Het begin van de grasdijk is bijna niet te nemen, zo modderig en glibberig, maar daarna gaat het wel weer enigszins. Dus met gevaar van uitglijden en languit in de blubber belanden zoek ik een weg. Ik ben al een kwartier aan het lopen, maar pas nu zie ik de omgeving, de lege akkers, de plassen, de boomgroep in de verte en het treintje van Arriva dat op weg is naar station Loppersum. Tot dit moment was ik nergens, nu ja: in het eigen hoofd.
Dat hoofd liep te denken over het verschuiven van grenzen. Nee, niet de grenzen die voortdurend blijkens rapporten overschreden worden, de eigen grenzen van wat je verdraaglijk lijkt, wat iemand aan kan.
De zieke was nog maar kort niet te genezen verklaard toen hij al hondsberoerd op de bank lag. Pijn, overgeven, ellende. Ik begon te bellen. En nog eens te bellen. En nog eens. De huisarts kon niet eerder dan de volgende dag komen, het ziekenhuis antwoordde op de vraag: „Wat moet ik doen?” „De huisarts bellen”.
Help! Help!
Uiteindelijk begon de pijnbestrijding te werken en werd de zieke rustiger. Paniek even voorbij.
In de weken daarna volgden veel meer ondraaglijkheden. Angstaanvallen. Wanen waarin iemand niet te bereiken is. De afgrondelijke eenzaamheid van een mens dan, je denkt de toverformule te hebben: ‘ik ben bij je’, maar je tovert helemaal niets.
Help! Er moet iets gebeuren!
Wat je zelf dacht te kunnen en wat niet. 200 kilometer van huis in een donkere doorrookte kamer in een erg vervuild huis – normaal gesproken vond ik het na twee uur al ondraaglijk. Nu trok ik er een poosje in. Men maakt schoon en ruimt op, men verdraagt de benauwende rook.
Gelukkig waren we na een week met zijn tweeën in onze zorg voor de zieke. Voor de kots en de poep. Voor de angst ook, de paniek, onze eigen en die van hem.
Uiteindelijk is er altijd een oplossing, zei de jonge vrouw van een thuiszorgorganisatie die na een kort gesprek met de zieke vaststelde dat ze deze zorg niet op zich kon nemen, haar kleine organisatie was hierop niet toegerust. Maar wij ook niet, snikte ik, en straks ben ik weer alleen. Wat dan?
Toch vond ik het gesprek met haar prettig. Omdat ze er was.
Wat bedoel je eigenlijk met zorg verlenen, vroeg ik me af. Zorgzaamheid betekent heus niet dat alles op te lossen is. In de afgelopen weken heb ik dat echt leren begrijpen. Zorgzaamheid is wel: kleine praktische dingen bedenken en doen, zoals de uiteindelijk gevonden thuiszorgorganisatie doet. Zorg is midden in de nacht luisteren of er beneden geluid is en dan snel toeschieten, zoals mijn broer doet.
En het is dus zo, gedachten zijn rommelig als je zo nietsziend loopt, dat je je grenzen verlegt. Waar je eerst denkt: dit kan niet langer, er moet NU iets gebeuren, ga je langzaam maar zeker berusten in de situatie. De razendsnel slechter wordende zieke, de waarlijke doodsangst – het hoort er allemaal bij. Net als de eigen wanhoop, soms.
Ja, pijn en lijden en ziekte en zorg, ze horen erbij. Dat weet je wel, wie zegt het niet, maar als de situatie zo ellendig is, wil je toch even geloven dat ellende er níet bij hoort. Toch is ‘oplossing’ is niet het goede woord. Er is vooral iets dat je samen moet dragen. En dat je zelf moet volhouden: door even thuis te zijn en een eindje te wandelen en te zien dat het pad hier wel heel modderig is.
Waar zet ik mijn voet? Daar. Ik val niet.