Column | Max de Jong als vertegenwoordiger van een cynische, door de oorlog getekende generatie

Michel Krielaars

Een week lang had de Amsterdamse Athenaeum Boekhandel een etalage ingericht met het oeuvre van Max de Jong (1917-1951). Achter het grote raam blonken oude uitgaven van zijn essaybundels, gedichten en dagboek uit de jaren 1947-’51. In dat laatste geschrift worden de deprimerende belevenissen van een naar liefde hunkerende vrijgezel in het naoorlogse Amsterdam zo beklemmend neergezet dat je er ellendig van wordt. Dat gevoel wordt nog eens versterkt doordat je weet dat het dagboek ophoudt omdat De Jong aan een herseninfectie is overleden, 33 jaar oud.

Vooral de harten van zeventigers kloppen sneller bij het horen van de naam Max de Jong, blij als ze zijn dat ze die benauwende tijd niet zelf hebben meegemaakt. Ook bewonderen ze dat ene lange gedicht ‘Heet van de naald’, met die opmerkelijke strofe: ‘met blonde vrouwen vrijen/ is zoiets als homoseksualiteit/ het is onzedelijk/ het heeft geen zin’.

Uitgeverij Fragment schenkt al enige jaren aandacht aan Max de Jong. Verscheen in 2022 Bob Polaks Bij het gedicht ‘Heet van de naald’ van Max de Jong, waarin onder meer de druk- en receptiegeschiedenis van het gedicht wordt behandeld aan de hand van door de dichter met vulpen aangebrachte wijzigingen in de eerste druk, nu is er ook het door Piet Schreuders fraai vormgegeven en door diezelfde Bob Polak bezorgde Bij het dagboek van Max de Jong.

Het boek is een met foto’s, bouwtekeningen, plattegronden en krantenadvertenties geïllustreerde sociaal-geografische staalkaart van het Amsterdam van direct na de Duitse bezetting. Brood en tabak waren nog op de bon, woningnood veroordeelde talloze mannen en vrouwen tot een armoedig bestaan op kamers.

Bob Polak heeft die wereld in kaart gebracht, van De Jongs – deels Joodse – familie tot aan de – zwartharige – gezusters Wibaut, op wie hij ziekelijk verliefd was, en de bezoekers van de eethuizen die hij frequenteerde. Meerdere van die eethuisgangers, zoals Gerard Reve en de filosofiestudent Jan Hollak zouden later beroemd worden.

Verhelderend is ook de grafische weergave van De Jongs huurkamers, die je laat zien waar hij zich ten opzichte van zijn buren bevond. Het geluidsoverlast (zang, pianospel en radio) waarover hij in zijn dagboek onophoudelijk klaagde, wordt er begrijpelijk door. Maar ronduit vermakelijk zijn de passages over de aanschaf van een nieuwe fiets, nadat de oude gestolen is, of van een nieuwe zwembroek.

Serieuzere zaken mijdt Polak niet. Als felle anticommunist zette De Jong zich bijvoorbeeld in voor Tsjechen die na de communistische putsch in Praag van 1948 naar Nederland waren gevlucht. Van een zonderlinge, paranoïde mopperaar en roddelaar verandert hij dan in een activist.

Maar bovenal wekt het boek begrip voor een cynische generatie, getekend door de Duitse bezetting en de Koude Oorlog. En daarmee is het een aanvulling op de eveneens door Piet Schreuders vormgegeven en door Max Pam en Hans Renders samengestelde ‘beeldbiografie’ van W.F. Hermans, Het universum van Willem Frederik Hermans. Niet voor niets haalt Polak in zijn boek Hermans aan met de woorden: ‘Het beste wat een Nederlands auteur overkomen kan, is doodgaan op z’n 30ste jaar of daaromtrent. Alles wat erna komt is een toegift (als hij zo dom is niet op tijd te overlijden).’