Het hartfilmpje toont een grote hartaanval. Het is snel schakelen, want de urgentie was bij binnenkomst op de spoedeisende hulp nog onduidelijk. De verpleegkundige draagt over: een man, fors in de negentig, geen voorgeschiedenis, waarbij de verpleging thuis opmerkte dat hij snel ademt. Hier ademt hij nog steeds snel, maar hij voelt zelf geen klachten.
Moet hij worden gedotterd? Dat doen ze alleen in grotere ziekenhuizen. Ik bel de cardioloog, maar die hoeft hem niet te zien: aan de hartenzymen is te zien dat de hartaanval van oudere datum is. Opnemen, vocht via het infuus en bloedverdunners. Morgen kijken we verder.
Een salvo aan zorg wordt ingezet. De radiologisch laborant maakt de borstkasfoto’s, de apotheker gaat zijn medicatie na en de beddencoördinator zoekt een plek in het ziekenhuis.
Dat zijn hartaanval ernstig is, zie ik aan zijn zure bloed. De spieren verzuren omdat het hart het bloed niet goed meer rondgepompt krijgt. Wanneer ik hem vertel over de diagnose en de behandeling, werpt hij zijn schild op: de medicatie weigert hij in te nemen. Hij is al in de negentig, heeft nooit medicatie gehad en heeft geen zin om er nu aan te beginnen.
Zijn weigering doet mij ontspannen. Nu móet even niks meer. Het valt op dat hij hier alleen is, ik vraag hem naar zijn naasten. Een partner of kinderen heeft hij nooit gehad, en al zijn vrienden van vroeger zijn overleden. Sinds jaar en dag komt hij niet verder dan de hal van zijn aanleunappartement en sinds weken bijna zijn kamer niet uit. Hij vertelt dat hij opgroeide in het gebombardeerde Rotterdam, dat hij werkte als chef-kok, en reisde naar Zuidoost-Azië.
Ik luister graag, maar als arts moet je ook ter zake blijven. „U zult zonder medicatie waarschijnlijk overlijden in de komende dagen. Het lichaam is al zuur, en het proces van verzuring zal steeds verder gaan, totdat u uitgeput bent en het lichaam het niet meer aankan. Hier in het ziekenhuis kunnen we u in de gaten houden en comfort bieden.” Hij is er even stil van. Maar hij blijft medicatie weigeren.
„Wat wilt u wel? Als u niet behandeld wilt worden, hoeft u niet in het ziekenhuis te blijven. Dan kan u ook naar huis, met intensivering van de thuiszorg. Of we kunnen proberen op korte termijn een hospice te regelen.” Hij weet het niet.
Inmiddels beginnen zijn handen en voeten kouder te worden, zijn pols zwakker. Nieuwe bloeduitslagen tonen dat hij zuurder wordt. „Had u wel opgenomen willen worden in het ziekenhuis?” Stilte.
We besluiten hem in het ziekenhuis te houden. Een uur later, mijn dienst zit er bijna op, komt de verpleegkundige die de patiënt naar de afdeling moet ophalen naar ons toegerend. De patiënt is stervende.
Een lauwerkrans aan zorgmedewerkers verzamelt zich om hem heen.
Na de schouw bel ik de huisarts uit zijn dossier, om hem te vertellen dat zijn patiënt is overleden. Het blijkt een oude huisarts. Wie zijn nieuwe huisarts was, is onduidelijk. Daarna probeer ik de eerste contactpersoon. Het nummer is niet in gebruik.
Onderweg naar huis luister ik naar het l’Abbé Agathon van Arvo Pärt. De sopraan zingt het verhaal van een melaatse die geholpen wordt door de abt Agathon. Agathon doet wat de melaatse hem vraagt: hij sjouwt hem met zich mee naar de markt, koopt gebak voor hem, en brengt hem daarna terug naar de plek waar hij hem aantrof. De melaatse blijkt een engel, die Agathon zegent voor zijn barmhartigheid.
Iemand had mijn melaatse moeten vragen of hij nog naar de markt gedragen wilde worden.
Dino Gacevic werkt als ANIOS op de spoedeisende hulp. Hij vervangt op deze plek tijdelijk Karin Amatmoekrim.