekte”, omdat de reacties van de patiënt zo onvoorspelbaar zijn. Soms zegt ze ‘Leo’ en antwoordt hij ‘ja liefste’, zoals vroeger. Maar het kan ook gebeuren dat hij haar niet herkent en zegt dat zijn vrouw dood is. Als ze hem dan tegenspreekt, zwijgt hij.

Ze geeft toe dat ze soms woedend tegen hem had geschreeuwd „als hij voor de zoveelste keer midden in de nacht in z’n blootje of alleen een T-shirt aan de straat op had willen lopen”.

„Ze kon niet langer tegen haar eigen machteloosheid”, schrijft ze, „het maakte haar wanhopig, bracht haar op de grens van paniek. Leo was enorm gevoelig geweest voor haar stemmingen. Als zij kribbig was werd Leo ongezeglijk, als ze verdrietig was werd hij triest, als ze hem probeerde te negeren werd hij agressief.”

Als ze haar man tegen zijn zin naar het verpleeghuis heeft overgebracht, bulkt ze van de schuldgevoelens. Ze vlucht naar haar geliefde Zwitserland voor een weekje vakantie, maar daar wordt ze geconfronteerd met de moeilijkste aller vragen: „Voor wie heb ik nog betekenis?”

Ze komt tot de smartelijke conclusie dat het leven van Leo in het verpleeghuis geen zin meer heeft. „En dat zij de zin van haar leven uitsluitend nog ontleent aan de instandhouding van die zinloosheid.”

Twee jaar geleden vertelde Polak in de Volkskrant wat zij zelf zou doen als ze de diagnose ‘alzheimer’ kreeg. „Ik heb me voorgenomen om dan meteen een eind te maken aan mijn leven. Bij alzheimer moet je vooral niet te lang uitstellen, omdat je anders zeker weet dat je het niet meer zelf in de hand hebt. En mijn ervaring met die ziekte is zodanig dat ik die mezelf zou willen besparen.”