Je leest betrekkelijk weinig over een van de lastigste vormen van sociaal gedrag: het condoleren. Hoe doe je dat goed en, niet te vergeten, hoe doe je dat fout? Zelf ben ik achteraf zelden of nooit tevreden over mijn eigen condoleancegedrag: te stijfjes of juist te sentimenteel, of iets daartussen dat evenmin overtuigend was.
Ik voel me dan één groot, wandelend cliché, dat weer eens te lui is geweest om iets origineels te bedenken. Gelukkig sta ik daar niet alleen in, merkte ik onlangs dankzij een artikeltje in The New York Times. De schrijfster, Jancee Dunn, had twee goede vrienden die na de dood van een dierbare naaste te horen hadden gekregen: „Everything happens for a reason.” Alles gebeurt met een reden, ach ja, maar wélke, zou ik reageren. Meestal bedoelen ze dat Onze Lieve Heer erachter zit, maar als je daar nou toevallig niet in gelooft? Dan krijg je toch een ongemakkelijk gesprekje terwijl de rij van wachtende condoleancebezoekers achter je steeds langer wordt.
In Nederland wordt deze frase niet zo vaak gebruikt in het rouwbetoon, vermoed ik, maar wij hebben onze eigen droevige alternatieven. Toch gaat het ook hier uiteindelijk om een beperkt arsenaal waar zo vaak uit geput wordt dat originaliteit ver te zoeken is. Dat werkt ontmoedigend voor degene die moet condoleren. Ik voel het aan mijn knieën als ik naar voren schuif in zo’n wachtrij: die beginnen lichtjes te knikken. „Nog iets goeds bedacht?”, plagen ze, „of kom je weer met ouwe kost?”
Maar er valt niets te bedenken dat niet al door miljarden mensen vóór je, inclusief jezelf, bedacht is. „Gecondoleerd”, begin je, of mag je ook met wat meer nadruk zeggen: „Van harte gecondoleerd?” Nee, vinden strenge rouwdeskundigen, want dat ‘van harte’ hoort bij iets positiefs, je zou er bijna mee suggereren dat de rouwende ook wel enige opluchting zal ervaren. Dus verval je al snel in: „Sterkte!”, „Ik voel met je mee”, „Ik zal er voor je zijn”, „Hou je goed”, „Neem de tijd om te rouwen” et cetera, of de rauwere rouwvariant: „Dit is klote voor je.”
Daarna stap je onvoldaan opzij om ruimte maken voor de volgende rouwklant, die hopelijk je gesprek niet heeft afgeluisterd en zijn eigen clichés heeft meegenomen.
Volgens de Amerikaanse psycholoog Alexandra Solomon hebben de meesten van ons niet geleerd hoe ze het verdriet van anderen moeten benaderen. „Daarom zoeken we naar aforismen en platitudes om die ruimte te vullen.” Dat zal best, maar wat moeten we anders nu we wereldwijd de bodem van onze rouwclichétrommel – goddank eindelijk een nieuw woord! – hebben bereikt?
Het enige dat ons rest is het voorkomen van al te openhartige onnozelheden. Dus nooit met een iets te opgewekt gezicht relativerende woorden zeggen als: „Hij was al boven de 80, een mooie leeftijd”, of „Dit heb ik ook meegemaakt”, „Het is maar beter zo”, „Voor haar hoefde het niet meer, denk ik” en „Het eerste jaar is het ergst”.
In mijn particuliere stervensgeval wil ik alvast een voorzichtige suggestie doen voor een bondige tekst op een spandoekje, dat in het crematorium boven het hoofd van de rouwspreker op het podium – één is meestal wel genoeg – wordt bevestigd: „Zijn laatste stukje”.