Column | De eenzame mond

Zaterdag vierden we de verjaardag van mijn tante en terwijl het jongere deel van de familie half gecremeerd van het A10-feest terugkeerde, stak mijn oom de barbecue aan. Meteen steeg vanachter de heg gemopper op.

„Onze buurman”, fluisterde mijn tante. „We hebben al weken geleden een briefje door de brievenbus gedaan en hem ook nog eens persoonlijk uitgenodigd, maar hij is – zoals ieder jaar – weer eens woedend. Omdat er rook zijn tuin in kan waaien.”

Wat gespannen legde mijn oom de eerste groenteburgers op het rooster. De wind stond echter zo dat de walm richting de coniferen van de ándere buren voerde, die daar verder geen last van hadden omdat ze naast mijn oom bier stonden te drinken.

Het werd stil achter de heg van de boze buurman. Maar na een tijdje begon hij, telkens wanneer er in onze tuin werd gelachen, te roepen of het iets zachter kon.

„Verbijsterend”, zei mijn oom. „Hij wist al weken dat we een feestje hadden, wéken!”

„Misschien voelt hij zich alleen”, probeerde een neef.

„Hij is uit-ge-no-digd!”, kreunde mijn oom.

„Voor mensen zoals hij is de werkelijkheid optioneel”, mompelde mijn net gescheiden nicht.

„Hè?” zeiden we.

„Het gaat hen er niet om wat er speelt”, vervolgde ze, „maar om hun humeur. En vervolgens zoeken ze iets om dat humeur op af te reageren. Hij ervaart overlast omdat hij die bokkenpruik al ophad.”

Ze knabbelde wat op een blad sla.

„Maar goed, zo zijn er natuurlijk velen”, peinsde ze. „Ik vrees overigens ook dat hij er zo eentje is die denkt dat de wereld er is om hém gelukkig te maken. En vindt dat hij in actie moet komen zodra iets hem ook maar even uit die droom haalt.”

Ik vond dat verontrustend maar goed, we vierden feest, de zon straalde en er was nog geen Amerikaans bombardement op Iran.

„Bij types zoals de buurman moet ik altijd denken aan kuchisabishii”, zei mijn nicht. „Dat is Japans voor eten terwijl je eigenlijk geen honger hebt maar het toch doet omdat, en dat vind ik zo mooi, je mond anders eenzaam is. Deze man doet ook aan kuchisabishii, maar probeert de eenzaamheid van zijn mond op te heffen met getetter in plaats van met voedsel.”

Dat veroorzaakte een complete omslag in ons denken. Bij de daaropvolgende scheldkanonnades rolden we niet meer met onze ogen maar zeiden we tegen elkaar dat we het zo fijn vonden dat zijn mond niet meer alleen was. Dat wij, zonder er zelfs maar iets voor te hoeven doen of te laten, ons steentje bijdroegen in het verminderen van zijn eenzaamheid. We bleven maar proosten. Soms is de wereld gewoonweg schitterend in al haar eenvoud.