Column | Gerard Reve ging van de ene God naar de andere, zo laat Piet Gerbrandy in zijn jubileumboekje zien

Op een herfstachtige donderdag in 1947, rond acht uur ’s avonds, kwam op een bovenverdieping van een huis aan een Amsterdamse gracht het slavistendispuut B.E.S.E.D.A. bijeen. De ene na de andere uitgehongerde jonge geleerde in de Russische taal en geschiedenis druppelde binnen, snakkend naar de groentesoep en de boterhammen met cervelaatworst die na afloop van de wekelijkse lezing zouden worden opgediend. Toen de spreker van die avond met zijn betoog wilde beginnen, ging de deur opnieuw open. Een verlate slavist, laten we hem B. noemen, stapte opgewonden de kamer binnen met nieuws: de jongere broer van hun dispuutsgenoot Karel had een romannetje geschreven. Het gezelschap barstte in lachen uit. Jaren later zou B., inmiddels hoogleraar Russische geschiedenis, zijn studenten bekennen dat geen van de aanwezigen die avond het gevoel had met een meesterwerk van doen te hebben. Ook wees hij hen erop dat het ‘romannetje’ in kwestie, De avonden geheten, begon als een verhaal van Ivan Toergenjev.

Op 14 december is het honderd jaar geleden dat die Nederlandse Toergenjev, Gerard Reve, werd geboren. Reden temeer om hem weer te lezen. En omdat steeds minder jongeren een tekst kunnen begrijpen, zouden vooral zijn eerste romans en brievenboeken op scholen verplicht moeten worden gesteld. Met als norm ‘Met Reve minstens een zeven’.

Ter ere van de Reve-herdenking las ik het prachtig uitgegeven Pelgrimsliederen. Het dichterschap van Gerard Reve van Piet Gerbrandy. Aan de hand van een analyse van Op weg naar het einde (1963) en Nader tot U (1966) richt hij zich op Reve’s omgang met het religieuze. Gerbrandy ziet die brievenboeken als gebundelde pelgrimsboeken, waarin de reis allegorisch van aard is. Ook benadrukt hij dat de citeerbaarheid van Reve’s zinnen samenhangt met het psalm-aspect in die brieven.

Nu vertelde Karel van het Reve me ooit dat zijn broer als kind naar een katholieke kerk kon rennen om daar de brandende kaarsjes te bewonderen en van ‘de roomse poppenkast’ te genieten. Dat zo’n poppenkast vol bizarre rituelen het wezen van elk geloof is, dringt dankzij Gerbrandy nu enigszins tot me door. Lange tijd meende ik namelijk dat Reve met zijn vaak in erotische ervaringen gedrenkte geloofsbeleving vooral het burgermansfatsoen op de hak wilde nemen.

Anderzijds was hij opgevoed in de heilsleer van het communisme, dat Lenin als God had. De overgang naar die andere God was dan ook niet zo groot. Zelf besefte Reve dit op het schrijverscongres in Edinburgh, waarover hij het in Op weg naar het einde heeft. Als een lid van de Joegoslavische delegatie vertelt dat de arbeiders in zijn land zich voor ongehoorde problemen geplaatst zien, schrijft hij geërgerd: ‘Kortom, God is brochure geworden en is huis aan huis verspreid.’

Over een kwestie ben ik het met Gerbrandy oneens. Als Reve in Nader tot U vertelt over een communistische kameraad van zijn ouders die eind jaren twintig met het ontwerp van een supertank kwam aanzetten waarmee de Russen het Westen definitief zouden kunnen verslaan, ziet Gerbrandy hierin de aankondiging van de Apocalyps. Nu lijkt het me eerder dat Reve wilde aantonen in wat voor een excentriek revolutionair milieu hij opgroeide en dat niemand hem zou geloven als hij erover vertelde. Aan dat milieu danken we dat grote schrijversschap.



Leeslijst