Column | Classificeren

Nicolien Mizee

Ik ben lid van een vrijwilligersgroep die elke donderdag, gehuld in leer en canvas, braamstruiken rooit in het stadspark. Vreemd genoeg zijn al die vrijwilligers, behalve ik, zeer geleerd. Het zijn allemaal gepensioneerde cardiologen en professoren. Er is ook een mevrouw met een grijze knot die Homerus vertaalt.

„O ja, Grieks”, zei ik. „Alfa, bèta, gamma, delta.” En ik maakte een voilà-gebaar. Thuis zocht ik de rest van het alfabet op. Ik oefende vlijtig en toen ik de grijze mevrouw de week daarop weer zag, begon ik: „Alfa, bèta, gamma, delta…”

Ze sloeg een arm om mijn schouders en viel in: „Dzèta, èta, kappa, labda…”

Toen gebeurde er iets heel vreemds: uit het struikgewas kwam nóg een lange, grijze mevrouw en onmiddellijk zag ik dat zíj de Homerusvertaalster was! Als je ze naast elkaar zag, leken ze niet eens op elkaar. Toch waren ze van dezelfde soort.

„Fi, gie, psy, omega”, eindigden we met zijn drieën in koor.

„Je mag pas bramen rooien als je het Griekse alfabet kunt opzeggen”, grapte ik.

De Homerusvertaalster betrok. „Ik ben anders mijn leven lang gymlerares op een vmbo geweest en ik heb ook niet altijd in Haarlem-Zuid gewoond!”

„Sorry”, zei ik. Mensen vinden het nooit leuk in een categorie ingedeeld te worden. Waarschijnlijk had ik de grap gemaakt omdat ik mezelf zag als iemand die het Griekse alfabet nou juist niet kende.

Dat alfabet blijkt geweldig van pas te komen op de loopband van de sportschool. „Al-fa, bè-ta, gam-ma, del-ta”, mompel ik ritmisch, en zet op elke lettergreep een stap. Wie zou in deze zaal nog meer het Griekse alfabet kunnen opzeggen?

Die dikke man niet, het magere meisje ook niet, de man met de donkere krullen geef ik een goede kans, de man met de profetenbaard valt buiten mijn beoordelingsvermogen. Waar baseer ik deze inschatting op? Aan de kleren kan het niet liggen, we dragen allemaal zo’n beetje hetzelfde.

Nu wilde het toeval dat ik een paar dagen eerder een mail had gekregen van een blinde lezer die mijn boeken per audioboek beluistert.

„Dank voor uw aardige mail”, schreef ik terug. „Mag ik u een domme vraag stellen? Ik beoordeel mensen op hun uiterlijk. Waar baseert u uw vooroordelen op?”

„Op het gehoor!” schreef hij vrolijk terug. „Nog meer?”

„Discrimineren blinden ook?” vroeg ik.

„Wij blinden discrimineren er lustig op los. Maar kwel jezelf niet met deze vragen. Het is niet interessant. Ik word als blinde wel eens behandeld of ik niet goed snik ben. Obers vragen in een restaurant vaak aan mijn vrouw wat ik wil eten. Dan lach ik me rot. Die ander heeft het probleem, niet ik.”

Dat was boeiend, maar bracht me niet verder. Wat is het in iemands uiterlijk dat mij vertelt hoe geleerd hij is? Een grijze knot wijst niet in alle gevallen op kennis van het Griekse alfabet. Ik weet het gewoon niet.

Blijft over de vraag waarom al die Homerusvertalers en cardiologen zo graag in de blubber bramenstruiken willen uitrukken.

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.