Mijn middelste zoon, de vierjarige Kaas, is in ons gezin onverstoorbaar zichzelf. Hij ziet er allereerst anders uit dan zijn broer en zus. Zij zijn robuust, met volle wangen, veel haar en een dikke huid die snel bruint. Kaas is klein, bleek, smalletjes, met een neus vol sproeten, groene ogen en steil pluishaar. Je vouwt hem zo op als een pakketje, zijn polsen zijn fragiel. Hij is ons mussenkind.
Terwijl de rest op z’n kop gaat staan om applaus van de anderen te ontvangen, zit hij fluisterend in een hoek de kat te aaien. Als er fanatiek gedanst wordt, beweegt hij flegmatiek, als een spottende mimespeler, tussen ons door. Als je hem vraagt wat hij mooi of leuk vindt, antwoordt hij met schitterende ogen ‘niets’. Niet omdat hij niets echt leuk vindt, maar omdat hij zich verkneukelt om alles wat riekt naar absurdisme of, nog leuker, nihilisme.
Laatst lagen we met een vriend op het strand. Waar wij zandhappend probeerden klodders zonnebrand richting onze spartelende kinderen te gooien, droeg hij een parelketting, een wapperende zijden blouse en een Versace-bril. Leunend op zijn ellebogen staarde hij naar de horizon, zijn lange haren in een staart, zo cool als een late dertiger maar kan zijn. Kaas zat inmiddels op afstand van zijn tobberige ouders, met zijn smalle lijfje hurkend in de branding wat in het zand te roeren.
Maar na een half uur kwam hij plots naar het basiskamp toe gewandeld, zijn handen vol schelpjes en stenen. Hij negeerde ons en legde zijn schatten secuur voor de vriend neer, als een offer, hij boog er bijna bij. Ze spraken samen wat over de vormen en kleuren, de hele interactie voor een onwetende voorbijganger onnadrukkelijk, een kind en een man, wat gebabbel. Maar wij zaten met grote ogen naar het tafereel te kijken. Want eerbied, laat staan bewondering, zijn Kaas normaal gesproken vreemd.
In de auto terug, zusje en broer lagen glanzend te snurken, zat hij stil te peinzen, tot hij opeens, helder en beslist, aankondigde ook een rijke piraat te willen worden.
En ik zag het voor me. Het roer van een schip, zo één met een krullerige houtomlijsting, een smachtende meermin op de boeg. Hij met een rode baard, twee stramme benen, terwijl hij met zijn zee-ogen de golven afspeurt, op zoek naar monsters en haaien. Dat er achter hem een lange tafel zou staan, met daarop de heerlijkste spijzen hoog opgetast. Frambozentaarten, een hoen met een gouden vel. Dat de bemanning tijdens het eten liederen zingt en hij licht geamuseerd aan het hoofdeinde zit. Dat hij ’s nachts op het dek ligt om naar de sterren te kijken. Dat hij daarna in zijn hut zijn ruwzijden nachthemd aantrekt en zijn ringen met smaragd op het nachtkastje legt.
Ik besloot hem maar niet vertellen dat de wereld tegenwoordig stikt van de rijke piraten. Dat ze grote bedrijven runnen of zelfs president zijn. Dat ze alles opeten, wegsluizen, afpakken.
Ik keek hem aan via de achteruitkijkspiegel. Vriendelijk keek hij terug.
En ik wist: ik hoefde hem helemaal niets uit te leggen.
„You’re living the dream.” Onze kennis, een vader van drie kinderen, sprak met enige jaloezie in zijn stem over ons mooie huis, onze vrijheid en de verre reizen die we elk jaar maakten. Het was maart 2019, en hij kon niet weten dat wij onlangs de conclusie hadden getrokken dat we definitief kinderloos zouden blijven. Mijn man Sander en ik keken elkaar aan en glimlachten wat ongemakkelijk. We dachten hetzelfde. Ja, we hadden het goed samen. En tegelijkertijd was dit de zwaarste periode van ons leven.
Het was allemaal begonnen op een juni-avond in 2015, toen ik in de keuken van ons Amsterdamse appartement tegen Sander zei: „Laten we ervoor gaan.” Dat zei ik niet omdat ik spontaan moedergevoelens had gekregen. Sander wilde vader worden, maar ik had jarenlang getwijfeld. Nieuwsgierig was ik wel, maar ik wachtte lang op een onweerstaanbaar intrinsiek verlangen naar een kind. Ik had vriendinnen moeder zien worden en vaak de vraag gekregen of ik ook kinderen wilde. Ik had mij verdiept in de voor- en nadelen van het ouderschap, vond het interessant om te lezen over opvoedingsfilosofieën, en werd langzaamaan benieuwd naar een kind van ons samen.
Die avond hebben we besloten: laten we het avontuur aangaan. We zouden een goed team zijn, Sander en ik.
Maar het leuk-stiekeme van proberen zwanger te worden, was er vrij snel van af. Er volgden onderzoeken in het ziekenhuis, een diagnose endometriose, een buikoperatie, twee kunstmatige menopauzes en vijf ivf-pogingen. Niet één positieve zwangerschapstest kregen wij in handen, laat staan onze eigen baby. Na bijna vier jaar zijn we gestopt met de medische behandelingen. Weer terug bij af. En toch was alles anders.
Mijn buik zat onder de littekens, ik was tien kilo aangekomen door de ivf-hormonen, en voelde me tien jaar ouder door alle stress. Daar zaten we dan, in ons nieuwbouwhuis met vier slaapkamers in een kinderrijke Amersfoortse Vinex-wijk. Om ons heen had de gezinsuitbreiding wél aan alle kanten doorgezet. Ook Sanders zus en haar vriend waren ouders geworden. Wij waren oom en tante, maar geen papa en mama.
Niet blijven hopen op een wonder
Wat je niet kunt veranderen, moet je accepteren, luidt de aloude stoïcijnse levenswijsheid. Hoe kon ik deze realiteit aanvaarden? Dat begon, heel intuïtief, met me er niet tegen te verzetten. We hadden kunnen doorgaan, desnoods met een eiceldonor uit het buitenland. Of we hadden kunnen kiezen voor adoptie of pleegzorg. Maar dat voelde allemaal niet goed. En blijven hopen op een wonder was uitgesloten – om de endometriose te onderdrukken, slik ik nog altijd de anticonceptiepil.
Een mentale strijd bleef eveneens uit. Er spookten geen alternatieve scenario’s door mijn hoofd van ‘wat als’ of ‘hadden we maar’. Het was juist het tegenovergestelde. Nog jaren heb ik mijzelf, in gedachten en op papier, verteld wat ik had meegemaakt. Stap voor stap ging ik de gebeurtenissen na. Dat ik na de operatie wakker werd met een gereconstrueerde navel omdat daar endometrioseweefsel was weggehaald. Alle pijnlijke puncties waarbij eicellen werden ‘geoogst’ – in Amsterdam onverdoofd en later in een Duitse kliniek onder ‘mini-narcose’. En alle situaties waarin ik me eenzaam en defect had gevoeld.
Die keer dat ik iemand interviewde op haar kantoor, ineens misselijk werd en net op tijd de prullenbak kon pakken om in over te geven, waarna ik flauwviel – een bijwerking van de kunstmatige overgang, zei de arts later. Die keer dat een werkkennis mijn buik aanraakte en vroeg of ik zwanger was, terwijl ik midden in onze vijfde ivf-poging zat en dagelijks hormonen in mijn buik injecteerde. Of toen ik op kraamvisite de pasgeborene in mijn armen gedrukt kreeg, terwijl ik zelf net een zwangerschapstest had gedaan die negatief bleek.
Die hele ziekenhuisperiode was zo overrompelend geweest dat ik me hem blijkbaar naderhand nog eigen moest maken. Het liefst had ik er niets mee te maken gehad, maar dit ging echt over míj. Achteraf gezien was dat de eerste stap naar acceptatie: onderkennen dat dit hoofdstuk onderdeel is van mijn verhaal.
De realiteit doorleven
Er komt geen kind, ik zal nooit moeder zijn – die waarheid doorleef ik noodgedwongen. Maar dat betekent niet dat ik er zomaar vrede mee heb. Want dat is accepteren ook: erin berusten. Bedoelen mensen dat met die vreselijke vraag: heb je het een plekje gegeven? Misschien is die ingegeven door de hardnekkige maar verouderde theorie dat rouw in fasen zou verlopen. Na ontkenning, woede, onderhandeling en depressie volgt uiteindelijk aanvaarding, zo stelde de Zwitsers-Amerikaanse psychiater Elisabeth Kübler-Ross in de jaren zeventig. Maar rouw verloopt niet in vaste, elkaar opvolgende stadia. Acceptatie als pijnvrij eindstation is helaas een utopie.
Foto Thomas Nondh Jansen
Toch is het wel degelijk rouw waar ik doorheen ga. Volgens de Nederlandse psychologen Margaret Stroebe en Henk Schut betekent dat dat ik heen en weer schiet tussen twee processen. Het ene gaat over het verlies en de emoties. Het andere is gericht op herstel en het aanpassen van mijn leven. Dit beschreven zij in 1999 in hun ‘duale procesmodel’ voor rouw, dat door psychologen wereldwijd wordt gebruikt. Acceptatie is daarin geen eindpunt, maar een ontwikkeling. „Aan de ene kant geef je ruimte aan de pijn”, vertelde Schut mij toen ik hem eind 2019 interviewde voor een artikel over rouw. „Parallel daaraan kun je plezier ervaren en toekomstgerichte plannen maken. Dan is er balans tussen rouw en herstel.”
Mijn situatie voelt inderdaad ambivalent. Vaak is het fijn om onafhankelijk te zijn. De rebel in mij zegt zelfs: kindvrij zijn is de betere uitkomst. Ik twijfelde toch niet voor niets? Laat moeders maar lekker moederen, ik leef een ander maar net zo rijk leven.
Tegelijkertijd voel ik mij de dorre tak aan mijn familiestamboom, vooral op feestdagen en begrafenissen. Die eerste definitief kinderloze kerst, toen mijn oma glunderend van trots de baby van mijn jongere nichtje optilde – ik ben weggelopen om in de badkamer te gaan huilen. Mijn schoonzus heeft inmiddels twee zoons. De oudste lijkt op Sander. Als we knuffelen of ik hem voorlees in bed, voel ik iets van de intieme warmte die ik me voorstel bij de band met je eigen kind. Ik ben dankbaar voor die momenten, maar ze zijn bitterzoet.
Ook blijft er een gevoel van niet nuttig en onaf zijn. Vrij zijn van het ouderschap voelt onvolwassen, en tegelijk alsof ik een levensfase heb overgeslagen – ik ben rechtstreeks naar het emptynest-stadium gekatapulteerd, maar dan zonder uitgevlogen broedsels. Mijn vrijheid ervaar ik soms als een leegte.
Levend verlies
Rouw gaat vaak over het verlies van een naaste. De Belgische psycholoog en rouwexpert Manu Keirse introduceerde de term ‘levend verlies’ voor omstandigheden waarin je niet een persoon, maar je toekomstverwachtingen, identiteit of autonomie kwijtraakt. Geen kinderen kunnen krijgen is zo’n situatie.
Vrij zijn van het ouderschap voelt onvolwassen, en tegelijk alsof ik een levensfase heb overgeslagen
De volle omvang van een levend verlies is niet in één keer te bevatten, zei Keirse toen ik hem eerder interviewde. „Zou je dat proberen, dan zou je de pijn niet aankunnen. Het is een opeenstapeling van verliezen. Daar komt bij dat anderen die vaak niet herkennen. Als je rouwt om een levend verlies, word je dubbel getroffen: door het verlies zelf en door het gebrek aan erkenning. Het is heel eenzaam.”
Dat herken ik. Ongewilde kinderloosheid is een levensontwrichtende, maar onzichtbare toestand. Een niet uitgekomen kinderwens raakt aan vrijwel alle levensgebieden. Ik zat ineens met allerlei existentiële vragen. Wie ben ik en waar hoor ik bij? Waar doe ik het allemaal voor? En waar vind ik positieve rolmodellen?
Want kinderen krijgen is nog altijd de norm. Vrijwel al mijn vriendinnen zijn moeder, en ik leef mee met hun trots en zorgen, in elke nieuwe fase. Ik zie hun waarden weerspiegeld in hun opvoeding, hoe zij familietradities voortzetten of nieuwe beginnen. Kinderen zorgen voor instant zingeving. Vaak onderga ik de confrontaties met mijn gemis in stilte. Alsof ik aan de zijlijn van het leven sta.
Een levend verlies verandert bovendien continu van gedaante. Het kind dat ik nooit heb gehad, gaat over een paar jaar van de basisschool naar de middelbare. Ooit zal ik fantaseren over hoe mijn leven als oma eruit had gezien. De moeder die ik had willen zijn, leeft een schaduwleven, verborgen voor de buitenwereld.
Of je een levend verlies kunt accepteren, daarover is Keirse duidelijk: „Je verwerkt of accepteert het niet, je moet ermee leren leven.” Hoe dan? „Zoek opnieuw naar betekenis en zingeving, hoe moeilijk ook. Laat de mogelijkheid voor groei toe. Wat heeft dit verlies je geleerd, welke kanten van jezelf kun je erdoor ontwikkelen? Erken datgene wat níét verloren is en verken je opties. Niet als afleiding of ontkenning, maar om elementen te vinden waarop je kunt bouwen om verder te leven.”
Lelijke emoties
Ik ben niet de enige die in haar zoektocht naar acceptatie en zingeving een therapeut inschakelt. Ik koos voor acceptatie- en commitmenttherapie. Acceptatie volgens ACT is het actief toelaten van gedachten, emoties en lichamelijke sensaties, zonder ertegen te vechten.
Toen ik dat ging doen, ontdekte ik in mijn binnenwereld een tweestrijd. Aan de ene kant wil ik niet zwak of kwetsbaar zijn. Zo heb ik die vijf ivf-pogingen getrotseerd: flink, ogenschijnlijk onbewogen. Ook als kinderloze vrouw laat ik mij niet kennen. Dat is mijn overlevingsmodus, die is in mijn kindertijd ontstaan. Onbewust heb ik mezelf vroeger aangeleerd om niet behoeftig te zijn. In therapie leerde ik dat mechanisme herkennen.
Toch voel ik ook woede, frustratie, verdriet en zelfmedelijden. De donkerste kant van mijn gevoelsleven schreeuwt om erkenning. Maar ik wil geen slachtoffer zijn. Ik ben bang om in een zwart gat te vallen en ontredderd achter te blijven. Bovendien: wilde ik wel graag genoeg kinderen om aanspraak te mogen maken op het slachtofferschap?
Ook als kinderloze vrouw laat ik mij niet kennen. Dat is mijn overlevingsmodus
Het heeft jaren geduurd voordat ik inzag dat ik al die lelijke emoties mág voelen. Het alternatief was geweest dat ik die gevoelens ergens had weggestopt, waar ze – zo is mijn overtuiging – waren gaan etteren en zich uiteindelijk fysiek hadden gemanifesteerd.
Werkend aan acceptatie groeide ik als persoon. Ik leerde me uit te spreken als iets mij raakt. Dat is eng, maar zorgt voor verbinding.
Hoe nu verder? Het moeilijkst blijft dat ik in een van de grootste levensbeslissingen geen keuze heb gehad. Mijn lichaam heeft voor mij beslist. Bij mijn leven hoort daardoor een intens gemis, dat met mij mee zal groeien, en waartoe ik mij continu zal moeten verhouden.
Tegelijkertijd ga ik vol voor ‘plan B’. We zijn verhuisd naar een vooroorlogs huisje bij het centrum van Amersfoort. Sander is een dag minder gaan werken en ik ben een studie gaan doen naast mijn werk. Ook zijn we weer gaan reizen. „Dit is de grootste fuck you naar onze kinderloosheid”, zei Sander vanachter het stuur van de tuktuk waarmee we afgelopen zomer zes weken door Sri Lanka reden.
Uiteindelijk ben ik gaan beseffen dat een leven mét kinderen niet beter, maar ook niet slechter zou zijn geweest dan kinderloos blijven. Het is niet de conditie an sich die bepaalt of je een vervuld leven hebt. Ook dat andere pad had zijn hobbels gehad. En ik had ermee gedeald, zoals ik dat nu ook doe.
Amor fati, schreef filosoof Friedrich Nietzsche, die zich liet inspireren door de stoïcijnen. Liefde voor het lot. Hoewel ik – net als Nietzsche overigens – niet in voorbestemming geloof, resoneert zijn boodschap. Omarm het leven zoals het zich voordoet, inclusief de tragiek. Accepteer het niet gelaten, maar scheppend en vol hartstocht. Dáártegen zeg ik radicaal: ja.
De zon schijnt door de ramen. Ze zouden gelapt moeten worden, maar er is al zoveel te doen, dus kijk ik naar hoe diffuus het licht is dat op de tegelvloer in de keuken schijnt. Die vloer moet gedweild worden. De dweil staat nog boven. Boven wacht een wasmand die nooit leeg raakt. Alles herhaalt zichzelf, oneindig. Een leven tot de rand toe gevuld met moddersandalen, rekeningen en poginkjes tot nederigheid. Kleding voor de kinderen via Vinted, niet vliegen: klein bier. Een natte pleister voor de onrustige ziel.
Ik leef op ongeveer op hetzelfde welvaartsniveau als in mijn jeugd. Ons huis lijkt op het huis van mijn ouders. We gaan ongeveer even vaak per jaar op vakantie. Er wordt goed gegeten. Er is financiële ruimte om na te denken over schoonheid en gezondheid.
In de tuin zijn mijn dochter en middelste zoon met krijt aan het tekenen. Ik hoor hun stemmetjes, „Dit is Elsa”, „Deze kat heeft zeven ogen.”
Tegelijkertijd is er in onze tijd veel meer geld nodig om deze ogenschijnlijke kalmte te kopen. Onze stad, onze buren: ze zijn als 17de-eeuwse patriciërs. Geen koningen, maar wel bezadigd, veilig en met de ogen gesloten voor alles wat daarbuiten om adem snakt.
Ik heb soms het gevoel dat ik uit de tijd val. De expatouders met hun exorbitante kinderfeestjes. De au-paircultuur, waarin gezinnen meisjes zonder vangnet voor 350 euro per maand kunnen behandelen als stront. En de saaiheid. Kijk naar Amsterdam: inmiddels een stad waar de zorgvuldig gecureerde burgerlijkheid van afdruipt. Iedereen ziet er hetzelfde uit. Niets is raar.
„Mijn krijtje!”, schreeuwt mijn dochter en geeft haar broertje een klap. „Eerlijk delen!”, roep ik.
Ze horen me niet.
Het ergste is: geld is de liefde van onze tijd geworden. Geld is adem, geld is geluk. Het is waar we mee wakker worden en waar we mee naar bed gaan. Het is koorts, honger, drift, angst. Mensen die niet rijk zijn kijken de hele dag naar mensen die dat wel zijn, en besluiten tot electorale wraak. Mensen die wél rijk zijn besluiten ook tot electorale wraak, zodat iedereen van hun centjes afblijft. We schaffen studies af die geen welvaart garanderen. Influencers verkopen lichaam en ziel in ruil voor geld. We haten de rijken, maar we kijken naar ze. Voortdurend. We cultiveren onze onrust, overvoerd als we zijn met mensen, huizen, vakanties die buiten ons bereik liggen. We willen zo graag uit onze kleine, repetitieve levens ontsnappen, om te kunnen doen wat we willen: iedere ingeving bevredigen, direct, zorgeloos.
Ik kan me niet voorstellen dat anderen zich hier wel goed bij voelen, bij deze honger en hebzucht, maar kennelijk heb ik dat verkeerd. Dit is wat velen willen, de ontevredenheid om onze eigen levens als drijfveer, steeds weer reiken naar de appel die buiten ons bereik hangt. Het lukt ons niet om de hele boom om te zagen om zo alle oogst met elkaar te kunnen delen.
Ik denk aan bergwandelingen in de 19de eeuw, toen mensen een doek aan een stok knoopten en daarin een stuk brood, een stuk kaas en een houten nap bewaarden. Ze pauzeerden aan een riviertje, vulden de nap met water, aten. Ik word er rustig van: de luxe van een ongestoorde wandeling, het genot van simpel eten.
Ik ga in de tuin zitten, naast mijn kinderen. Zij tekenen, ik denk aan de was.
Ik wil er graag helemaal zijn, maar het lukt niet.
De zomer ligt aan onze voeten, dat wel. Laten we het proberen. Er gewoon maar een beetje zijn. In het klein.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Weken, wellicht maanden, waren ze ermee bezig: de komst van despoot Trump naar Grand Hotel Huis ter Duin in Noordwijk. Allemaal voor niks, want hij liet verstek gaan en logeerde bij de koning. Niet raar voor iemand die van gouden kranen houdt, constant aanbeden wil worden en zich een ongekroonde koning waant. Dan ga je voor wat je ego streelt.
Dat moet een anticlimax zijn geweest voor het personeel, dat op scherp stond, dus maken we het goed met een bezoek aan een van de drie restaurants van het hotel, Breakers Beach House, pal aan het strand. Om er te komen moet je via het hotel naar de achterkant lopen en langs het enorme terras, waar het aangenaam toeven is en je een fantastisch uitzicht op de zee hebt.
Ik hou van de zee. En van steden aan zee, die hebben een eigen sfeer, eigen geur, eigen ritme. Eén van mijn dromen, de mijne zijn behoorlijk onrealistisch, is een huis aan het strand. Een andere is een huis met een tuin, fruitbomen en kruiden, een cocon waarin de buitenwereld ver lijkt en het geluk in de kleine oogst ligt.
Klein geluk is wat het leven en de harde wereld draagbaar maakt. Dat geluk vind ik ook in het aanzicht van de zee; wat dat betreft zitten we hier goed, aan het raam, uitkijkend op het stuivende zand en de brekende golven. De zon schijnt, de wind is stevig, binnen is het genoeglijk; het sfeervolle interieur dat een beetje doet denken aan het Singaporese hotel Raffles.
Chef-kok Mitchell Hendriks leidt de keuken van het restaurant, dat een à-la-cartemenu heeft en een meergangenmenu genaamd ‘Wandeling door de kaart’. Wij kiezen voor losse gerechten.
Het eerste waar mijn oog op valt zijn de Holtkamp-garnalenkroketten op de lunchkaart, voor liefst 26,50 euro. Ik geloof niet dat er een realiteit is waarin die prijs redelijk is. Het tweede is de harira, de vermaarde Marokkaanse soep waar ik mee ben opgegroeid en die onontbeerlijk is tijdens de ramadan. Er komt nog net geen stoom uit mijn oren als ik zie dat deze versie met gamba is (traditionele harira is met kip of vlees) en ras el hanout. Ik haal meteen mijn zeepkist tevoorschijn en sta klaar om een preek over culturele toe-eigening af te steken, maar die moet ik na een paar happen van de soep inslikken.
Ras el hanout
Ik ben helemaal voor modernisering en persoonlijke interpretaties van traditionele gerechten, maar dan moet je wel de ziel van een gerecht begrijpen. Wat weet een Nederlandse chef nou van harira, dacht ik? Nou, chef Hendriks snapt de soep. Een kom met de droge ingrediënten, krokante kikkererwten, linzen en gamba, wordt aan tafel overgoten met een gepureerde, zachte soep vol tomaten en ras el hanout. Nu hoort ras el hanout oorspronkelijk niet in harira, maar vooruit, tegenwoordig gooit iedereen overal ras el hanout in. Wat ik er wel op aan te merken heb, is dat er iets te veel van de specerijenmix in zit.
Maar het knappe is dat ik de essentie van de harira proef, ook al is deze uitvoering helemaal anders. Het is een warme, licht-pikante soep met een vleug Marokko. Een tip aan chef-kok Hendriks: vergeet de ras el hanout, gebruik gember en kaneel en – het geheim van de heerlijke kruidigheid – een gulle mix van verse koriander, peterselie en selderij. Dan kom je dichter bij het origineel. Maar: chapeau.
Een ander voorgerecht is een frisse cocktail vol knapperige groenten, met mousse van courgette, avocado en pinda. Smakelijk, licht en luchtig.
De gerechten zijn kundig uitgevoerd, de porties genereus en de smaken geslaagd. Zo is er een goed gegrilde zalm (mijn tafelgenoot vindt hem te gaar, ik niet) met een lekkere, ingetogen zoete barbecuelak, fijne parelcouscous met vlokjes Noordzeekrab, en knapperig geblancheerde sugar snaps en venkel. Een heerlijk ambachtelijk gerecht.
De ‘spaghetti de mer’ is een royaal bord uitstekende spaghetti met saus van langoustine, met de diepe smaak van bisque en gul gevuld met schaal- en schelpdieren. Eén zo’n bord en al je zorgen verdwijnen.
Er wordt nauwkeurig gekookt onder leiding; goede ingrediënten, een mooie uitvoering en het is gewoon allemaal lekker. Ook het zoet dat we als nagerecht eten: een dessert met melkchocolade, ijs van tonkabonen, stroopwafel en granaatappelpitten is verrassend luchtig. Mijn pavlova ziet eruit als een millefeuille op z’n kant. Twee rechte staven meringue zijn gevuld met ijs en een stevige crème die veel weg heeft van panna cotta, daarbij ijs van kokos, saus van passievrucht met die nadrukkelijk zure tonen en een licht accent van kardemom.
Wat een heerlijke plek om de zomer te vieren, een vrije dag, een blije gebeurtenis, of om je verdriet te verzachten. Dat is de magie van de zee en goed eten; ze spoelen al je zorgen weg. Ik ga gauw terug.