N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Onze buren doen alles beter. Als ik mijn voordeur schilder, neemt de buurvrouw na vijf minuten vriendelijk de kwast van me over. Mijn buurman heeft me ooit een tweedehands fiets cadeau gedaan en verzorgt die als was het zijn pleegkind.
Eenmaal dachten we iets terug te kunnen doen door tijdens een droge zomer de planten in hun tuin water te geven. De buren zitten ’s zomers in Portugal. Thijs appte een foto waarop ik, zijwaarts lachend, bij de rozen stond. De buren bedankten ons en vertelden later terloops dat ze een eigen irrigatiesysteem hadden aangelegd.
„Niet schrikken!”, klonk het laatst. Het hoofd van de buurman stak over de dakrand. „Mag ik deze scheur even repareren bij jullie? Ik lig hier nou tóch!” En hij stak een plamuurmes in de lucht.
„Dat is toch te gek”, zei Thijs bedrukt. „Die man is diep in de zeventig.” En hij riep naar boven: „Straks een glaasje wijn?”
Om vijf uur zaten we in de tuin. „Op de beste buren van de wereld!”, zei ik en hief mijn glas. Zoals altijd begon de buurman over energie. Daarbij doelt hij niet op zijn warmtepomp, maar op kosmische energie. „Het wezen van alles is energie. Als je daar achter bent, gaat alles vanzelf. Als de hond vroeger ziek was, wist ik hem op afstand rustig te krijgen via gedachtekracht.”
„Ik kook ook volgens de quantumfysica”, zei de buurvrouw.
„Margreet, dat kán niet!”, riep Thijs. „Einstein had het niet over kroketten!” Hij begon uit te leggen wat wetenschappelijk denken inhield. Ik zuchtte. Daar gingen we weer.
„Zal ik je wat energie geven?”, vroeg de buurvrouw. Ze nam mijn voeten in haar hand, sloot haar ogen en begon te knijpen.
„Fijn moet dat zijn om in die dingen te geloven”, zei ik bij thuiskomst tegen Thijs. „Alsof je kan toveren.”
„Rust brengen via gedachtekracht!”, zei Thijs hoofdschuddend. „Het zijn dolende zielen, maar geweldige buren.”
Daar had hij gelijk in. Vorige week raakte ik mijn fietssleutel kwijt. Juist op dat moment zaten de buren weer in Portugal. Wel tien keer zocht ik in mijn jaszakken en in de gang, meer bij wijze van ritueel dan uit hoop, want als mijn sleutel niet in mijn tas zit, is de zaak hopeloos.
„Ligt de reservesleutel van mijn fiets bij jullie thuis?”, appte ik. „Ik ben mijn sleutel kwijt.”
„Jaszakken nagekeken?”, appten ze terug. „Voering van je tas?”
„Maak even een filmpje”, zei ik tegen Thijs. Ik hield mijn tas ondersteboven waardoor de voering als een slappe uier naar buiten stulpte en schudde krachtig.
De reactie kwam na een minuut. „We zien nog niet dat je in de voering hebt gevoeld.”
„Godallemachtig”, zei ik. „Thijs, filmen maar weer.”
Ik kneep met beide handen in de puilende voering of ik er de laatste druppel uit wilde wringen en slaakte een kreet die de ruiten deed rinkelen.
Door een heel klein gaatje had hij zich in een hoekje gewurmd en daar was hij: de sleutel. Een zalige rust daalde op mij neer.
Of afstand gekalmeerd door de buurman.
Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.
