Column | Leven in de communistische dictatuur van de DDR

Michel Krielaars

In Duitsland woedt opnieuw een fel debat over de vraag of de DDR een ‘Unrechtstaat’ was of niet. Aanleiding daarvoor zijn twee recent verschenen non-fictieboeken. Het ene is Der Osten: eine westdeutsche Erfindung van Dirk Osch-mann (1967), waarin op provocerende wijze wordt gesteld dat West-Duitsers nog steeds neerbuigend over Oost-Duitsland spreken. Het andere boek is Diesseits der Mauer. Eine neue Geschichte der DDR 1949-1990 van historica Katja Hoyer (1985), die volgens haar critici de communistische dictatuur in dat land zou bagatelliseren. Het gaat er fel aan toe, terwijl Hoyers boek, dat oorspronkelijk in het Engels verscheen en ook in het Nederlands werd vertaald, in de Angelsaksische pers alom lof kreeg toegezwaaid, juist omdat het zich richt op het dagelijkse leven van gewone DDR-burgers.

Hoyer krijgt bijval van fictieschrijvers zoals Jenny Erpenbeck (1967), die net als zij in de DDR is opgegroeid. In haar roman Kairos (2021) laat Erpenbeck bijvoorbeeld zien dat je in de DDR ook een heel normaal leven kon leiden en grappen kon maken over de Stasi en partijleider Honecker. Natuurlijk is ze daarbij niet blind voor de kwalijke kanten van de communistische dictatuur. Maar wel mist ze bepaalde dingen uit dat land, ‘niet per se omdat die zo goed waren, maar omdat je daar nu eenmaal je hele leven aan gewend was’, zoals ze zegt in een interview met het Duitsland Instituut in Amsterdam.

De onlangs verschenen debuutroman Die Möglichkeit von Glück van Anne Rabe (1986) laat daarentegen op een luchtige, soms ronduit komische wijze de onaangename kanten van die DDR zien. Aan de hand van herinneringen en archiefonderzoek vertelt de jonge moeder Stine het verhaal van haar familie zowel in de DDR als in de jaren na de val van de Muur in 1989. Haar ouders en grootouders van moederskant waren in de DDR partijlid en mochten daarom studeren. Stine’s vader is een brombeer, haar moeder een kille vrouw. Dat laatste blijkt als ze de kleine Stine en haar broertje dwingt om in een te heet bad te gaan en ze zich doof houdt als haar kroost om hulp roept. Alleen al hierdoor leest Rabe’s roman als een psychologische thriller.

Eenmaal volwassen, ontdekt Stine dat haar grootvader Paul bij Stalingrad heeft gevochten en getraumatiseerd is. Haar grootmoeder heeft de geallieerde luchtbombardementen en de verkrachtingen door het Rode Leger overleefd. Door die oorlogservaringen zijn beiden trouwe communisten geworden. Zelfs na 1989 is Paul de partij nog dankbaar dat hij als arbeiderszoon carrière heeft kunnen maken als docent.

Het zwijgen over dat geweld is de rode draad in Rabe’s knappe roman. Niet alleen is sinds 1989 de verdediging van het DDR-regime erop te herleiden, maar ook het geweld in Oost-Duitsland uit die tijd, van de anti-immigrantenrellen in Rostock van 1992 tot de dodelijke schietpartij door een gefrustreerde ex-leerling op een gymnasium in Erfurt in 2002.

Als Stine erachter komt dat haar grootvader in 1952 zijn studenten heeft verhoord om uit te zoeken of ze lid van een staatsvijandige evangelische jeugdorganisatie waren, voert hij ter verontschuldiging aan dat voor hem toen alleen de DDR-leuze ‘Nooit meer fascisme’ gold. Zoals hem moet het veel andere partijgetrouwe Oost-Duitsers zijn vergaan. Vooral omdat ze zich na 1989 ineens tweederangs burgers voelden en de klassenvijand moesten dienen die ze daarvoor hadden bestreden.