Column | Het definitieve failliet van de vredesinspanningen van Israëlische schrijvers

Toen mijn schoonmoeder me vroeg hoe het ook al weer zat met de ontstaansgeschiedenis van Israël, herlas ik Amos Oz’ autobiografische epos Een verhaal van liefde en duisternis. Daarin vertelt hij hoe hij als kind in Jeruzalem in de nacht van 14 op 15 mei 1948 op de radio hoorde dat de Algemene Vergadering van de VN met een grote meerderheid besloot om het Britse Mandaat Palestina op te delen in een Joodse en een Palestijnse staat. Een minuut later vielen Arabische legers vanuit Transjordanië, Egypte, Irak, Libanon en Syrië die Joodse staat binnen om die dood te knijpen. Tel Aviv en Jeruzalem werden zwaar  gebombardeerd. In Jeruzalem veroverde het Transjordaanse legioen de Oude Stad en de Arabische wijken, terwijl het de Joodse wijken uithongerde. Tegelijkertijd barstte in de Arabische landen een etnische zuivering los, waarbij honderdduizenden Joden, wier families daar al eeuwen woonden, werden verdreven. Ze vluchtten naar Israël, waar ze de plaats innamen van de evenzoveel Arabieren die in diezelfde dagen voor het Israëlische leger waren gevlucht. Oz maakte het allemaal mee

Ook vertelt hij dat na de wapenstilstand van 1949 alle Arabische landen verkondigden in de toekomst korte metten te zullen maken met de Joodse staat. En precies daarmee laat hij de kern van het 75-jarige conflict zien, dat door de slachtpartij van 7 oktober een dramatische, nieuwe fase is ingegaan.

Een van de slachtoffers van die Onafhankelijkheidsoorlog van 1948 was Mimi, het schildpadje van de toen 9-jarige Amos Oz. Met haar kon hij beter overweg dan met zijn ouders, die in de jaren dertig voor het opkomend antisemitisme in Oost-Europa naar het Britse Mandaatgebied waren gevlucht, nadat het niet was gelukt om de VS binnen te komen. In Een verhaal van liefde en duisternis vertelt Oz aan de hand van het lot van die schildpad over de eerste keer in zijn leven dat hij besefte zelf ooit dood te zullen gaan en dat niemand hem zou kunnen redden. Vanaf dat moment stelt hij zich voortdurend vragen over de betekenis van menselijkheid, ook als het om de verdreven Arabieren gaat.

De interviews die ik de afgelopen jaren met zowel Amos Oz als A.B. Yehoshua en David Grossman heb gehouden, getuigen van die menselijkheid. Uit alles wat ze me vertelden kon je opmaken dat voor hen de wereld niet uit Joden en Palestijnen bestond, maar uit goede en slechte mensen. Je leest dat ook in hun boeken, waarmee ze bewijzen dat fictie de werkelijkheid een diepere laag geeft en empathie wekt.

Oz en Yehoshua zijn inmiddels overleden en hoeven het definitieve failliet van hun vredesactivisme niet mee te maken. Maar Grossman doet dat wel. In een interview met de krant Le Soir van 13 oktober zegt hij zich geen dag uit zijn leven te herinneren ‘zonder slachtoffers, zonder uitbraken, zonder valstrikken, zonder explosies.’ Ook de meeste Palestijnen zullen zich in die woorden herkennen. Maar nu er een grote oorlog dreigt, voegt hij er iets aan toe: ‘De kans om een normaal leven te leiden, vrij van angst en zorgen, is nog kleiner geworden en waarschijnlijk zal het er nooit van komen, vanwege de overheersende haat hier tegen de Israëliërs.’ In Europa uit die haat zich inmiddels in openlijk antisemitisme. Voor mijn Joodse schoonmoeder, die niets met Israël heeft, is het reden temeer om haar menorah alvast uit de woonkamer te halen en in de kelder op te bergen. Je weet maar nooit.