Column | Door zijn vriendschap met Peer zou de nieuwe school het echte probleem zijn

Sarah Sluimer

Ik zat te wachten tot de echte pijn zou toeslaan. Het was er een beetje toen we na een bezichtigingsdag hoorden dat er toch ook wat ‘zure mensen’ kwamen kijken, waarbij ik me direct voorstelde dat ze met opgetrokken neus door de kinderkamers liepen, die er na de grote opruiming weliswaar nu uit zagen als vrolijk gekleurde gevangeniscellen, maar die intieme domeinen bleven, uiterst kwetsbaar voor invasieve ogen.

Er was een flinke golf toen ik dacht aan die twee nachten waarop ik Kaas en Cléo op de wereld zette, het opblaasbad in de woonkamer, de stilte om ons heen en in de vroege ochtend, als het werk gedaan was, de tocht naar de slaapkamer boven. Een karavaan van verloskundige, kraamverzorgster, kraamvrouw, vader, met het wriemelende leven als trofee.

En ja, er trok ook iets aan mijn middenrif, iedere keer als ik het oranjegouden licht om negen uur ’s avonds door de ramen zag vallen, in lange strepen op de vloer, terwijl we, de dag van ons afschuddend, het speelgoed opruimden.

Maar we hielden ons goed. Een leven dichter bij het leven, een huis waar we hoorden, waar we liever wilden zijn dan hier. ‘De reuring’ zei de makelaar vaak, als een zakelijke aanduiding voor een zo specifiek verlangen.

Het echte probleem, zo wisten we, zou de nieuwe school zijn. En dan vooral vanwege Ezra’s vriendschap met klasgenoot Peer. Een vriendschap om, als groot mens met een bekrast hart, jaloers op te worden. Wanneer ik vanuit ons woonkamerraam zijn klas richting de gymles zie wandelen, zijn Peer en Ezra altijd de laatsten in de rij, diep in gesprek verwikkeld, de armen om elkaars schouders geslagen, de stembuigingen identiek, met radicale vreugde op hun smetteloze snoeten. Ze hebben, buiten hun ouders om, een leven samen opgebouwd, waarvan de flarden die ik opving als ze bij ons speelden, vertedering opwekten en ontzag inboezemden. De kalme manier waarop Peer Ezra toesprak, toen hij tijdens het oefenen voor de talentenjacht op school een verlammende aanval van plankenkoorts kreeg. Het gegiechel om de burgemeester van Hambaba en mevrouw Robinson, figuren uit hun absurde parallelle universum. Ezra’s verzuchting dat Peer een bloedbroeder was, voor altijd, nee, voor ééuwig. De avondvierdaagse waar ze, het lichte en donkere hoofd dicht tegen elkaar aan, de kilometers wegslenterden, zich niet bewust van de kordate meute om hen heen.

We vertelden het hem en het viel niet mee. Het verdriet was groot, met een lijf dat schokte van de tranen, woede en verbijstering, weigering en dreigementen. En, zoals dat gaat met een mens in crisis, ook een plotselinge kalmte, redelijkheid, voorzichtige plannen voor de toekomst, een klein moment van vreugde om de trampolines die de nieuwe school in de gang heeft staan. Maar direct daarna weer een oplaaiende misnoegdheid. Was hij er bijna ingelopen, hij zou nooit meer gelukkig zijn, dat kon hij ons wel vertellen, alles was nu verpest. Een half uur daarna stonden we te dansen op de inzending van Oekraïne van het Songfestival 2021, een opzwepend lied, waarbij we zagen hoe Ezra het verdriet uit zijn lijf schudde, maniakaal dansend, een adembenemend gezicht.

Vanochtend kwam Peer, die inmiddels het nieuws van zijn moeder vernam, Ezra voor schooltijd ophalen voor een korte wandeling, om het naderende afscheid te bespreken. Ik zag zijn hoofd boven het tuinhekje uitsteken. Hij was witjes en lachte niet naar me. Toen renden ze samen, joelend naar school.

Als Ezra het op een bepaalde manier me nooit echt zal vergeven, begrijp ik dat.