Column | Haat en nijd is geen polarisatie

Ruim drie jaar geleden veegde ik in mijn column de vloer aan met het idee dat Nederland vergaand gepolariseerd is, en wat is volgens Van Dale het woord van 2024? Juist, polarisatie. Je gaat bijna denken dat je er niet toe doet, als columnist. De zorgen over polarisatie blijven maar herhaald worden, het radioprogramma Spraakmakers wijdde er vorige week zelfs een thema-uitzending aan.

Maar ik was het ook weer niet eens met Claudia de Breij, die dinsdag in Eva Jineks talkshow Eva deed alsof er niets aan de hand was. De echte wereld is niet gepolariseerd, zei ze, maar is als de Efteling: mensen staan daar vreedzaam in de rij voor de Python, gehoofddoekte vrouwen naast PVV-stemmers, en iedereen gunt elkaar een leuke dag. Het was van die typische einde-van-het-jaar-zoetsappigheid, die weinig op heeft met de werkelijkheid. Daarin bestaat wel degelijk onderlinge haat, nijd en strijd: een ordentelijke rij in een pretpark is dus een slechte metafoor voor een samenleving.

Waarom zeg ik dan dat het met de polarisatie wel meevalt? Omdat strijd iets anders is dan polarisatie. Uit onderzoek blijkt dat er in Nederland relatief weinig affectieve polarisatie is: een politicologenterm voor wederzijdse afkeer tussen aanhangers van verschillende politieke stromingen. Die is sterker in een tweepartijenstelsel als de VS, waar Democraat of Republikein zijn niet alleen samengaat met een vast pakket aan standpunten, maar ook met een persoonlijke identiteit. (Overigens is de affectieve polarisatie zelfs in de VS minder heftig dan wordt aangenomen, schreef politicoloog Jona de Jong onlangs in zijn proefschrift. Die afkeer blijkt vooral uit enquêtes waarin mensen oordelen over stereotype tegenstanders, terwijl ze in het echte leven vaak goede contacten hebben met andersdenkenden.)

In een consensusdemocratie als de onze ontstaat er minder snel affectieve polarisatie dan in een tweepartijenstelsel, simpelweg omdat het speelveld minder overzichtelijk is. Polarisatie gedijt bij versimpeling en stereotypering, en dat is lastiger met zestien politieke partijen. Zoals politicoloog Eelco Harteveld schreef in de bundel Politieke polarisatie in Nederland (2022): „Nederland kent niet twee kampen waarin alle scheidslijnen samenvallen. Diepe afkeer van een extreme tegenstander kan samengaan met milde gevoelens richting de grote meerderheid die zich in het centrum bevindt.” Mede op basis van deze bundel waarschuwde het SCP datzelfde jaar „om niet alles meteen polarisatie te noemen”. Botsende opvattingen horen bij een democratie, en „de sterke perceptie dat er veel polarisatie is, kan op zichzelf ook weer affectieve polarisatie aanwakkeren”.

Dit betekent niet dat polarisatie geen gevaar is. Het is heel verleidelijk, ja zelfs vermakelijk, om te denken in tegenstellingen, zeker als die verbonden worden met archetypen: de wappie, de deuger. Hoe verzet je je daartegen? Door je te verdiepen in de ander, in wie hij echt is: door als het ware scherp te stellen op de ander. Daarvoor is empathie nodig. En daarover las ik deze week iets interessants.

Ik zat me al een tijdje het hoofd te breken over empathie, omdat het zo veel betekent. Hoe noem je het als iemand snel meeleeft met leed in zijn omgeving, maar geen begrip kan opbrengen voor iemand die verder van hem afstaat? Is zo iemand wel of niet empathisch? Misschien is empathie een te brede term, dacht ik: het betekent ‘meeleven met’, maar ook ‘je verplaatsen in’. Dat zijn twee heel verschillende acties.

Deze week verscheen er een paper dat me verder hielp met hierover nadenken. De onderzoekers Matthijs Gillissen, Matthijs Rooduijn en Gijs Schumacher onderscheiden twee soorten empathie: empathic concern, de emotionele reactie op andermans ervaringen, en perspective taking, het begrijpen van andermans perspectief. Verrassende conclusie: de eerste vorm, het meeleven, kan polarisatie vergroten. Mensen leven makkelijk mee met groepsgenoten, wat kan leiden tot negatieve gevoelens over buitenstaanders. Wie sympathie heeft voor de boeren, en ziet hoe activisten een stal bezetten, krijgt al snel een hekel aan activisten. (Voordat Gillissen, Rooduijn en Schumacher zich afvragen hoe ik hierbij kom: ja, dit voorbeeld heb ik zelf bedacht.)

Empathie is dus niet vanzelfsprekend het gedroomde middel tegen polarisatie, schrijven de onderzoekers. Tegelijk kan de tweede vorm, het begrijpen van andermans perspectief, polarisatie wél verkleinen. Door je te verplaatsen in iemand uit een andere groep, kun je milder over die groep gaan denken. De boerenliefhebber uit mijn voorbeeld kan proberen zich voor te stellen wat de stalbezettende activisten drijft. Dat leidt vast niet tot overeenstemming, maar misschien wel tot erkenning van de ander als mens met legitieme drijfveren, in plaats van als wereldvreemde klimaatdrammer (om maar een stereotype te noemen).

Dat vergt heel wat meer werk dan die eerste vorm van empathie. Waar meeleven automatisch gaat, is je verplaatsen in een ander een hele klus: meer iets voor het hoofd dan voor het hart. Misschien een leuke uitdaging voor het nieuwe jaar?

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC