Column | Fascisme als zinloos etiket

Is dit fascisme? Het is de vraag die telkens terugkomt. Baudets opmerking over homeopathische verdunning: is dit fascisme? De bestorming van het Capitool: is dit fascisme? Poetins strijd tegen -lhbti-activisten: is dit fascisme?

De fascismevraag van deze week ging over Eva Vlaardingerbroeks speech vorig weekend op de Europese editie van CPAC, de conferentie voor radicaal-rechtse politici en sympathisanten. Geert Wilders was er de hoofdact. Vlaardingerbroek, voorheen FVD-politica en sinds een paar jaar een internationaal bekende radicaal-rechtse opiniemaker, sprak in haar speech over „indringers” die zijn „binnengelaten door een corrupte elite”, en over „de oorspronkelijke witte christelijke Europese bevolking die op een steeds hoger tempo wordt vervangen”. Ze riep op tot het verwoesten van „de Toren van Babel” (de EU): „Onze elites hebben ons de oorlog verklaard, en nu is het tijd voor ons om de wapenrusting van God aan te trekken, terug te vechten, en te winnen.”

De speech is op X al 50 miljoen keer bekeken, kreeg in radicaal-rechtse kringen veel bijval, en riep daarbuiten vooral afschuw op. Sommigen zagen erin bevestigd dat Vlaardingerbroek een fascist is.

De term fascisme heeft, net als de term nazisme, een bijzondere plek in het publieke debat. Hoewel het taboe op onderdelen van het fascistische gedachtegoed snel afkalft, blijft het taboe op de woorden fascisme en nazisme bestaan. Zelfs al spreken radicaal-rechtse politici tegenwoordig onbekommerd over omvolking en deportaties, het allerlaatste dat je ze zult horen zeggen is: „Ik ben een nazi”. Ook voor hen blijft dat woord synoniem voor het Kwaad. Sommigen gebruiken het zelfs om hun tegenstanders verdacht te maken, zie Poetins verwijzingen naar de ‘nazi’s in Kyiv’. Maar wat aan de nazi’s keuren zij dan af? Het collectivisme? De massamoord? Dat ze de oorlog hebben verloren? Het blijft gissen.

Misschien sneuvelt uiteindelijk zelfs dit taboe, maar vooralsnog blijven fascisme en nazisme labels die niemand opgeplakt wil krijgen: ze zijn de ultieme pariaverklaring. Het verklaart mede waarom anderen dat label juist heel graag willen plakken. Té graag, volgens weer anderen, die waarschuwen voor incorrect gebruik van de term. In de Amerikaanse academische wereld woedt deze discussie al sinds de opkomst van Trump. Mensen als filosoof Jason Stanley stellen dat Trump een fascist is, historici als Corey Robin en Samuel Moyn wijzen vooral op de verschillen met het oorspronkelijke fascisme. Alle drie schreven ze een bijdrage in de recent verschenen bundel Did It Happen Here, over fascisme in Amerika.

Als historicus vind ik de discussie in die bundel interessant, maar als mens vraag ik me af hoe zinvol het is om veel waarde te hechten aan zo’n etiket. De reden dat men graag de diagnose fascisme wil stellen, is denk ik tweeledig: iemand is dan onweerlegbaar fout (zie de onwil bij radicaal-rechts om het label in ontvangst te nemen), en daarnaast schept het enige helderheid over ‘hoe nu verder’. We weten immers hoe het fascisme zich de vorige keer ontwikkelde.

Ik vind beide beweegredenen matig. Ze gaan ervan uit dat ideeën pas officieel slecht zijn als ze ‘aantoonbaar’ leiden tot massamoord. Maar ten eerste weet je helemaal niet of dat opnieuw gebeurt, en ten tweede kunnen ideeën ook slecht zijn zonder dat er doden vallen. In de jaren dertig, toen Joden in Duitsland massaal werden ontslagen, was er nog geen Holocaust om naar te verwijzen en toch kon je prima betogen dat het kwaadaardig was wat er gebeurde.

De vergelijking met fascisme „leidt tot blindheid, niet tot inzicht”, schrijft Samuel Moyn in Did It Happen Here. De focus op overeenkomsten onttrekt de verschillen, en ook de specifieke lokale oorzaken, aan het licht. Bovendien heeft ze niet het gewenste effect, namelijk mobilisatie tegen de ‘fascist’ in kwestie. Integendeel: de term zaait tweespalt en leidt de aandacht af van de echte kwestie.

Ik weet niet of wat Vlaardingerbroek zegt ‘fascisme is’ en het maakt me ook niet heel veel uit. Ik herken onjuiste en kwaadaardige ideeën als ik ze hoor en dat was hier het geval. Dat gold ook voor de speech van Geert Wilders, die ten onrechte als mild werd gekwalificeerd. Hij had het over de „existentiële dreiging” van de „woke academia en media”, die volgens hem niet meer in een objectieve waarheid geloven, en niet in de natiestaat en de familie. „Voor hen is alles subjectief. Alles is relatief. Alles is inwisselbaar en zonder waarde.”

Dit soort paranoia heeft bijzonder weinig met de werkelijkheid te maken. Helaas zijn we deze taal, die best kort geleden in ons land nog ondenkbaar was, inmiddels gewend. Die gewenning is waartegen we ons moeten verzetten: we moeten ons blijven realiseren hoe grensoverschrijdend deze woorden zijn. Daarvoor heb je ‘het f-woord’ niet nodig.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC