Column | Judith Herzbergs verlate liefdesbetuiging

Soms schuilt de ontroering in een enkele zin. Ik merkte dat toen ik Jo van Judith Herzberg las. Die zin, de eerste uit dat fraai vormgegeven boekje, luidt: ‘De allergrootste liefde van mijn hele leven, dat weet ik nu zo langzamerhand wel zeker, was de liefde voor Jo.’ Meteen besef je dat die woorden nu pas konden worden geschreven en dat die Jo er niet meer is. Daarin schuilt dan ook hun subtiele betekenis, die van dit boekje een literair juweel maakt.

Jo kwam in 1934 als dienstbode werken bij de ouders van Judith Herzberg, die in datzelfde jaar geboren werd. En aangezien haar moeder carrière wilde maken en weinig thuis was, werd Jo Judiths ‘eigenlijkste moeder’, zoals ze jaren later in het gedicht ‘Dinsdag’ zou schrijven.

Eigenlijk is Jo een 100 bladzijden lange uitleg van dat gedicht uit 1960. Alsof Herzberg er haar geheugen mee wil opfrissen. Bepaalde herinneringen laat ze zelfs voor het eerst toe. Daardoor lijkt nu pas tot haar door te dringen dat ze aan Jo haar leven te danken heeft, omdat die haar tijdens de Duitse bezetting van het ene naar het ander onderduikadres bracht. Het gewone ‘dagelijkse doen, het het-er-niet-bij-laten’ was daarbij de enige drijfveer van Jo. Zich hier ineens van bewust, stuit Herzberg op haar schroom om op te schrijven wat er anders zou zijn gebeurd: ‘verraden worden en dan na van allerlei – worden vergast.’

Met de pen gravend in haar onderbewuste, haalt Herzberg aan de hand van Jo herinneringen aan de oorlogsjaren op. Het leidt tot indringend associatief proza van een bijna naïeve soort, dat meer zegt over het schijnbaar alledaagse van de Jodenvervolging dan menige historische studie.

Herzbergs gedachten gaan van de hak op de tak. Net zoals in de gedichten die in Jo zijn opgenomen, bereikt ze daarmee een diepere waarheid dan wanneer ze alles chronologisch zou hebben opgeschreven.

Ook heeft ze het over de schaarste aan woorden voor herinneren. Zo zijn er herinnerde herinneringen, vertelde herinneringen, verschoten herinneringen en versleten herinneringen, oftewel herinneringen waarvan je niet meer weet of ze echt zijn omdat je ze zelf hebt opgedist. Op die manier geeft ze het geheugen vrij spel, waarbij ze de rol van de ‘vergeetwisser’ niet onderschat.

Ze tobt onder meer over de titel van ‘Dinsdag’. Verwijst die naar de dag waarop in 1943 de deportatietreinen uit Westerbork naar Auschwitz vertrokken of naar die waarop Jo haar in Barneveld opzocht toen ze daar met haar ouders door de Duitsers was opgesloten op een landgoed? En hoe zat het met die deftige mevrouw Wiardi Beckman op de Apollolaan, bij wie Jo dienstbode werd nadat ze niet meer bij Joden mocht werken? Na haar vlucht uit Barneveld in 1943, weer dankzij Jo, zat ze daar ondergedoken. Maar op een dag lag er een briefje in de bus met ‘Doe dat kind weg het is gevaarlijk’. Gelukkig bracht Jo haar hierna, dit keer met hulp van ‘meneer Pastoor’, meteen naar een ander adres. Jo ‘deed blijkbaar wat voor de hand lag’, concludeert ze op een gegeven moment.

Als Herzberg zich een onbestemd verdriet uit die tijd herinnert, ‘een huilverdriet over verlaten-zijn, dat ik uitte als zorg over mijn ouders’, beseft ze dan ook dat ze eigenlijk alleen naar Jo verlangde. Vandaar die verlate liefdesbetuiging.



Leeslijst