Column | ‘Succession’: op date met de knapste jongen van de klas

Sarah Sluimer

Ik moet het toch nog één keertje met u over de serie Succession hebben, de HBO-serie waar vorige week de allerlaatste aflevering van is verschenen. De liefde die ik voor de serie heb grenst aan waanzinnigheid. Iedere keer wanneer ik me voor de televisie installeerde voor de volgende aflevering, voelde ik me alsof ik op date ga met de knapste jongen van de school. Zenuwen. Lichte angst. En zin.

Ik bewonder de scenario’s van Jesse Armstrong. Zo ritmisch, intelligent, verrassend en bruut. Ik adoreer de regie. Zo vloeiend en intiem en dan weer afstandelijk, documentair. En dan die regale muziek! Iedere werkdag begin ik met het titelnummer op mijn geluidswerende koptelefoon, als een obsessieve puber. Of, voor de kenners, als Kendall. Getormenteerd. Sad.

Ik heb alle flintertjes informatie naar binnen gelepeld. Dat de serieuze, maar innemende acteur Jeremy Strong heel casual ‘dramaturgically’ zegt tijdens een interview. Dat Matthew Macfadyen in verschillende registers spreekt: hoog voor Shiv, laag voor Greg. Dat James Cromwell long covid had toen hij Die Speech gaf.

Die lul van een Logan Roy heeft me doen huilen tot ik stikte, alleen maar omdat zijn schipperstrui, gespannen rug en onberekenbare gedrag me meer aan mijn vader deden herinneren dan wie dan ook. Kendalls fall from grace is ijzingwekkend, invoelbaar, sneu, en ook grootser dan onze miezerige levens. Bij bepaalde scènes is het voor de schrijvers borderline beledigend om over ‘de nieuwe Shakespeare’ te spreken, durf ik te stellen.

Ik ben in mijn folie dan ook niet meer bereid om de flaws in een aflevering te zien. Ze bestaan voor mij niet. Ik ervaar geen kritische distantie meer, ik probeer slechts zo goed mogelijk te begrijpen wat de makers me willen vertellen. Ik ben een complete zeloot die zich geketend heeft aan de idee dat er nog zoiets bestaat als een sublieme ervaring.

Maar origineel is mijn liefde niet.

Het gebeurt in een mensenleven niet vaak dat een kunstwerk mensen over de hele wereld in de greep houdt. In mijn jaren op aarde vind ik die momenten al lastig aan te wijzen. Was het toen Banksy z’n ballonnenmeisje schilderde? Was het toen Elton John ‘Goodbye England’s Rose’ zong tijdens de begrafenis van de moeder van Harry? Was het misschien toen Lazarus van David Bowie in première ging? Of waren het toch al die series die de afgelopen jaren over ons uitgestort zijn en die het smeermiddel vormen in ongemakkelijk dagelijks verkeer? De Red Wedding in Game of Thrones, het einde van The Sopranos?

Wat Succession onderscheidt, is dat de serie eerder een pareltje voor een specifieke groep kijkers lijkt. De corporate lingo is soms niet te volgen, de moraal is uiterst cynisch, de dialogen zijn zo wervelend dat het je doet duizelen, de personages gecompliceerd en meestentijds onsympathiek. Het lijkt een show voor theaternerds en boekenwurmen.

En toch heeft een groot publiek besloten dat hier een Nachtwacht werd geschilderd en dat we erbij moeten zijn om later te kunnen zeggen dat we erbij waren. Kennelijk hoeven we helemaal niet zoet gehouden te worden met platte, door algoritmes gestuurde snack-tv. En kennelijk is literatuur very much alive, alleen dan in een andere vorm.

Succession is dus vooral dit: een baken van hoop in een soms hopeloze cultureel verarmde wereld.