Column | Hoe het antisemitisme werd verbeeld in een cabaret in de Texaanse woestijn

Sinds Hamas op 7 oktober in Israël 1200 mannen, vrouwen en kinderen heeft afgeslacht, lijkt het antisemitisme in Europa een doorstart te maken. Vooral in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk voelen Joodse burgers, ook al hebben ze niets met Israël, zich steeds vaker bedreigd om wie en wat ze zijn. Deze hernieuwde opwelling van haat heeft een paradoxaal bijgevolg, want tot voor kort kon iedere Jood die niet meer in Europa wilde wonen altijd een veilig onderkomen in Israël zoeken. Sinds 7 oktober lijkt die mogelijkheid verdampt. Een hooggeleerde vriend van mij in Jeruzalem houdt er zelfs serieus rekening mee dat hij nog zal beleven dat zijn land verdwijnt.

Ook de Franse schrijver Joachim Schnerf (1987) maakt zich zorgen. Vorige week was hij in Amsterdam voor de presentatie van Shtetl City, de vertaling van zijn kleine roman Le cabaret des mémoires. Voorafgaand aan dat feestje zei hij op een bijeenkomst bij zijn uitgever vooral geschrokken te zijn van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk. Daar vormen volgens hem vooral de universitaire campussen de brandhaard van dat nieuwe antisemitisme. Maar ook in Frankrijk is de situatie volgens Schnerf alarmerend. Zo vreest hij dat zijn twee kinderen, die nu vijf en acht zijn, over een paar jaar niet meer openlijk voor hun Joodse achtergrond kunnen uitkomen. En daarmee belanden we meteen bij het verhaal van Shtetl City.

Hoofdpersoon in deze sombere en tegelijkertijd geestige roman is de jonge schrijver Samuel, die net vader is geworden van een zoon. De avond voordat hij vrouw en kind in de kraamkliniek afhaalt, overpeinst hij zijn leven, dat door angsten wordt geregeerd. Als derde-generatieslachtoffer vraagt Samuel zich af of hij zijn kind moet vertellen wat zijn Joodse familie in de oorlog is overkomen. Rode draad daarbij is zijn oudtante Rosa, de ‘laatste overlevende van Auschwitz’. Zij heeft het kamp doorstaan door andere gevangenen het eten uit de mond te stelen.

Gekweld door schuldgevoel emigreert Rosa na de oorlog naar Amerika, waar ze tussen de goudzoekers in de Texaanse woestijn belandt. Als ze daar nog niet kan loskomen van Auschwitz, overweegt ze zelfmoord. Alleen de nagedachtenis aan haar vriendin Jania, die in het kamp in haar armen bezweek, weerhoudt haar. Rosa begint nu een cabaret, Camp Camp (van cancan). Op het podium vertelt ze over haar vlucht uit Polen, over de Franse politie die haar naar Auschwitz stuurde, over de gamel waarin ze haar eten bewaarde.

Samuel vertelt haar verhaal in de vorm van herinneringen aan een vakantie in de Vogezen toen hij negen was. Met zijn zus en neef speelde hij er cowboytje. Samen gingen ze in hun verbeelding op zoek naar dat cabaret van Rosa, wier naam ‘bij het toetje altijd de verbrandingsovens op tafel’ bracht. Steeds meer voelt Samuel zich verplicht om het ‘onzegbare’ door te geven, omdat hij anders het wezen van zijn bestaan zou verliezen. Denkend aan het ochtendappel zoals Rosa dat moet hebben meegemaakt, klinkt dan ook de waarheid die de mensheid overeind houdt. Een waarheid die stoelt op gedeelde herinneringen: ‘Ik hoor de voornamen, de achternamen, de nummers. Het blaffen uit een andere tijd dat tussen de herinneringen en de angst door klinkt. Zodra de laatste stem dooft zijn we overgeleverd aan obscurantisme.’ En daarmee ook aan antisemitisme, dat terug is van nooit weggeweest.