Column | Een land steeds meer op drift, maakt moe en bang

Midden in een nacht zonder sterren kwam ik overeind en keek naar buiten. Blauw, stil en zacht, precies warm genoeg voor deze tijd. Ik wilde weer gaan liggen, maar bleef zitten. Iets uit een droom, bijna weggezonken, vroeg om aandacht.

Er zat onrust in mijn lijf, niet alleen nu ik iets uit mijn droom moest opvissen, maar altijd. Een uitputtend wantrouwen heeft mijn leven overgenomen. Een te warme lentenacht veronderstelde aanstaande extinctie. Een land steeds meer op drift, maakt moe en bang.

Dan doemt opeens het beeld op. Mijn vader als kind, in een pyjama met natte haartjes voor een kachel. Hij is geboren in 1936, nog voor de oorlog. Als ik aan veiligheid denk, zie ik dit beeld voor me, zo’n jongen met natte haren, eerder nog dan mijn eigen Villa Achterwerk-zondagen. Een inmiddels door rechts gekaapte fantasie, ik weet het.

Een vader hebben die de oorlog nog heeft meegemaakt, zet jezelf ook terug in de tijd. Ik kijk daardoor vaak met oudere ogen dan die van mijn generatiegenoten naar de wereld. Mijn vader noemde de schreeuwende man op de dijk ‘die gek’, maar in hoe hij dat zei school tederheid. In hoe hij steeds weer de tijd voor die man nam ook.

In mijn generatie zouden we diezelfde man keurig „die neurodiverse persoon” noemen en het daarbij laten. De avantgardistische linkse beweging binnen mijn generatie heeft zich exclusief geketend aan actieperformances rondom het verre, vreselijke en uitzonderlijke. Ze hebben zich afgekeerd van hun walgelijke landgenoten, lezen de wereld de les vanaf de bank, alles prudent, alles gevangen in een taal die niet mag kwetsen, maar die ook ontdaan is van liefde en nabijheid. De dakloze op de hoek zullen ze nooit van hun leven aanraken, want die is een zaak voor de „schandalig overbelaste GGD”.

Aan de andere kant is daar mottig mainstreamlinks, zoals de oude jongere Jesse Klaver. Als hij over de dalende vaccinatiegraad wil praten, zet hij op Instagram een foto met zijn kinderen en zegt: ‘Ik wil iets met je delen. Niet als politicus, maar van ouder tot ouder’, en denkt dan dat er mensen zijn die hun kinderen nu nog niet inenten, maar dat door Jesses gekunstelde emopraatje wel gaan doen. Het is zo wereldvreemd bevoogdend, zo naïef. Ik geef het op met die club, echt.

Ik raasde maar door, helemaal wakker. Ergens in mijn achterhoofd knikte mijn vader, de jongen, goedkeurend. Hij vond me op m’n leukst als ik zo woest was, net als hij.

Maar wil ik dan dat de wereld weer bestuurd zou worden door mannen zoals mijn vader, die misschien wel iets begrepen van maatschappelijke cohesie, maar niet zoveel van mij?

Willem, die naast me de slaap der onschuldigen lag te slapen, had niet zoveel gezegd over het nieuwe regeerakkoord, maar direct na de aankondiging dat ze eruit waren, zichzelf gemeld bij de verslaafdenopvang om de hoek.

Ik weifelde om hetzelfde te doen, ontzettende trut die ik ben. Ik had mezelf de laatste jaren te ver van alles om me heen verwijderd, de hele triestige kapitalismefuik was ik vrolijk in gezwommen, the fear of falling was me niet langer vreemd.

Ik ging liggen, eindelijk, en trok de deken tot aan mijn neus. Ik deed mijn ogen dicht en direct verscheen mijn vader, nu oud en boos. „Nee, niet jij weer, ouwe gek”, zei ik. „Ga toch weg.”

Ik viel langzaam in slaap. Morgenochtend zou ik vast weten wat te doen.

schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.