De chemicus Manfred zet zich op volle kracht in voor een nuttig project dat al in een vergevorderd stadium verkeert, maar ineens wordt het project stopgezet. Manfred, die heel goed ziet hoe corruptie, incompetentie en machtsmisbruik negen van de tien keer belangrijker zijn dan de mooie idealen van de maatschappij waarin hij leeft, voelt de grond onder zijn bestaan wegvallen.
Hij is een personage in een roman van de Oost-Duitse schrijfster Christa Wolf, De gedeelde hemel. Het is 1960, het is nog mogelijk om naar West-Berlijn te vertrekken en dat zal Manfred ook doen. Maar deze roman is destijds in de DDR verschenen en de teneur kan dus niet zijn dat alle idealen stuk lopen op de realiteit, al lopen ze wel degelijk stuk op de realiteit. Die realiteit is de onwil van de mensen om offers te brengen, om af te zien van hun gemak, van hun kleine dagelijkse pleziertjes, plus de al genoemde factoren als corruptie enzovoort. „De mens is niet gemaakt om socialist te zijn,” zegt Manfred.
Degene die wél gelooft in het socialisme is Manfreds geliefde, de nog jonge Rita. Ook zij ziet heel goed wat er allemaal misloopt, hoe mensen met idealen onrechtvaardig gedegradeerd worden, hoe iedereen de eigen gedachten voor zich houdt, hoe collega’s veel minder werken dan ze kunnen, want zo krijgen ze ook betaald. Maar ze blijft geloven in een betere toekomst, in de ‘grote historische beweging’.
Rita vindt Manfred zwak, laf zelfs, niet opgewassen tegen ‘dat harde, strenge leven’ in dienst van het ideaal.
Het is bevreemdend om zo’n boek nu te lezen, want bij alles wat je leest over wat er fout is in dat andere Duitsland, zit je bijna verveeld te knikken. Nou en of, en het zou nog veel fouter worden. Wonderbaarlijk dat zo’n roman als deze daar gewoon kon verschijnen! En wat knap van Christa Wolf om tóch te blijven geloven.
Maar dan houd je alles bij jezelf weg. Want er is natuurlijk ook een andere kant. De tegenzin om het ideaal te laten varen ten gunste van comfort, eigen gewin en gemak. De weerzin tegen ongebreideld kapitalisme, waarvan wij nu denken dat het in de jaren zestig nog maar nauwelijks aan de hand was – de ontbreideling is sindsdien natuurlijk wel toegenomen.
En iets in dat hartstochtelijke geloof, hoe het ook gelogenstraft is, trekt toch aan. Niet vanwege het communisme, dat niet, maar vanwege het geloof dat een betere maatschappij mogelijk is als men zich er maar gezamenlijk toe zou zetten.
Dat verlangen naar een betere wereld lees je nu natuurlijk ook wel, maar toch heel anders. In hedendaagse romans of pamfletten keert idealisme zich altijd tégen iets. Tegen de vervuiling, tegen de industrialisatie, tegen de vernietiging van de natuurlijke wereld, tegen fossiele brandstoffen enz. Nog steeds tegen ongebreideld kapitalisme dus, met als gevolg dat klimaatbeleid ‘links’ is geworden. Maar niet echt vóór iets.
Dat is niet helemaal de stof waarvan idealen gemaakt zijn. Ik merkte dat ik het meisje Rita, dat ik nogal naïef vond, toch ook enigszins benijdde om dat geloof van haar in een andere, betere wereld. Evenzogoed maakt deze roman, hoe hoopvol en onwetend over de toekomst ook, zijns ondanks duidelijk dat het niet kon. Die nieuwe mens die voor die wereld nodig is zal er nooit komen.
En dan lijkt het enige wél mogelijke ideaal weer eens een vrij slap soort gematigdheid, evenwicht, realisme. Koffie met melk. Sociaal-democratie. Ga daar maar eens een massa voor op de been brengen.