Column | Een roman uit 1888 waarin je ook de decadentie van het huidige Europa herkent

In Caldas de Monchique staat de tijd stil. Werkelijk niemand doet iets in dit kleine kuuroord in de bergen van de Algarve. Kranten en boeken bestaan hier niet, alles draait om kuren, eten en mijmeren. De saudade, dat onvertaalbare Portugese woord voor die mix van gevoelens van verlies, gemis en liefde, is hier tot een grootmacht verheven.

Een Moldavische vriendin, die in Portugal is opgegroeid, doet er nog een schep bovenop als ze de mop vertelt over een man die een stoel naast zijn bed zet, zodat hij wat kan uitrusten als hij is ontwaakt. Die stoel zie ik overal waar ik dezer dagen kom. Niemand schijnt ook maar iets te willen. Het liefst kijkt iedereen met een melancholieke blik westwaarts, naar de eindeloze oceaan, naar het wereldrijk dat Portugal ooit was, maar dat lang geleden is vergaan.

Daarom ook lees ik De Maia’s, de vuistdikke roman van de Portugese schrijver Eça de Queiroz (1845-1900). Het boek uit 1888 werd in 2001 vertaald door de onvolprezen Harrie Lemmens en is nu heruitgegeven met een verhelderend nawoord van Michaël Stoker.

In De Maia’s, een familieroman à la Buddenbrooks, staan de adellijke patriarch Alfonso da Maia en zijn kleinzoon Carlos, een dokter, centraal. Het is het verhaal van de ondergang van een even deftige familie als die uit Thomas Manns epos, maar dan met een behoorlijke saus saudade.

Tegelijkertijd geeft Eça de Queiroz, die geldt als de grootste Portugese schrijver van de negentiende eeuw, je een fascinerend beeld van de decadente beau monde van Lissabon, die vooral bezig is met uiterlijkheden. De voorname heren hebben het in hun salons vooral over hun nieuwe maîtresses (die per se getrouwd moeten zijn, zodat ze niet al te veeleisend worden). Ze brengen de tijd door met drinken, spelen domino, schermen of kaarten, roddelen, voeren quasi-filosofische gesprekken, maken plannen voor een buitenlandse reis of zijn bezig met hun nieuwe koets, met mooie vrouwen of de lakschoenen die ze net hebben aangeschaft. En waarom zouden ze ook iets doen in het leven? Geld hebben ze genoeg, zolang ze het maar niet te dol maken.

Als Carlos, die amper patiënten heeft, tegen zijn vriend Cruges, een zogenaamd muzikaal genie, opmerkt dat niemand iets uitvoert en hem vraagt wat hij zelf eigenlijk doet, antwoordt deze: ‘Stel dat ik een goede opera zou schrijven, wie zou die dan opvoeren?’ Waarop Carlos zegt: ‘En als Ega [een bevriende aspirant-schrijver] een goed boek zou schrijven, wie zou dat dan lezen?’ Het zijn essentiële levensvragen, die Cruges afdoet met de woorden: ‘Dit is een onmogelijk land… Ik geloof dat ik ook maar een kop koffie neem.’

Eça de Queiroz beschrijft het in al zijn traagheid, waardoor hij je meevoert in zijn afschuw van de passieve levenshouding van de elite van zijn tijd. En precies dat maakt De Maia’s, zoals Michaël Stoker in zijn nawoord treffend schrijft, tot een actueel boek. Want de decadente samenleving die Eça de Queiroz zo uitvoerig schetst, mondde juist door haar passiviteit in 1937 uit in de fascistische dictatuur van António Salazar die tot 1974 zou bestaan. En aangezien ook het huidige Europa in politiek, demografisch en economisch opzicht in een staat van saudade en verval verkeert, ligt een vergelijking voor de hand. Alleen dat al maakt het lezen van de De Maia’s de moeite waard.