Column | Hoe het is om hier te zijn, nu

Hoe het dorp erbij ligt! Ik wil mijn telefoon uit mijn zak pakken om een foto te maken, maar zie er dan toch vanaf. Niets van wat mij nu verrukt zal op die foto te zien zijn, die zal de kale akker laten zien, een stuk asfaltweg, een paar dorpshuizen en nog vrij kale bomen langs de straat. Ik daarentegen zie glinsterend groen, zoals dat alleen maar in het voorjaar te zien is, de bomen langs de straat in doorzichtige hemdjes, daarachter de zonbeschenen molen – ik zie lente, een wemeling van kleine vlekjes. Mijn ogen dwalen eroverheen en maken dit alles voor mij tot een ervaring, nu ja, een kleintje, zo’n verheugende kleine sensatie die je soms even hebt op je dagelijkse wandelingetje.

De foto zou de waarheid van de camera zijn, die de molen zo ver weg plaatst dat-ie er als het ware niet is, die de akker het volle pond geeft terwijl ik er overheen kijk. Wat ik wil is een schilderij van deze aanblik, iets impressionistisch, mag ook best behoorlijk abstract worden, ik wil het gevoel van voorjaar dat je zintuigen binnendringt met licht en geur en kleur en de zachte lucht op je huid en de stilte van de ochtend, ik wil alles wat ik nu al heb. Heimwee naar het heden.

Hoe makkelijk we soms geloven dat al die apparatuur van ons het beter weet, alsof de foto echt waar zou zijn, en mijn sensatie niet. Al zou een goede fotograaf wel heel wat van deze indrukken in zijn foto kunnen vastleggen, anders dan ik.

Waarom verlang je zo vaak naar een beeld, maar de juiste woorden zouden ook welkom zijn, een gedicht, als je nu juist iets meemaakt dat het heel goed zonder extra woorden en beelden kan stellen? Om het vast te houden natuurlijk. Maar ook: om de ervaring te verdiepen, om er als het ware nog meer uit te halen.

Als ik een schilderij zie dat iets vastlegt van zo’n moment, soms een Benner met frisgroen en knalblauw en oplichtend wit, als een heldere voorjaarsdag, of een gedekte tafel onder een linde van Bonnard, zonlicht plekkend op het tafelkleed – dan wekt zo’n beeld een enorm verlangen op daar te zijn en lijkt het tegelijkertijd beter te weten dan je dat zelf doet hoe het ís om daar te zijn.

Wat wil ik dan weten. Hoe het is om mij te zijn, nu hier?

Je kunt beter willen weten hoe het is om iemand heel anders te zijn, niet hier, maar in andere omstandigheden, mopper ik braaf en gemeend tegelijk tegen mezelf. Ik denk het me heel vaak in, althans, probeer dat, maar hoe moet je je voorstellen, écht voorstellen, dat dit dorp hier met zijn glinsteringen en zijn molen, zijn soms lelijke, soms best mooie huizen in een puinhoop zou veranderen na een luchtaanval, dat het dak van de toren met razend geweld naar beneden gekomen was, dat je ziet dat er niets over is van het huis van de buren. Of van je eigen huis. Ik liep buiten, maar waar is mijn man? De hijgende paniek waarmee je naar de plek zou rennen, niets in je zou om poëzie vragen, je zou schreeuwen of bidden Oh God Oh God laat het niet waar zijn oh God…

En het stof zou gaan liggen, en de werkelijkheid zou zich in al haar ramspoed openbaren en je zou terugdenken aan toen je daar op de Molenweg liep, die voorjaarsochtend waarop je geen foto wilde nemen. Aan hoe het vrede was.