Column | Kolibries in een kano

Het begon met de naam: Selma Konijn. Kanovaarder. Kano-Konijn. Wat heb ik soms toch een kinderachtig brein. Het was dus de naam die me opviel, helemaal toen er ook nog een Mus voorbijkwam. Kanovaarder Anna Mus, maar die kwalificeerde zich niet voor de Olympische Spelen. Selma Konijn wel, samen met Ruth Vorsselman, in de duokano.

Natuurlijk heb ik wel eens naar kanoën gekeken, maar alleen naar de wildwatervariant. Fascinerend is het hoe de kanovaarders zich met ogenschijnlijk grof geweld om van die stokken rechtop in het woeste water heen werken met hun peddel. Ze verdwijnen telkens onder water, komen weer boven, en gaan naar adem happend verder.

Van die Lego-poppetjes vind ik kanovaarders lijken: een blokje voor het bovenlijf, het blokje voor de benen is vervangen door een kano. Bij de kanosprint valt dat – ontdekte ik – nog veel meer op. Kanosprint is kanovaren op vlak water, op een roeibaan, en ik kan me niet herinneren dat ik dat ooit eerder heb gezien. Dat is misschien ook niet zo gek: sinds de Spelen van Barcelona in 1992 heeft Nederland zich nooit meer gekwalificeerd voor dit onderdeel.

Het was even zoeken, maar toen deden er twee mannen aan de 500 en 1.000 meter duokanosprint mee: Jan-Dirk Nijkamp en Marc Weijzen. Ze sneuvelden in de halve finale en na hun olympisch avontuur richtten ze zich op een maatschappelijke carrière. Weijzen heeft een installatiebedrijf in Maastricht, Nijkamp is secretaris-directeur bij de Omgevingsdienst Overijssel. Hij woont in Dalfsen, aan de Vecht. Ik fiets daar vaak en de Vecht ziet eruit als ideaal water. Zou Nijkamp daar nog wel eens varen?

Waagt Weijzen zich soms nog op de Maas of stroomt die rivier te snel? Hij komt uit een echte kanofamilie ontdekte ik. Zijn vader Chick Weijzen deed twee keer mee aan de Olympische Spelen: in 1960 en 1964. De Spelen van Mexico-Stad in 1968 sloeg hij over, omdat hij inmiddels twee kinderen had – van wie tenminste eentje dus ook door het kanovirus werd gegrepen.

Voor Selma Konijn en Ruth Vorsselman geldt hetzelfde: ook zij komen uit kanofamilies, vertellen ze in een interview. Ze moesten altijd mee en zo begonnen zij van lieverlee. In ons land is kanovaren een kleine sport waarin iedereen elkaar kent. Des te trotser zijn ze dat ze de kanosprint nu op een groter podium mogen laten zien, in Parijs.

En hoe. De twee scheren door het water, terwijl ze nauwelijks bewegen. Ze zitten doodstil, licht voorover gebogen, de armen voor zich uitgestrekt. Alleen daarin zit de beweging: ze peddelen precies tegelijk, vliegensvlug. Het lijken zo wel twee kolibries, hangend in de lucht. Alleen door naar ze te kijken voel ik mijn armen al verzuren. Deze sport is niet voor watjes, hier moet je bovenarmen en schouders als scheepskabels voor hebben, en een romp van graniet. Dat klopt: in een filmpje zie ik Selma Konijn zich optrekken met een groot gewicht vastgemaakt om haar middel.

Intussen hebben de twee het over hun liefde voor buiten zijn. Dat herken ik. Ik voel me altijd verwant met de roeiers op het water waarlangs ik fiets. Kanovaarders zie ik niet zo vaak. Toch zou ik op de Vecht bij Dalfsen zomaar een olympiër kunnen tegenkomen, weet ik nu.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.