De ene clan heeft als credo ‘je familie is je thuis’, de ander ‘ik zal handhaven’, en de mijne ‘gij zult leuk meedoen tijdens een feestje’. Dat is voor de meeste van mijn bloedverwanten geen probleem, maar voor introverten zoals ik was het lange tijd doorbijten, tot ik op een verjaardag eind jaren negentig opeens twee benen onder een gordijn uit zag steken die van mijn oudtante D. bleken te zijn.
„Even rust”, zei ze vanachter het velours.
„Mag ik erbij?” fluisterde ik.
Zo hebben we zeker een half uur achter dat gordijn gestaan tot mijn broer ons opmerkte. D. belde me de volgende dag om te zeggen dat we ons verdwijnen beter moesten aanpakken, en zo ontstond Schrödingers Mens, een manier om tegelijkertijd wél en níét op een feestje, verjaardag of familieweekend te zijn.
Het werkte als volgt: na binnenkomst verborg D. zich meteen in een slaapkamer zodat ik de woonkamer/tuin/partytent kon binnenlopen en zeggen dat ik haar kwijt was. Af en toe hield ik halt bij een groepje, lachte ik mee om een anekdote waarvan ik de helft niet had meegekregen en ging ik weer verder. Buiten bood ik wat drankjes of vuurtjes aan en excuseerde me daarna weer want ik was D. nog steeds kwijt en had haar iets Heel Belangrijks te melden.
Na een minuut of tien langs hordes familieleden te zijn geslalomd verschanste ik me bij haar op de slaapkamer. Dan keetten we even of pakten er een boek bij. Een kwartier later ging ze mij weer zoeken, en zo wisselden we elkaar af tot we lang genoeg aanwezig leken te zijn geweest om weer te kunnen vertrekken.
Na op een aantal feestjes Schrödingers Mens te hebben gespeeld begon mijn grootmoeder op te merken dat ik zoveel sociabeler was geworden. Ook D.’s broers complimenteerden haar dat ze opeens zo gezellig was. Daar moesten we om lachen (we gingen er maar even aan voorbij dat gezelligheid dus blijkbaar meer draaide om aanwezig overkomen dan om echt aanwezig zijn). Natuurlijk kregen we na een tijdje weleens opmerkingen dat we elkaar wel erg vaak kwijt waren, maar we bleven ermee wegkomen.
Vorige week overleed ze. Na de uitvaart beende ik verloren heen en weer tussen de nabestaanden.
„Je zoekt haar nog steeds hè”, mompelde mijn moeder. Ik knikte. Er was ook opeens het besef dat we Schrödingers Mens niet alleen gebruikten om grote groepen te ontlopen, maar ook om samen te zijn. Om mooie gesprekken over boeken te hebben of gewoon in stilte naast elkaar te zitten.
„Nu kan ik haar tenminste nooit meer kwijt zijn”, zei ik.
Het voelde als het einde van de wereld.
Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.