Column | De Randstedelijke middenklasse

Ik herinner me de avond van de slachtpartij in de Bataclan nog. Ik was hoogzwanger. Een eveneens hoogzwangere vriendin was op bezoek. Willem zat radeloos aan tafel naar het nieuws op zijn laptop te staren, onze buiken als twee grote oorwarmers aan weerszijden van zijn hoofd. Zij en ik waren daas van de hormonen, een lijf vol watten en leven. We sloten ons af, om ons grootse werk te beschermen.

Toen Ezra negen maanden was, wilden we een periode naar Parijs, maar ik was opeens bang, een schrille angst, waarschijnlijk net zo hormonaal. Ik stelde ons op een terras voor, het schieten, en hoe wij dan met die kinderwagen, door ons drietal opeens beperkt in onze vluchtmogelijkheden, tussen omgevallen stoelen en tafeltjes dekking moesten zoeken. Mijn drang werkte de andere kant op: weg moesten we, naar een ver eiland. Op eilanden ben je veilig, want niemand komt zomaar naar je toe.

Maar op Curaçao was het ziedend warm. De stroom viel uit. De riolering kwam omhoog en overspoelde ons huis. De baby werd ziek. En Trump won voor de eerste keer de verkiezingen. Er woonde daar een jongen met wie we weleens afspraken. Hij had wel zin in Trump. Wij verbraken onmiddellijk de vriendschap, want we waren jong en niet van steen. Sterker nog: we waren razend, overtuigd van een grote ommezwaai, het nakende einde der tijden. „Ik zou daar blijven!” of „Ik zou nu terugkomen!” appten vrienden in de dagen na de overwinning: dronken door een cocktail van diepe paniek en de kans op verzet.

We gingen terug, zamelden geld in voor een abortusfonds, richtten de inhoud van ons werk in op de tijd. Er bleek van alles mogelijk.

Nu, acht jaar later, zit ik tot m’n nek in de Randstedelijke middenklasse. Een koophuis, een gezin, allerlei pruttelende werkpotjes op het vuur, belastingvoordelen, „Dear neighbours, can we please borrow your oyster knife? We can’t seem to find ours!”

We hebben deze tweede verkiezingswinst bedaagd opgegeten. Een beetje buikpijn, zeker, maar we hebben ook heel veel andere dingen aan ons hoofd. Onze angst is nu benepen. Want je zal maar eens, door bijvoorbeeld een radicale mening, van je duur bevochten trede op de maatschappelijke ladder getrapt worden. Je zal maar eens je kansje missen om je kinderschare (De Bende van Mini Rodini) een opkontje in het leven te geven, omdat je het te druk had met jezelf onmogelijk te maken binnen je bedaagde sociale kring.

De prioriteiten zijn bijgesteld, het leven dient geleefd. Bovendien: de kaarten zijn geschud. Hoe gênant is het om dan nu nog, vanuit je autoluwe straatje met zuurdesembakker om de hoek, protest aan te tekenen tegen het onafwendbare? Die meningen bewaar je maar voor een etentje of voor social media, wanneer ze dienen als sociaal kapitaal: moreel wisselgeld, tandeloos vermaak.

„Ik concentreer me op mijn gezin”, zeggen de strijders van 2016. Ik doe dat ook, grotendeels, omdat aan deze kant van de lijn, als social climber, alles me uitnodigt om nu eens een keertje op de zwaar bevochte lauweren van het comfort te rusten.

Ons eiland zinkt misschien, maar wij lurken aan onze cocktails van burgerlijk genoegen. Gevangen in ons geld, ons lot, de dagelijkse geruststelling van de belofte dat het voor ons allemaal zo’n vaart niet zal lopen. Weer sluiten we ons af om ons grootse werk te beschermen. Maar we zijn niet hormonaal, maar ondraaglijk lichte zielen, daas van zelfbevrediging.

schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.