Mijn schoonvader was jarig. Hij werd 83. We vierden het bij café de Witte Zwaan in Berlicum. Dit was de eerste keer dat we met z’n allen bij elkaar kwamen nadat de vrouw van mijn schoonvader en de vrouw van mijn zwager in november en december overleden waren.
Nu waren er nog vier volwassen mannen, twee volwassen vrouwen, zeven kleine mannen en één peutervrouw over. Drie jongens zonder moeder. Twee mannen zonder vrouw.
Geen Carla, geen Clarite.
Nog steeds een overtuigend grote club.
Aan de andere kant: volslagen idioot.
Op weg naar het feest betrapte ik mezelf erop dat ik steeds dingen dacht als: ‘Carla zal wel tekenspullen voor de kinderen bij zich hebben.’
Het duurt best even voordat doden uit je routine verdwijnen.
Om eerlijk te zijn: ik zag tijdens de autorit tegen het feestje op.
‘We zijn er bijna’, appte mijn schoonvader. Ach, dacht ik. We. Ik liet het appje aan Willem zien. „Hij rijdt met mijn broer mee”, zei hij droog.
We kwamen aan bij het café. Willems broer, zijn drie kinderen en mijn schoonvader kwamen tegelijkertijd aan. Schoonvader op de autostoel waar schoonzus hoorde te zitten, alles door elkaar. Niet te veel aan denken.
In het café trad een man met een gitaar op. Achterin hadden ze de tuinkamer voor ons gereserveerd. We verwijderden ons van de muziek en streken neer. Limo, gevulde eitjes, nacho’s, alcoholvrije biertjes, rode wijn voor mijn schoonvader. Ik keek naar buiten, het landje achter het café waar we vorig jaar onder de grote eik een foto maakten met z’n allen. Kinderen die precies tijdens de flits wegrenden, gemompelde grappen van de broers, mijn jongste schoonzus die haar balsturige peuter in de houdgreep hield, mijn schoonvader en zijn vrouw trots in het midden. Clarite, ziek, maar stralend, oh wat was die vrouw mooi.
Carla nog totaal ongewis van de ellende die op haar af zou komen daveren.
Het regende een beetje. De kinderen waren buiten aan het rondrennen. Cléo binnen mum van tijd kleddernat. Deed niet voor de jongens onder, zou je kunnen zeggen, maar in werkelijkheid bestaat er helemaal niet zoiets als jongens die rauwdouwers zijn en meisjes die hun jurkjes schoonhouden. Ze worden allemáál vies als je ze de kans geeft.
De jongste broer, zijn vrouw en hun twee kinderen arriveerden iets later. „Stipt weer”, zei Willem. Er werd niet gereageerd. Aftasten kun je het niet noemen, maar we moesten even zuinig zijn op elkaar.
De jongste broer droeg het cadeau, het was gigantisch. Mijn schoonvader pakte het uit. Een balkonfontein, met drie bakjes waar het water trapsgewijs in naar beneden druppelde. „Omdat je die nooit mocht van Carla”, zei de jongste broer. „Ja, dat vond ze kitsch”, zei mijn schoonvader. Zijn bruine ogen glansden zowaar ondeugend. „Ieder nadeel heb z’n voordeel”, flapte ik eruit. Ik schrok even, zo veel families waarin je zoiets absoluut niet kan zeggen. Zoveel families ook waarin je bij verlies eindeloos door diepe gesprekken moet, wijn op tafel, larmoyant, na afloop uitgeblust in de auto append aan je vrienden dat je ‘toch wel ergens doorheen gebroken bent met z’n allen’.
Zo niet hier. Er kwam friet op tafel voor de kinderen. Er werd een luier verschoond. We hadden, voor het eerst sinds tijden, zelfs weer eens ruimte voor een gesprek over politiek. Instituties, Palestina, golfbewegingen.
De namen van de gemiste vrouwen vielen veel, maar terloops, alsof ze even de kamer uit waren gewandeld.
In de auto terug was ik stil. Natuurlijk, dit was het begin. Er zouden andere, verdrietiger dagen volgen.
Maar toch. Wat een club. Machtig.
schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.