Column | Alleen maar opwaarts

Vroeger woonde in mijn dorp een jongen over wie de hele buurt fluisterde dat hij zo bijzonder was. Hij kon lezen op zijn vierde, verbeterde leraren op zijn zesde, sloeg een klas over op zijn zevende, las op de basisschool al de krant en bezocht in zijn vrije tijd wetenschapsbeurzen. Iedereen was het erover eens dat hij later op zijn minst een Nobelprijs zou krijgen en misschien wel twee want hij was even geobsedeerd door wiskunde als economie. Toen de puberteit aanbrak verloren we elkaar even uit het oog, tot ik hem op een dag zag hangen in het stadspark. Hij bleek van school te zijn getrapt en verdiende zijn geld met dealen. Het onderwijs was niets voor hem, zei hij.

„Maar je wilde zo graag de wetenschap in. Wil je die droom niet achterna?” vroeg ik.

„Wat heb je aan dromen in een wereld als deze”, mompelde hij, en nam nog een hijs van zijn joint.

Daarna zagen we elkaar sporadisch. Het laatste wat ik over hem hoorde was dat hij websites bouwde voor bedrijven en daar flink mee verdiende, en ik was dan ook verbaasd toen ik hem enkele jaren geleden opeens tegenkwam op de universiteit waar ik toen lesgaf.

„Ik ben toch maar gaan studeren”, zei hij verlegen. In drie jaar tijd had hij een mastertitel, en inmiddels heeft hij een baan aan de faculteit waar hij promoveerde.

„Ik dacht: als ik nu niets doe ben ik erger dan Icarus. Dan ben ik gewoon laf”

Dit weekend liep ik hem tegen het lijf. Ik feliciteerde hem met zijn droombaan, maar vroeg hem ook waarom hij zo’n omweg had genomen. „Ik hield gewoon niet van al die verwachtingen”, zei hij. „Het verlamde mij.” „En nu doe je een post-doc.” „Ja. Oeps”, giechelde hij. „Waardoor besloot je toch aan de bak te gaan?”

„Toen ik een keer echt heel erg high was”, grijnsde hij, „stuitte ik online op een schilderij van Breughel, De val van Icarus. Het grootste deel van het doek bestaat uit een boer die zijn land ploegt, met op de achtergrond zee en schepen. De ondergang van Icarus is maar een detail, je moet echt zoeken om hem te vinden. Dat raakte me. Iedereen voorspelde me altijd zulke hoogtes dat ik niet eens meer durfde te beginnen, bang dat elke mislukking breed zou worden uitgemeten. Nu zag ik dat het eigenlijk niets uitmaakte. Elke daad is maar een voetnoot in het grote plaatje. En ik dacht ook: als ik nu niets doe ben ik erger dan Icarus. Dan ben ik gewoon laf.”

„En toen besloot je toch maar op te stijgen.”

„Ja joh. Ik was door niets te doen eigenlijk al neergestort. Nu kon het alleen nog maar opwaarts.”