Column | Deze novelle laat zien dat ook ná 1945 in Duitsland de nazi’s nog overal waren

Michel Krielaars

In 1948 keerde de Duits-Joodse schrijfster Gabriele Tergit (1894-1982) uit Engelse ballingschap terug naar Berlijn. In die stad was ze tot Hitlers machtsovername in 1933 een beroemde journaliste, die met haar rechtbankverslagen voor het links-liberale Berliner Tageblatt naam had gemaakt. In 1931 verwierf ze ook nog eens literaire roem met haar grotestadsroman Käsebier erobert den Kurfürstendamm.

Maar in 1948 restte er niets van haar reputatie, omdat de wereld waaraan ze die dankte vernietigd was. Het zou haar literaire lot bepalen. Zo kreeg Effingers, haar magistrale familie-epos over de ondergang van de Duitse Joden, bij zijn publicatie in 1951 nauwelijks aandacht, omdat het de Duitsers confronteerde met hun reeds uit de keizertijd daterende antisemitisme. Tergit zou tot 1977 moeten wachten voordat het boek de lof kreeg toegezwaaid die het verdiende. Maar een bestseller werd het pas in 2020, toen Tergits werk werd herontdekt. Vanaf dat jaar verscheen er regelmatig een niet eerder uitgegeven boek uit haar literaire nalatenschap, met als hoogtepunt de roman So war’s eben (2021), waarin ook het naoorlogse Duitse antisemitisme ervan langs krijgt.

Uit die nalatenschap is nu een literair kleinood uit 1948 opgedoken, Der erste Zug nach Berlin, dat onlangs ook in vertaling verscheen. Het is een heerlijke satire met veel zwarte humor, waarmee Tergit laat zien wat ze toen in Berlijn aantrof.

In nog geen 125 bladzijden voert Tergit in hoog tempo een reeks excentrieke personages op, die (soms in het onvertaald Engels) felle, pijnlijk komische discussies met elkaar voeren. Hoofdpersoon is de 19-jarige Maud, een beeldschone Amerikaanse rijkeluisdochter. Uit zucht naar avontuur gaat ze naar Berlijn, waar ze zich aansluit bij een Brits-Amerikaanse missie die onder meer een krant voor de morele heropvoeding van de Duitsers moet oprichten. Ze belandt er in een gezelschap, waarin vooral het eigenbelang van de geallieerden telt. Zo is de Brit Gauntlett vooral geïnteresseerd in het (ras)zuiver houden van Groot-Brittannië en telt voor de Amerikaan Bromwich vooral de protectie van de economie van de VS. Alleen de Amerikaanse journalist Merton, die net als Tergit meent dat je alleen in een krant de waarheid kunt lezen, vertoont enige menselijkheid. Maar die kost hem uiteindelijk de kop als hij ontdekt dat de ‘goede’ Duitsers die hij voor zijn krant in dienst heeft genomen ex-nazi’s zijn.

Tergit laat zien dat in Duitsland het antisemitisme na 1945 niet verdwenen is. Voor velen is Hitler nog altijd een held. Zijn bewind ‘was de enige tijd waarin de Duitsers een gelukkig volk waren’, zegt een jongeman bijvoorbeeld tegen Maud. En een taxichauffeur, die ontkent ooit nazi te zijn geweest, beweert dat alles precies zo is gegaan als Hitler heeft voorspeld, zo maakt hij op uit brochures die hij uit Argentinië ontvangt.

Maud worden de ogen geopend als de charmante journalist Stegman, op wie ze verliefd is, een medewerker van Goebbels blijkt te zijn geweest. Maar de climax in de roman wordt bereikt als gravin Wandsdorff, die soirees voor de geallieerden houdt, haar schilderijen van een Joodse kunsthandelaar en haar meubels van een Poolse graaf blijkt te hebben geroofd.

Tergit heeft het allemaal zelf meegemaakt. Door haar ogen kom je dan ook achter een waarheid die velen niet voor mogelijk hielden. Ook omdat na afloop van een oorlog de daders meestal beweren van niets geweten te hebben.