Column | Fijn samen zwijgen; er hoeft niet per se altijd iets gezegd te worden

Marjoleine de Vos

Dat de beroemd geworden dichter niet gesneuveld zou zijn op zijn 23ste, maar door geleefd zou hebben, stelt Wislawa Szymborska zich voor in een gedicht dat ‘Op klaarlichte dag’ heet. Hij zou dan, zo’n veertig jaar later, in een pension in de bergen logeren (dat deed ze zelf ook elk jaar) en hij was natuurlijk flink ouder geworden, „kalend, grijzend en gebrild/ met vermoeide en grover geworden trekken”. Ze stelt zich een wrat voor, een puntbaardje, een doorploegd voorhoofd, alsof dat „engelenmarmer” van toen nu „bepleisterd was met klei”. „Maar wanneer dat was gebeurd, zou hij niet weten,/ want immers niet ineens maar stap voor stap/ stijgt de prijs voor een minder vroege dood,/ en hij zou ook die prijs betalen, hij evenzeer.

Er is geen ontwijken aan, het is óf dood, en dan engelenmarmer voor altijd, óf bijna ongemerkt lelijk slijten. En niet alleen huid en haar veranderen, geleidelijk aan ben je verder ook niet meer diegene van vroeger.

Al verander je dan ook weer niet zó enorm. Hoe vaak denk je niet tot een inzicht gekomen te zijn, eindelijk, en op een dag lees je een brief van vroeger en nee maar, daar had je dat inzicht ook al. Blijkbaar heeft de mens het vermogen om steeds weer opgetogen iets bekends te ontdekken. Deze mens althans wel.

Foto Getty Images

Maar in sommige dingen verander je toch iets. Neem nu bijvoorbeeld het etentje. Altijd een van de allerleukste dingen die er zijn, vond ik, en ik zal niet zeggen dat ik het niet leuk meer vind, zeker wel. Bedenken wat je gaat maken, het dan maken, en dan komen de vrienden, of iemand anders heeft iets bedacht en je bent zelf de gast en je raakt in gesprek, vaak meteen al, soms kom je op onverwachte kwesties, ja, de vriendenmaaltijd is niet voor niets veel bezongen.

Maar waar ik vroeger vond dat de mensen vooral niet moesten meedelen dat ze niet zo lang zouden blijven, vind ik het nu niet zo’n ramp als ze dat zeggen. Niet omdat ik ze per se weg wil hebben, maar omdat ik het vaak niet zo lang volhoud om te praten – net of de te bespreken kwesties geslonken zijn. Misschien omdat de eigen roerselen niet meer zoveel vragen oproepen? Nu vind ik gewoon wat bij elkaar zitten met boek of krant en soms zegt er iemand iets, soms iets dat we nog nooit bespraken, ook heel fijn.

De mens heeft het vermogen om steeds weer opgetogen iets bekends te ontdekken

Zes jaar geleden zat ik aan het sterfbed van mijn beste vriend, we zwegen en hij zei: „Wij hoeven niet te converseren, hè. Hoe gaat dat gedicht van Judith Herzberg ook weer?” We reconstrueerden het naar beste weten, het is zo: „Mijn vader had een lang uur zitten zwijgen bij mijn bed./ Toen hij zijn hoed had opgezet/ zei ik, nou, dit gesprek/ is makkelijk te resumeren./ Nee, zei hij, nee toch niet,/ je moet het maar eens proberen.

Dat gedicht, dacht ik laatst, wist al lang wat ik nu weer voor de zoveelste keer ontdekt heb, dat er niet altijd per se iets gezegd hoeft te worden.

Dat moeizamere uitwisselen, zou dat een soort geestelijke klei zijn, die ook met de ouderdom komt? Er is altijd genoeg te bespreken natuurlijk: wat gebeurt er nu eigenlijk in Une chanson douce van Leila Slimani, wat versta jij dan onder rechtvaardigheid, hebben je dromen je iets te vertellen, hoe zou je deze dichtregel vertalen? En wat zouden we nu eens graag met z’n allen willen doen of oprichten?

Ja, een plan! En dat er dan niemand zegt: als ik nog vijftig was dan zou ik dat wel doen, maar nu, en dat we dan niet allemaal knikken.

Geestelijk engelenmarmer.