Column | Liefde voor lawaai

Lawaai is niet altijd te voorkomen, maar de vraag is of je het anderen moet opdringen. Zo waren de voetbalcommentatoren van de NOS boos over de herrie in het PSV-stadion kort voor het begin van de wedstrijd van het Nederlands elftal tegen Bosnië en Herzegovina. Ze hadden zichzelf en elkaar nauwelijks kunnen verstaan, ook al hadden ze ‘oortjes’ in.

Het was inderdaad opmerkelijk rumoerig in het stadion, als tv-kijker waande je je in een disco met een doorgesnoven deejay die de tijd van zijn leven had. Het publiek deinde en schreeuwde uit volle Oranje-borst mee en de massaal verspreide lichtjes deden de vrolijke rest. NOS-verslaggever Arman Avsaroglu vertelde later dat zulke taferelen ook in andere stadions steeds erger worden. „Wie doe je er een plezier mee?”

Goede vraag. Ik vrees dat je er meer mensen een plezier mee doet dan Avsaroglu voor mogelijk houdt. Veel mensen houden van lawaai. Stilte maakt hen onrustig. Dat is hun goed recht, het is alleen jammer dat ze hun genot zo graag willen delen met anderen. Ik voel daarbij zelfs iets van triomf, alsof ze je willen toeroepen: „Hoor je mij? Dit ben ik. Wen er maar aan.”

Wat mij de laatste tijd vooral opvalt is de overlast door motorrijders, die met hoge snelheid en angstaanjagend lawaai zelfs door de drukke binnenstad van Amsterdam durven razen. Kennelijk ondervinden ze weinig last van de verkeerspolitie. Collega-columnist Tony van der Meulen van het Brabants Dagblad ontdekte websites waarop bepaalde uitlaatpijpen uitbundig worden aangeprezen. „‘Sportief’ betekent al oorverdovend, maar heel gewild is ook het type ‘agressief’.”

Een ander soort lawaai komt van de moderne fiets. Als stadswandelaar hoor ik steeds vaker fietsers die, het liefst vlak achter mij, met piepende of gierende remmen hun vrij kostbare rijwiel tot stilstand brengen. Het klinkt alsof ze hun gehate schoonmoeder eindelijk de strot hebben afgebeten. Ik kan me niet herinneren dat ik zelf ooit een fiets heb gehad die zulke ijselijke geluiden voortbracht.

Ik vroeg er een ervaren fietsenmaker naar en hij vertelde me dat het gekrijs der remmen vooral te wijten is aan de nalatigheid van deze fietsers. Ze moeten hun remmen vaker schoon maken, de remschijven preventief ontvetten en de staat van de remblokken controleren. „Daar zijn de meeste mensen te beroerd voor”, zei hij. „Maar dat is prima, ik verdien er een goede boterham aan.” Gelukkig vroeg hij me niet naar mijn eigen onderhoudsactiviteiten, want dan had ik moeten bekennen dat ik het verschil tussen een remschijf en een remblok niet wist.

Een ander type lawaai waar ik niet op zit te wachten, is het rumoer dat afkomstig is van gemeentelijke werkzaamheden op het gebied van elektriciteit of riolering. Niet te vergelijken met het plezierlawaai van voetbalsupporters en motormaniakken, maar het effect is hetzelfde: slecht voor je humeur. Daar komt nog het besef bij dat het mijn eigen schuld is. Ik ben destijds in de verkeerde stad gaan wonen. Als bewijs kan ik de meest hilarische krantenkop van dit jaar aanvoeren. Uit Het Parool van 9 september: „De gemiddelde straat in Amsterdam wordt 6 keer per jaar opengebroken.”