Column | Hoe dik mag de leider van een land zijn?

De Franse koning Louis XVIII was veel te dik. Zo dik, dat hij in een karretje terug naar Parijs getrokken moest worden, nadat Napoleon in 1815 voorgoed was verslagen. Tenminste, zo zetten de spotprenten uit die tijd in Europa hem voor schut. Zwaarlijvigheid is een controversieel bezit in de geschiedenis van politiek leiderschap. Kan een succesvol staatsman dik zijn, of is dat eerder een handicap? Het antwoord daarop is historisch contingent (zoals bijna altijd).

Maar eeuwenlang was zwaarlijvigheid niet echt een probleem geweest. Kijk de oude vorstenspiegels er maar op na. Noch Hendrik VIII, noch de Borgia’s, noch Ivan de Verschrikkelijke waren echt slank te noemen. De laatste Romanov, Nicolaas II, viel zelfs op door een schamele gestalte.

Die politieke waardering voor omvang begon rond 1800 te veranderen. De revolutionaire en napoleontische periode was voor veel politieke begrippen een kantelpunt (Kosellecks Sattelzeit). Men ging anders denken en praten over de staat, nationaal bestuur, over de natie en ook over de rol van de gekroonde hoofden. Er kwamen constituties, het goddelijk gezag was door Napoleon de usurpator onderuit gehaald. Er moest op een nieuwe manier over bronnen van gezag worden nagedacht. Wat maakt een leider legitiem als het niet meer om zijn of haar stamboom gaat?

Lodewijk XVIII was net als de vele koningen van het ancien régime een man van het goede leven, die het letterlijk en figuurlijk breed liet hangen. Hij paste ook niet op één stoel, maar liet speciaal voor zijn volumineuze figuur zitbankjes maken die hem nog een beetje elegant positioneerden. Hij zat er niet mee. Integendeel, obesitas was een kwaliteitskeurmerk voor een vorst met een onbetwistbare eeuwenoude stamboom die zich weer stevig op de troon wilde zetten. Zijn legitimiteit was zijn afkomst, het feit dat hij in Frankrijk was geplant, en juist niet op een paardenrug de kilo’s eraf hoefde te zweten, zoals de Corsicaanse kapitein.

Een gouden lepeltje

Maar zijn volk en het legertje van politieke karikaturisten elders in Europa, dachten daar inmiddels anders over. De nieuwe vorm van gezag had een nieuwe gestalte nodig. Iemand die juist wel op het zadel plaatsnam, er hard voor moest werken, en niet met een gouden lepeltje in de mond was geboren. Schilder Jacques-Louis David beeldde de jonge Napoleon in 1801 met wuivende manen af als een godheid, die als Hannibal door weer en wind over de Alpen joeg en met zijn martiale gedaante indruk maakte.

In de periode na 1815 stonden ineens overal in Europa en Zuid-Amerika nieuwe helden op, die in de bonapartistische traditie van de soldatenleider stapten, zoals generaals De Riego in Spanje, Ypsilantis in Griekenland, en kolonel Pepe in Napels. In The Four Horsemen onderstreept Richard Stites het belang van die nieuwe militair-demagogische rebellenleider. Op de vlucht, fit, militair geschoold, aantrekkelijk en charismatisch. Dat was in het nieuwe postnapoleontische tijdperk de blauwdruk waaraan een succesvolle leider moest voldoen. Niet meer dik, amechtig en dynastiek. Maar ook nog niet aangekomen in het tijdperk van na 1848, toen professoren, ambtenaren en klerken een nieuw type burgerlijk leider voortbrachten, die hun gezag aan democratische stemmen ontleenden.

De militaire couppleger bleef als mythe en nastrevenswaardig imago voortleven. In de 20ste eeuw tapt Franco uit dat vaatje, net als de Griekse kolonels en hun Latijns-Amerikaanse collega’s. En ja, ook de rebellen en terroristen staan er graag dynamisch, slank en fit op. Denk aan het beroemde portret van Che Guevara. Dat zijn geesteskinderen ‘Carlos the Jackal’ (alias Ramirez Sanchez) en Hugo Chavez later pafferig werden, deed aan de cult niets meer af.

Staat dun dan voor dynamisch dan wel gewelddadig en dik voor conservatief, pitloos en oubollig? Een beetje wel. Maar ook zwaarlijvigheid kan, mits handig gespeeld, politiek worden gebruikt. Denk aan Helmut Kohl, die zijn bulk behendig wist in te zetten. Maar dat deed hij vooral om uit te stralen dat Duitsers niet meer Pruisich-militaristisch waren, en dat je er gezellig Saumagen mee kon gaan eten. (Anders dan de dunne Adenauer, die amper verstand had van goede wijn en daarmee de diplomatieke culinaire contacten met Frankrijk aanvankelijk belastte).

Nieuwe bron van legitimiteit

In tijden van de populistische volksdemocratie staat gestalte weer, of nog meer, voor een bepaald type legitimiteit. De gezellige volksvrouw (Van der Plas), en de blonde, goed geconserveerde echtgenote (Meloni) staan tegenover dunne technocraten zoals Scholz of Van der Leyen. En nu niet boos op mij worden vanwege bodyshaming a.u.b. Ik kreeg dit onderwerp ook maar aangedragen door de krant, en bovendien, deze politici cultiveren hun gestalte zelf nogal expliciet.

Interessant is vooral de vraag of we nu weer op een kantelpunt staan. Is overwicht weer een nieuwe bron van legitimiteit aan het worden? Nu overal alarmklokken worden geluid over de toename van obesitas onder de bevolkingen van het Westen, en vooral bij de mensen die sociaal-economisch wat lager op de ladder staan, kun je je afvragen of het niet politiek gewiekst is daarbij aan te sluiten. Te dun, dat zijn de vegasojamilieudemonstranten. Dan liever bitterballen! Of op z’n Trumps, je Oval Office vol zetten met fastfood. De rebellen, dat zijn degenen die tegen de nieuwe normen van leer trekken, en baas over eigen bulk willen zijn. De huidige rebel is volslank en wil dat weten.

Zo krijgt elk volk het gewicht dat het verdient.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.