Ik wilde een balletpak voor Cléo’s eerste peuterdansles kopen. Als kind zat ik op ballet. Ik herinner me die uren als zuiver geluk. Het zachte getik van voeten op het mozaïekparket, de heldere pianomuziek, het lichaam op de goede dagen een elegante soldaat.
Ik had vroeger een zwart balletpak, maar droomde van tule. Linten. Roze. Toch ben ik mijn moeder dankbaar dat ze me nooit prinses liet spelen. Het heeft me voor het een en ander behoed.
Omdat regressie menselijk is, scrolde ik nu toch watertandend door ragfijne opbollende rokjes en glittermaillots. „Stop”, zei ik tegen mezelf. „Geen mousseline. Geen ruches. Stop.”
Maar daar verscheen mijn oude droom: poederkleurig, met bescheiden tutu en gekruiste bandjes op haar rug. Ik rekende af. Ik voelde schaamte. En opwinding.
Ik duwde Cléo het pak in handen en hield mijn adem in. Ze hield het ver van zich af en keek ernaar zoals ze zou kijken naar de onverdoofde slachting van Peppa Big. „Ik wil NIET”, zei ze. Daarna gooide ze de pracht in een hoek en stampte er voor de zekerheid nog een keer op.
De ochtend van de proefles brak aan. Willem stelde voor om mee te gaan. „Goed pak zeg”, mompelde hij, terwijl hij haar op de commode in haar tutu hees. „Mijn papa”, zei ze, want die fase is begonnen, en sloeg haar lycra armpjes om zijn nek.
In de balletstudio druppelden de peuters en hun moeders binnen. Niet één kind had een tutu aan. Niet één kind had twee ouders bij zich. Willem en Cléo liepen wat rondjes door de studio, de handen op de rug, de rug hol, de voeten plat op het dek. „Kijk Cléo, dansen”, zei Willems en ging door zijn knieën. Ze lachte beminnelijk naar hem.
De juf klapte in haar handen en de les begon. Ze vroeg ons rondjes met de kinderen te rennen. Iedereen ging in gestrekte draf, maar Cléo zei „nee, tillen” en zeeg ineen. Willem gooide haar in zijn loop maar over de schouder. We jaagden achter elkaar aan, door de ruimte, terwijl Cléo „MIJN PAPA NIET JOUW PAPA” schreeuwde tegen een hobbelende driejarige met een petieterig knotje op haar hoofd. Zo ging het maar door, schipper mag ik overvaren, slalommen langs pionnen, springen als kikkers, Cléo als een zak lichtroze aardappelen in onze armen.
Daarna gaf de juf ons allemaal een zijden sjaaltje. Willem pakte ostentatief een fuchsiakleurige.
Het klasje begon vrij te bewegen. Cléo monsterde iedereen minachtend en besloot vervolgens midden in de studio haar balletpak uit te trekken. Willem kwam als een dolle derwisj voorbij tollen, het sjaaltje hoog boven zijn hoofd.
De les was afgelopen. Cléo ging ons voor naar de kleedkamer. Daar wilde ze onmiddellijk haar sneakers aan. „Duwen”, zei ze koel, toen ik ze niet direct aan haar voeten kreeg. Even vlamde teleurstelling om de mislukte les in me op, daarna, verwarrend, gloeiendhete trots. „Ze is zo cool”, zei ik tegen Willem die naast Cléo zat uit te puffen.
„Wacht even”, zei Willem. „Maar de balletles dan?”
„Ze doet precies wat ik hoopte”, zei ik. „Maar ik wist nog niet goed dát ik dit hoopte.”
„Raar”, hoorde ik hem mompelen. Cléo pakte troostend zijn hand en samen liepen ze, weer met die dwarse schrepels, naar buiten. „Mijn papa”, siste ze nog even tegen de juf, die ons gedag zwaaide.
Uit de zak van Willems broek piepte een fuchsiakleurig stukje stof tevoorschijn.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.