Column | Lammert Voos voert je in zijn roman Jericho mee naar de verschrikkingen van de oorlog in Oekraïne

Het bijbelse Jericho werd vernietigd nadat de Israëlieten zeven dagen lang om de stadsmuren hadden gelopen. Daardoor stortten die in, waarna Jericho in as werd gelegd en haar bevolking vermoord. Sindsdien staat Jericho symbool voor vernietiging en oorlog, waar dan ook. Precies om die reden heeft schrijver Lammert Voos Jericho centraal gesteld in zijn nieuwe, gelijknamige roman, die wrange herinneringen bij me opriep.

Als iemand over de smerigheid van een oorlog kan schrijven, dan is het Voos wel. Lees de ruige, gewelddadige romans die hij over zijn jeugd op het Groningse platteland schreef. Verkrachting, incest, mishandeling en alcoholisme zijn er aan de orde van de dag. Het is hetzelfde beestengedrag dat je in een oorlog tegenkomt, waar iedereen zijn menselijkheid verliest en slechts bezig is met overleven.

Jericho speelt zich af in het fictieve Moedzjikistan, waar je moeiteloos Oekraïne in herkent. Voor Jericho lijkt Donetsk model te hebben gestaan, waar in 2014-2015 zware gevechten plaatsvonden tussen Oekraïeners en Russen. De stad wordt verdedigd door Kozakken, die er hun eigen regels op na houden en zich aan niets of niemand iets gelegen laten liggen.

De vijanden zijn de Oerody, wat Russisch is voor monsters. Het is een toepasselijke benaming, gezien de oorlogsmisdaden die het Russische leger dagelijks in Oekraïne pleegt.

Voos vertelt zijn verhaal langs twee lijnen. Enerzijds is er die van de correspondent Adam, die voortdurend terugblikt op zijn akelige jeugd in Nederland, anderzijds die van het jonge Oekraïense echtpaar Josip en Lidija. Alledrie belanden ze in de hel van een belegerde stad. Autobommen exploderen voor vluchtelingenopvangcentra, sluipschutters schieten op alles en iedereen. Voor zijn rake beschrijvingen van die sfeer van stront, zweet, bloed en angst putte Voos uit zijn eigen ervaringen als vluchtelingenwerker tijdens de oorlog in voormalig Joegoslavië.

Vooral in zijn verbeelding van Hotel International, het onderkomen van westerse verslaggevers en ngo-medewerkers, herken ik veel van wat ik zelf in oorlogen heb meegemaakt. Het is de plek waar het normale leven ogenschijnlijk gewoon doorgaat, terwijl eromheen de vijand dood en verderf zaait. Zo schrijft hij: ‘Achter het hotel lag de VN-compound en in het hotel huisden de fixers, de journalisten, hulpverleners, hoeren, pooiers en gangsters die de stad in werkelijkheid controleerden. Mogadishu, Kabul, Goma, Bagdad; al die steden hadden zo’n hotel.’ En dan is er het dieselaggregaat dat onafgebroken stroom levert voor alle laptops en tv-apparatuur die dag en nacht aanstaan en van iedere oorlog bijna een banale gebeurtenis maken waarin alleen aanklik- en kijkcijfers tellen.

Ik kan het gegrom van die elektriciteitsmolen nog horen als ik terugdenk aan die nacht in 2008 in het door Rusland op Georgië veroverde Tschinvali in Zuid-Ossetië. In een hotelkamer met kapotgeschoten ramen vierde ik er mijn verjaardag met een door NRC-fotograaf Oleg Klimov geritselde koude kip en een fles champagne, de dekens om onze schouders geslagen tegen de kou. In het donker ratelden de tanks door de straten en klonken schoten. En wat waren we bang, ondanks die kip en champagne. In zo’n ongewisse toestand, waar het ieder voor zich is, spelen oorlogen zich af. Iemand die het niet heeft meegemaakt kan er zich nauwelijks een voorstelling van maken.



Delen