‘Zullen we zo even gaan praten?”, zegt de verkoper in de kaaswinkel tegen zijn jongere collega. Zij stopt zichtbaar chagrijnig stukken kaas in papier en reageert niet. „Ik denk dat het goed is als we even communiceren hierover”, dringt de verkoper, waarschijnlijk haar leiddinggevende, aan.
Ik sta meteen aan haar kant. Misschien is dat onterecht: misschien komt ze altijd te laat, of heeft ze een enorme parmezaan achterovergedrukt. Maar de woordkeus van de kaasverkoper maakt dat ik denk: „Ren, ren! Voordat je moet communiceren!”
‘Communiceren’ is misschien wel het meest gehypete woord van de afgelopen jaren. Kijk alleen al naar het aanbod van cursussen over invloedrijk, geweldloos, verbindend, effectief of anderszins communiceren. Daardoor hoor je nu overal dezelfde aangeleerde frasen: „Ik merk bij mezelf…”, „Ik voel dat ik…”.
Dit is onderdeel van een grotere ontwikkeling: dat we de afgelopen vijfentwintig jaar daadwerkelijk veel meer communiceren dan de mens ooit heeft gedaan. We kunnen de hele dag door mailen, appen, twitteren, slacken, facetimen, stories posten et cetera. Je zou verwachten dat alle nieuwe media de communicatie efficiënter maken, maar het tegendeel is gebeurd: door het gemak neemt de vraag naar communicatie toe. Vergelijk het met extra asfalt om files op te lossen, waarna nog meer mensen in de auto stappen. En niet alleen kunnen we veel meer communiceren, we moeten het ook. De mogelijkheid schept een verplichting. Je bent een hork als je niet op babyfoto’s reageert; je bent fout als je je niet uitspreekt over onrecht. Vandaar de druk op publieke actoren, van universiteiten tot topkoks, om positie in te nemen over zaken als de Gaza-oorlog.
Al dit communiceren heeft twee belangrijke schaduwzijden. Ten eerste: niet iedereen is ervoor gemaakt. Ikzelf toevallig wel: vaak heb ik er voor de werkdag begint al vijf WhatsApp-gesprekken op zitten. Als ik mijn gedachten niet kan delen krijg ik een soort emotioneel locked-in syndrome. Een tijdje terug was ik twee dagen alleen in Berlijn en al snel had ik de neiging voorbijgangers aan te klampen om ze te vertellen wat ik die middag had gegeten.
Maar veel mensen zitten anders in elkaar. Een vriendin van me werkte bij een techbedrijf waar men moest vloggen over de eigen voortgang, en bovendien altijd bereikbaar moest zijn op Slack. Haar lukte dat niet, ze kon niet chatten en programmeren tegelijk. Verschillende keren werd ze op het matje geroepen: hoewel ze haar werk goed deed, was men ontevreden over haar communicatievaardigheden. Dit werd besproken alsof het om ernstig karakterfalen ging.
Overmatig communiceren is prima voor extraverten en mensen die goed zijn in multitasken, maar voor een heleboel mensen is het vreselijk. Dit kan deels verklaren waarom zoveel werknemers thuis zitten met een burn-out. Iets om over na te denken.
Dan de andere schaduwzijde. Bij alle nieuwe communicatie, of het nu gaat over een Instagrampost of een cursus geweldloze communicatie, ligt de nadruk op de spreker. We leren steeds beter hoe we zo efficiënt en succesvol mogelijk kunnen zenden; de nobele kunst van het ontvangen krijgt minder aandacht.
Het valt mij al langer op dat veel mensen slecht kunnen luisteren, zowel online als in het echte leven. Vaak lijkt het luisteren niet zozeer een poging de ander te begrijpen, maar eerder een zoektocht naar een moment om weer zelf te kunnen praten: „Ja, dat heb ik ook altijd. Laatst bijvoorbeeld…”. Vragen stellen vinden mensen moeilijk, net als het opzij zetten van aannames over de ander. Goed luisteren vergt een soort nederigheid die niet goed samengaat met het opgeblazen ego dat al het moderne communiceren veronderstelt.
Ik las iets interessants in het onlangs verschenen boek Luisteroefeningen van filosoof Miriam Rasch. Luisteren is hip, zegt Rasch: in bladen als Forbes en Harvard Business Review verschijnen talloze artikelen met koppen als ‘The Power of Listening in Helping People Change’ en ‘6 Ways Effective Listening Can Make You a Better Leader’. Maar dit soort artikelen leidt tot „performatief luisteren”, aldus Rasch: luisteren om jezelf als empathisch te profileren, niet om werkelijk iets te horen. Uiteindelijk zijn mensen toch liever zelf aan het woord.
„Om te luisteren moet je zelf je mond houden, het helpt als je nieuwsgierig bent naar wat er voor je neus gebeurt en dat de ruimte geeft om te ontvouwen”, schrijft Rasch. „Daarmee geef je overigens ook jezelf de ruimte. Niet de ruimte van het spreken, maar van de stilte.”
Ik heb altijd een hekel gehad aan het gezegde „spreken is zilver, zwijgen is goud”. Dat heeft misschien te maken met het woord ‘zwijgen’, dat een zware, ongezellige ondertoon heeft. Maar bedenk eens wat je allemaal kunt doen terwijl je zwijgt. Moeten we daar niet eens met elkaar over praten?
Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC