Liep te wandelen over het Groninger land, waar zich een onbegrijpelijk blauwe lucht overheen welfde, zo stralend dat ik moest lachen bij het zien. En toen ook weer om mijn eigen gedachtenformulering ‘onbegrijpelijk blauw’. Hoe zou begrijpelijk blauw er dan uitzien? Geen idee natuurlijk.
Je loopt de hele dag maar van alles en nog wat te beweren in gedachten.
Zo vertelde ik mezelf laatst ook, niet voor de eerste keer, dat ik er de voorkeur aan geef als ik wandel om geen mensen tegen te komen. Maar ik wil daarvoor beslist niet naar verlaten gebieden in Noord-Noorwegen, nee, gewoon hier blijven op datzelfde Groninger land met niemand anders op straat, op het pad, tussen de akkers. Terwijl dit toch evident een bewoond en gemaakt landschap is, waar ik trouwens ook de voorkeur aan geef. Ik ben te klein voor echt grote ruige natuur met nergens een spoor van menselijke aanwezigheid erin. Graag alleen aan het strand zitten met uitzicht over de wijde zee, beslist niet graag alleen midden op de oceaan.
Die ogenschijnlijke eenzaamheid verdiept de beleving van aangename, want tijdelijke, eenzaamheid. Een boer die op de akker bezig is hindert niet, die hoort in het landschap, daar heb ik niets tegen. Maar een andere wandelaar, nee liever niet. Dat verstoort het gevoel.
Soms lijkt het zelfs een vorm van afgunst. Een poosje geleden was bij de recensie van het nieuwe boek van Sacha Bronwasser een grote foto van een Grieks marmeren beeld afgedrukt: ‘de kouros van Flerio’ stond eronder. Wát?! Dat is de kleine kouros van Naxos, een vanwege een breuk in het marmer achtergelaten onvoltooid beeld dat ik al ruim veertig jaar bezoek, jarenlang met een man die er een soort cultus omheen had gebouwd. Aan mijn muur hangt een schilderijtje waarop diezelfde kleine kouros is afgebeeld, ik heb 35 jaar geleden met het oude vrouwtje gesproken dat hem in haar jeugd met haar vader had opgegraven (‘met mijn eigen handen, met mijn eigen handen’) – wat doet die kouros in de krant? Wat heeft Sascha Bronwasser daarover te schrijven? Die kouros is van mij!
Dit nu slaat nergens op, ik weet het. Het is een vreemde bezitsdrang, die zich wel vaker voordoet, vooral bij kunst. Enerzijds wil ik dat een bewonderde dichter, neem bijvoorbeeld Anne Carson, ook door anderen bewonderd wordt en goed gevonden en vind ik het fijn als ik iemand tegenkom die haar ook kent en leest en dan putten we ons uit in enthousiasme, anderzijds kan ik het niet uitstaan als ‘zomaar iemand’ (dat is iemand die ik niet ken) in de krant of een tijdschrift over haar schrijft. Straks gaat iederéén haar goed vinden!
Snob.
Of is het dat je graag alleen met sommige anderen een eigen soort waardering deelt, op een manier die je met elkaar verbindt? De bezitsdrang strekt zich vanzelfsprekend niet uit naar beroemde kunstwerken, niemand kan zich verbeelden dat-ie de enige ter wereld is die ‘echt’ geniet van Proust. En vaak genoeg wil je je eigen enthousiasme juist maar al te graag delen: luister hier eens naar, lees dit eens. Maar dan moeten degenen met wie je die ervaring gedeeld hebt niet voortaan gaan doen of het nu hun lied is, hun schilderij, hun dichtregel.
Terwijl je zelf je natuurlijk ongeveer alles toe-eigent via anderen.
En zo loop ik dan over het land, te genieten van dat er ‘niemand’ is terwijl alles om me heen door mensen gemaakt is, te lachen om mijn eigen idiote gedachten, en haast me dan naar huis om die gedachten te delen. Maar ze zijn alléén van mij!