Column | In haar toneelstuk Rivka spreekt Judith Herzberg de taal van het zwijgen

Voor de meest gruwelijke gebeurtenissen bestaan geen woorden. Ik besefte het weer eens toen ik Judith Herzbergs nieuwe toneelstuk Rivka had gelezen, dat onlangs in boekvorm verscheen. Het is het verhaal van het jonge Joodse echtpaar Jacob en Erna, hun dochtertje Rivka en een kaketoe. Op hun bovenwoning In het getto van Amsterdam wachten ze op de Duitsers, die iedereen in hun straat al naar ‘het oosten’ hebben weggevoerd.

Jacob en Erna hebben zojuist Rivka meegegeven aan een niet-Joodse vrouw, die zelf van een miskraam is bevallen en het redden van hun kind als haar ‘christenplicht’ beschouwt.

Het stuk begint nadat die vrouw met Rivka is vertrokken en de buitendeur met een knal achter zich heeft dichtgetrokken. Meteen voel je paniek en angst. Zo vraagt Erna aan Jacob of Rivka door die knal niet geschrokken is, om even later de hoop uit te spreken dat hun meisje later zal begrijpen waarom haar ouders haar aan een vreemde hebben meegegeven. Meteen drukt Erna ook haar verdriet weg. Haar tranen spaart ze voor later. Liever maakt ze zichzelf wijs dat het erger is dat ze de aardappels heeft laten aanbranden. Alleen daaruit al maak je op dat Jacob en Erna beseffen dat ze Rivka misschien nooit meer terug zullen zien. Want hoe ze hun aangekondigde dood ook proberen te ontkennen, ze voelen het aan. En dat gevoel kunnen ze niet benoemen, omdat het zo onwaarachtig is.

Judith Herzberg is een meester van de taal van het zwijgen. Haar dialogen lezen als surrealistische poëzie. De doodsangst van Jacob en Erna vangt ze bij gebrek aan woorden in een handeling: het panisch in- en uitpakken van het schaarse goed dat ze van hun beulen mee mogen nemen. „Wat denk je van wc-papier?” vraagt Erna, die van de stress de spuitpoep heeft, bijvoorbeeld aan Jacob. En als zij hem vraagt wat ze in plaats van huilen over Rivka anders zouden kunnen doen, zegt hij: „Nagelbijten, hoe lijkt je dat”, waarmee hij hun lot samenvat. Hierna probeert Erna haar leed te sublimeren in verdriet over die aardappels, maar constateert dan toch dat huilen oplucht en nagelbijten niet.

De werkelijkheid om haar heen ervaart ze inmiddels als iets zo onwaarachtigs dat ze zich aanpraat in een film rond te lopen. „Het kán niet echt zijn”, zegt ze. „Ik speel maar dat het een film is.” In die film duikt ook Rivka weer op en komt alles misschien alsnog goed.

Jacob probeert haar uit die fantasie te halen door te zeggen dat ze terug moet keren op aarde. En dan antwoordt Erna: „Op deze godvergeten rotaarde. Waarom”. Waarop Jacob zegt dat hij niet in zijn eentje kan beslissen of ze een pan nu wel of niet moeten inpakken. En met die pan belanden ze weer bij die aangebrande aardappels, waardoor de twee geliefden het nadenken over hun gruwelijke toekomst weten uit te stellen.

Pas als Erna in haar slaap roept dat de Joden „godsgruwelijk in de steek gelaten” worden, begrijp je waarom ze zo krampachtig mooi weer spelen. Want in de momenten waarop ze geen macht over zichzelf hebben, dient de onvoorstelbare werkelijkheid zich aan. En voor dat vreselijks bestaan geen woorden. Juist omdat het zo onvoorstelbaar is en alles wat ze meemaken meer van een speelfilm weg heeft dan van de realiteit. Om zoiets te verbeelden, heb je Judith Herzberg nodig. Alleen al omdat zij als een van de weinigen de taal van het zwijgen kent.



Delen