Column | Doodshoofdjes

Ik ging met Lucie van Roosmalen (9), Leah van Roosmalen (7) en Frida van Roosmalen (3) naar het Wereldmuseum. Toen ik Amsterdam verliet heette het nog Tropenmuseum, nu ik terug ben Wereldmuseum. Je zou kunnen zeggen dat ik er dus nog nooit geweest was. Ik had eerlijk gezegd geen idee wat we er gingen zoeken, behalve dan dat het regende en het gebouw dermate groot is dat we er wel een paar uur zoet konden zijn met elkaar. Nadat we voor een gigantisch bedrag appelsap hadden gedronken in het museumcafé gingen we naar binnen. Kinderen onder de zes mochten gratis.

De vrouw achter de kassa was van het soort dat graag controleert.

Ze vroeg aan Frida van Roosmalen: „Ben jij zes?”

„Ja.”

„Ze is drie”, zei ik.

Frida van Roosmalen schreeuwde daarna zo hard dat ze zes was dat ik bereid was de volle mep te betalen, maar gelukkig werd ik onverwacht bijgestaan door een andere vrouw, zelf moeder, die bevestigde dat Frida van Roosmalen beslist geen zes was.

Wij naar binnen. Er was geen touw aan vast te knopen, de wereld is groot.

„Hebben jullie zin in een feestje?”

Op de begane grond was speciaal voor kinderen een hoek met pedagogisch medewerkers ingericht rondom het thema feest. De Nederlandse manier van feestvieren was vergeleken met andere plekken op de wereld heel erg simpel, legde een pedagogisch medewerker uit. „We zetten een oranje petje op. In bijvoorbeeld Brazilië en Indonesië maken ze er veel meer werk van.”

Bij de speurtocht moesten letters van een codewoord worden gevonden die je dan weer in kon toetsen in een fotocabine waar je dan in een feest van een andere cultuur werd gefotoshopt. Leah van Roosmalen was tot haar grote woede maar vaag te zien bij een iftarmaaltijd, ze bleef maar herhalen dat haar haar niet goed zat.

Daarna gingen ze met een medewerker met engelengeduld van doorschijnend vloeipapier slingers knippen voor Dia de Muertos, een groot Mexicaans feest waarop de doden worden gevierd.

„Niet verdrietig, maar juist vrolijk!”, werd er gezegd.

„Waarom hebben we dat met oma niet zo gedaan?”, vroeg Lucie van Roosmalen, haast verwijtend, waarschijnlijk omdat ik continu vroeg hoelang het knippen en plakken nog ging duren want ik had zin om door het museum te dwalen. Maar dat zat er vanwege de vele workshops voor kinderen niet in. De slingers belandden in de binnenzak van mijn colbert, we gingen die middag ook nog met aardappels stempelen op tweedehandskleding.

Het waren onderhoudende uren waar we nooit meer over spraken.

Toen ik dinsdag in de sprinter richting Hilversum Mediapark naar een vervoersbewijs werd gevraagd kwam de middag weer tevoorschijn. Ik trok het ene na het andere geknipte doodshoofdje uit mijn binnenzak.

„Ik lijk wel een goochelaar”, zei ik.

„Bah”, zei de persoon tegenover me.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.