Column | Echte literatuur kan niet zonder professionele vertalers zoals August Willemsen

Er viel een bommetje in literair Nederland toen uitgeefconcern VBK vorige week bekendmaakte werk van zijn auteurs door AI te willen laten vertalen om dat op de Engelstalige markt te kunnen publiceren. Weliswaar ging het om een experiment, maar serieuze uitgevers kunnen op grond van de geschiedenisboeken die ze publiceren weten dat experimenten vaak in rampen ontaarden, waarbij veel slachtoffers vallen. In dit geval zijn die slachtoffers de voortreffelijke vertalers waarin Nederland grossiert. Het luchtalarm ging in hun kringen dan ook meteen af en VBK moest de schuilkelder in voor het afweergeschut van de woedende vertalers- en auteursbonden.

Om te weten hoe belangrijk goede vertalers zijn, had de VBK-leiding alleen maar J. Heymans’ Canasta op Curaçao. Over August Willemsen en het Papiaments hoeven te lezen. Het vertelt niet alleen de wordingsgeschiedenis van de vertaling van de schitterende poëzie van de Curaçaose dichter Pierre A. Lauffer (1920-1981), maar bevat ook allerlei tragikomische anekdotes over meestervertaler, schrijver en bevlogen alcoholist August Willemsen.

Zo begint Canasta op Curaçao met het vermakelijke verslag van het interview dat Heymans in 1994 met Willemsen had. Eenmaal bij hem thuis in de Bijlmer, bleek de vertaler stomdronken te zijn en alleen wat gebrabbel uit te slaan.

Maar het echte verhaal van het boek gaat over de kunst van het vertalen. En dat begint als Willemsen in 1995 een maand op Curaçao verblijft voor een vertaalproject van literatuur in het Papiaments. Als hem wordt gevraagd waaraan een goede vertaling moet voldoen, zegt hij dat je niets aan regels hebt. Eerder is vertalen ‘een spelletje Canasta’, met als ‘magere basis’ dat het Nederlands zo trouw mogelijk aan het origineel moet blijven. Daaruit kun je opmaken dat een goede vertaling vooral afhangt van het literaire vermogen van de vertaler. En wie Willemsens Braziliaans brieven kent, weet dat hij zelf een goede schrijver was. Om zich in te leven in de taal van Pessoa, Machado de Assis en Guimarães Rosa hoefde hij weinig moeite te doen.

Op Curaçao ontdekt Willemsen de schoonheid van de gedichten van Lauffer, samensteller van het eerste overzicht van de Papiamentse literatuur. Bij de actualisering van dat werk wordt hij ingeschakeld, terwijl hij het Papiaments nauwelijks beheerst. Dat dit desondanks fraaie vertalingen heeft opgeleverd, komt volgens zijn vriend Bouke Marinus doordat ‘hij beschikte over een grote begaafdheid voor de actieve en passieve beheersing van het Nederlands, Engels, Spaans en Portugees – allemaal elementen van die creoolse taal.’

Vooral Willemsens kennis van het Portugees, waarvan in het Papiaments resten doorklinken, pakt subliem uit voor de vertaling van Lauffers poëzie. Alleen zoiets al bewijst dat je voor een goede vertaling niets aan AI hebt. Want het gaat bij een vertaling juist om zulke invloeden, om een veranderd woordje, een toegevoegd lidwoord, het omgooien van het enjambement. Heymans laat het zien aan de hand van vier personen die Willemsen hebben geholpen in zijn Canasta-spel met het Papiaments. Zijn boek gaat dan ook niet alleen over vertalen van Lauffers poëzie, maar ook over de speelse persoonlijkheid van woordkunstenaar August Willemsen, die als hij nog had geleefd AI aan flarden zou hebben geschoten.