Wat brengt diamanten naar het aardoppervlak en is een miljoen keer trager dan een slak?

Aan de randen, dáár gebeurt het. Dat was lange tijd de gedachte als het over plaattektoniek ging. Vulkanisme, aardbevingen, gebergtevorming: stuk voor stuk zijn het grote geologische gebeurtenissen die nauw samenhangen met de randen van de aardplaten. Daar schuurt het, wringt het, wrijft het, daar zijn de grote krachten aan het werk. Verder naar het centrum toe liggen de zogeheten kratons, tektonisch stabiele gebieden. Daar is het maar een dooie boel.

Of toch niet? De geologische puzzel blijkt verre van compleet, schreef Tom Gernon (1983) – hoogleraar earth sciences aan de universiteit van Southampton – vorig jaar in een Nature-publicatie. De van oorsprong Ierse geoloog ontdekte samen met collega’s een geheel nieuw fenomeen: mantelgolven. Dankzij die trage, lange golven ónder de aardplaten is er ook in de kratons volop activiteit. De ontdekking leverde hem van vakblad Science een nominatie op voor scientific breakthrough of the year, dit jaar gaf hij al lezingen op grote conferenties in Boston en Wenen.

Tom Gernon.

„Twintig jaar geleden, op veldwerk in zuidelijk Afrika, kwam de vraag voor het eerst in me op”, zegt hij nu, tijdens een videogesprek vanuit zijn werkkamer. „Hóé kan het dat we in het midden van continentale platen hooggebergtes vinden en volop diamanten, terwijl die plaatsen juist geacht worden geologisch stabiel te zijn? In Lesotho zag ik de imposante Drakensbergen oprijzen, die daar helemaal niet hóórden te zijn als ik mijn oude lesboeken moest geloven. Destijds had ik als promovendus nog niet voldoende aanknopingspunten om het antwoord te vinden. Maar inmiddels vermoed ik dus dat het alles te maken heeft met mantelgolven.”

Ik merkte dat elk geologisch naslagwerk er maar zo’n beetje omheen praatte

Wat deed je daar bij de Drakensbergen?

„Ik bezocht er diamantmijnen. Voor mijn promotietraject deed ik onderzoek naar het ontstaan van kimberliet, en juist dat stollingsgesteente staat bekend om de grote hoeveelheid diamanten. Het wordt diep in de aardmantel gevormd, dus onder de aardkorst, en komt aan de oppervlakte in de vorm van verticale pijpen, de kimberlietpijpen. Veel kimberlietmijnen tref je júíst aan in kratons, maar als ik probeerde uit te vogelen waarom dat zo was, dan merkte ik dat elk geologisch naslagwerk er maar zo’n beetje omheen praatte.”

Dus liet je het rusten.

„Na mijn promotie kreeg ik een baan aangeboden aan de universiteit waarbij ik wel tien verschillende vakken per jaar gaf. Leuk, maar ook vermoeiend: als een chef-kok die tien gerechten tegelijkertijd probeert te bereiden. Terwijl je juist rust nodig hebt om een antwoord te vinden op de grotere vragen. De rust om creatief te zijn, om verbanden te leggen. Langzaamaan merkte ik dat ik mijn passie verloor. En pas toen ik een sabbatical kon nemen kwam het plezier in mijn werk geleidelijk terug. Ik durfde op mijn onderbuikgevoel te vertrouwen, mijn neus achterna te gaan, en tijd nemen voor die ene grote vraag: waarom zijn kratons minder stabiel dan ze lijken? Al was het natuurlijk niet zo dat er meteen een pasklaar antwoord lag. Er volgden jaren van samenwerking en van gedegen statistisch onderzoek voordat we bij het idee van de mantelgolven uitkwamen.”

De Great Escarpment, waarvan de Drakensbergen deel uitmaken.
Foto Sentinel Hub

In dat opzicht bevond Gernon zich in goed gezelschap. De ontdekking van plaattektoniek ging ook niet over één nacht ijs. Al rond 1910 had de Duitse meteoroloog Alfred Wegener een theorie opgesteld over verschuivende continenten, maar pas een halve eeuw later – lang nadat hij zelf was omgekomen tijdens een poolexpeditie – werden zijn vermoedens bevestigd. Toen ontdekten wetenschappers dat de oceaanbodem aangroeit langs zogeheten mid-oceanische ruggen.

Hoe hangen die ruggen samen met plaattektoniek?

„Onder de aardkorst heb je de mantel, een laag van heet vast gesteente waarin stroming plaatsvindt. Dat klinkt tegenstrijdig, maar onder extreem hoge druk en temperatuur kan zulk gesteente over de loop van miljoenen jaren bewegen. Bij de mid-oceanische ruggen komt warm mantelgesteente naar boven. Uit een fractie daarvan ontstaat nieuwe oceaankorst; de rest van de mantel botst op de onderkant van de koude aardkorst en zinkt weer. Die mantelconvectie langs de plaatranden kun je zien als de drijvende kracht achter plaattektoniek: de platen bewegen op de stroming mee. We associeerden die convectie altijd zó met de plaatranden dat er een speciale afkorting voor bestaat: EDC, edge driven convection.

„Maar mijn collega’s en ik ontdekten dat dat maar een deel van het verhaal is. De convectie blijkt een soort kettingreactie in gang te zetten, waarbij er dus golven onder de aardkorst door bewegen, vanaf de randen naar het midden van de plaat. Héél traag – in onze computermodellen gaat het om 20 kilometer per miljoen jaar. Ik heb me laten vertellen dat dat een miljoenste is van het tempo van een slak.”

En dat leidt tot diamanten?

„Onder andere. Kimberlieterupties blijken te worden getriggerd door mantelgolven. Maar minstens zo fascinerend is dat de golven ook tot hoogvlaktes kunnen leiden. Al rollend langs de onderkant van de continenten schrapen ze daar materiaal af van de aardkorst, waardoor die lichter wordt en omhoogveert, met alle gevolgen van dien.

„Het gebergte dat daarbij ontstaat heeft grote invloed op soortvorming – populaties worden van elkaar gescheiden en evolueren door – en zelfs op klimaatverandering. Van Groenland en Antarctica bijvoorbeeld, twee klassieke kratons van miljarden jaren oud, weten we dat het verhoogde reliëf de vorming van ijskappen in de hand heeft gewerkt. Zonder mantelgolven zag onze planeet er dus heel anders uit. Alles hangt met elkaar samen.”

Hoe trage mantelgoven ontstaan

Als je het uitlegt klinkt het zo logisch dat ik me afvraag: waarom is dit nooit eerder ontdekt?

Lachend: „Dat was met plaattektoniek ook zo. Wat het ingewikkeld maakt, is dat het onzichtbaar is. Je kunt wel iets beweren over mantelgolven, maar hoe bewijs je dat ze ook echt bestaan? Dat heeft een hoop onderzoek en modelleerwerk gekost. Zoals zoveel wetenschappers twijfelde ik aan mezelf. Ik was er continu op gebrand om mijn eigen idee de nek om te draaien. Maar het is nog altijd springlevend.”

Dan, na een korte stilte: „De geologie kampt tegenwoordig met de hardnekkige maar foutieve aanname dat er niets nieuws meer te ontdekken valt. Dat hadden ze in de natuurkunde een dikke eeuw geleden ook, tot Einstein met zijn relativiteitstheorie de boel opschudde. Niet dat ik mezelf met hem wil vergelijken, maar ik hoop wel dat er weer meer geologisch enthousiasme opbloeit. In Engeland is de interesse onder scholieren tanende, en in Nederland is het natuurlijk helemaal problematisch, nu bij jullie in Amsterdam de hele studie aardwetenschappen dreigt te verdwijnen.”

Was jij vroeger zelf geïnteresseerd in aardwetenschappen?

„Zeker, al kun je ook stellen dat ik geïnteresseerd was in álle wetenschap – ook in sociale geografie onder andere. Mijn middelbare school deed jaarlijks mee aan de Young Scientist Exhibition, waarbij Ierse scholieren eigen onderzoeksprojecten mochten uitvoeren. Zo won ik de eerste prijs met een onderzoek naar de geografische aspecten van verstedelijking. Die brede interesse heb ik altijd gehouden en ik ben blij dat ik tegenwoordig ook weer mijn eigen neus achterna durf te gaan in de wetenschap. Zo ben ik nu bezig met een project over de mogelijke invloed van mantelgolven op snowball earth.”

Snowball earth?

„Dat is de wetenschappelijke theorie dat de aarde ooit, rond de 650 miljoen jaar geleden, geheel bedekt was in sneeuw en ijs. Tijdens een conferentie in Australië ontmoette ik de grondlegger ervan, Paul Huffman, en vervolgens zijn we samen gaan kamperen in de outback. Om daar het landschap door zijn ogen te zien, met zijn theorie als uitgangspunt, was geweldig inspirerend. Maar ja, in de wetenschap is het lastig om beursaanvragen gehonoreerd te krijgen voor projecten die buiten de gebaande paden vallen, en sneeuwbal aarde valt in die categorie. Ik had het geluk dat ik in contact kwam met een wetenschapsfilantroop die geïnteresseerd is in ijstijden én in grote vragen, dus nu worden we de komende jaren door hem gesponsord. Binnenkort willen we onder andere naar Antarctica voor veldwerk.”

Eerder deed je al veldwerk op de vijf andere continenten.

„Ja, dat is ook wel weer te herleiden tot mijn voorkeur voor afwisseling. We hebben met ons team zelfs samen met NASA onderzoek gedaan naar de ouderdom van meteorietkraters op de maan. Op afstand, dat wel, we zijn er niet voor de ruimte ingegaan. Later hebben we dat onderzoek zelfs nog omgezet in muziek. Zulke sonificatie, waarbij je audio zónder woorden gebruikt om ingewikkelde informatie invoelbaar te maken, hebben we ook toegepast op de plaattektoniek zelf. Een middel dat Wegener nog niet tot z’n beschikking had, maar dat wél heel behulpzaam kan zijn bij het begrijpen van abstracte en soms onzichtbare ideeën. Ook daaraan zie je dat er nog grote verschuivingen plaatsvinden binnen de geologie.”

De Great Escarpment in Zuid-Afrika.
Foto Jean Braun/GFZ Potsdam


Een ontbrekend stukje code op één gen bepaalt of een kat rood kleurt

Eindelijk is opgehelderd met welk gen rood haar bij katten precies samenhangt. Het was al bekend dat de genvariant die correspondeert met rode kattenvacht op het X-chromosoom moest liggen, maar nu is eindelijk ontdekt wáár dan. In een gen dat ARHGAP36 heet, blijkt regelmatig een stukje te ontbreken, en alleen katten waarbij dat stukje ontbreekt, hebben een (deels) rode vacht. Er staan nu twee artikelen over in het wetenschappelijke tijdschrift Current Biology: van Japanse en van overwegend Amerikaanse onderzoekers.

Katers hebben maar één X-chromosoom en als daar de rodevacht-genvariant op zit, zijn ze dus rood. Daardoor zijn rode katten (eigenlijk natuurlijk meer oranje) vaker katers dan poezen. Tekenaars beseffen dat ook: kinderboekenkater Dikkie Dik, stripkater Garfield én de rode je-weet-welkater uit de strip Jan, Jans en de kinderen zijn feloranje ingekleurd.

Vrouwtjeskatten hebben nog een tweede X-chromosoom dat tegenwicht kan bieden tegen de rodevachtgenvariant. Lapjeskatten (wit en zwart met rood) en schildpadkatten (vlekkerig zwart met rood) zijn vrijwel altijd poezen – of katers met per ongeluk een extra X-chromosoom.

Embryonale fase

Het lapjes- en vlekkenpatroon van deze katten komt doordat al in de embryonale fase elke cel willekeurig een van de twee X-chromosomen kiest om mee te werken en het andere vrijwel geheel uitschakelt. Dat gebeurt bij elk vrouwtjeszoogdier, ook bij mensen. Het heet X-chromosoom-inactivatie of lyonisatie, naar de Britse geneticus Mary Lyon die het in 1961 als eerste beschreef (in Nature). Zij noemde de „mozaïek”-vacht van de schildpadkat al, die erdoor ontstaat. Het vachtpatroon van lapjes- en schildpadkatten is sindsdien hét schoolvoorbeeld van lyonisatie, al was dus onduidelijk welke genmutatie precies met de oranjerode kleur samenhing.

De Japanse onderzoekers ontdekten die mutatie door eerst het hele genoom te bepalen van achttien katten met diverse vachtkleuren. Daarbij zagen ze al dat bij katten met rood haar een stukje niet-coderend dna ontbrak in het gen ARHGAP36. Daarna bevestigden de onderzoekers de mutatie in enkele tientallen andere katten.

Bij lapjeskatten bleek ARHGAP36 alleen actief in roodharig huidweefsel, terwijl andere genen ook actief waren in de bruinzwarte delen. De onderzoekers denken daarom dat ARHGAP36 extra actief wordt door het ontbreken van het bewuste stukje dna, maar wat het gen dan precies doet moet nog worden uitgezocht.

In een begeleidend interviewtje vertelt onderzoeksleider Hiroyuki Sasaki (universiteit van Kyushu) dat ARHGAP36 meer functies heeft dan vachtkleur. En dat veel mensen geloven dat katten met verschillende vachtkleuren verschillende karakters hebben. Hij wil dat best onderzoeken, al moet hij er ook om lachen. Vaak wordt gezegd dat rode katten dom zouden zijn: een kattencommunity op Reddit, One Orange Braincell, schrijft hun slechts één hersencel toe. Voor kattenvachtkleurgerelateerde karakterverschillen is echter nog geen bewijs, benadrukt Sasaki.


Dit zijn de 7 uitvindingen waarmee ASML-machines nóg complexere chips kunnen maken

Hoe verpulver je een pannenkoek? Dat was de vraag die Dion Engels bezighield, onderzoeker van het Amsterdamse Advanced Research Center for Nanolithography (ARCNL).

De pannenkoek in kwestie is de geplette tindruppel die in ASML’s lithografiemachines vijftigduizend keer per seconde tot ontploffing wordt gebracht. Zo ontstaat een plasma dat EUV-licht uitstraalt: extreem-ultraviolette straling die zeer gedetailleerde chippatronen projecteert op een silicium schijf of wafer.

Hoe meer transistors op elkaar gepropt kunnen worden, hoe krachtiger de chip. Dankzij EUV-machines liggen op de meest geavanceerde processors voor telefoons of AI-datacenters de lijntjes van het chipontwerp nog maar enkele tientallen nanometers uit elkaar – een miljoenste van een millimeter.

ASML werkte samen met het Amerikaanse lab van Cymer twintig jaar aan de EUV-techniek en ontdekte dat je meer EUV-licht genereert door een tindruppel te verpulveren. Het resultaat: de machines die geavanceerde chips van Nvidia, Apple, Samsung of Intel produceren, werken straks een stukje efficiënter.

Veel fundamenteel denkwerk voor de ASML-systemen vindt plaats op het Science Park in Amsterdam-Oost. ARCNL werd tien jaar geleden opgericht als een samenwerkingsverband met de Universiteit van Amsterdam. De aanjager was ASML’s technisch directeur en co-president Martin van den Brink, die vorig jaar met pensioen ging. Het bedrijf betaalt een derde van het ARCNL-budget (zo’n 4 miljoen euro per jaar), zodat tachtig wetenschappers de bouwstenen van lithografie kunnen onderzoeken.

De nadruk ligt op EUV, de techniek die ASML als enige chipmachinebouwer beheerst. Inmiddels leveren die systemen miljarden euro’s omzet op, maar in 2015 worstelde ASML om de dure machines (de nieuwste versie kost bijna 400 miljoen) betrouwbaar en rendabel te laten draaien. De opdracht voor ARCNL was om de techniek te verbeteren én alternatieve methodes te onderzoeken, voor het geval EUV zou falen.

ARCNL-directeur Wim van der Zande bij een miniatuurversie van de EUV-lichtbron. De testopstelling schiet (slechts) 10 keer per seconde.
Foto Olivier Middendorp

Wim van der Zande is sinds 2022 directeur van ARCNL en werkte daarvoor op ASML’s onderzoeksafdeling. De academici werken samen met ASML-onderzoekers in Veldhoven en San Diego, en met technische universiteiten in Nederland en daarbuiten. „Het is een heel ecosysteem”, vertelt Van der Zande.

ARCNL doet onderzoek op terreinen die voor ASML relevant zijn, en het bedrijf krijgt als eerste de mogelijkheid om nieuwe ideeën te beoordelen. De samenwerking doet denken aan NatLab. Dit voormalige laboratorium van Philips deed beroemde uitvindingen als de cd-speler en legde ook de basis voor ASML’s lithografietechniek. NatLab verrichtte baanbrekend onderzoek, ook als daarvoor geen directe commerciële toepassing was, en werd uiteindelijk door Philips wegbezuinigd.

De wetenschappers van ARCNL zijn doordrongen van ASML’s belangrijkste uitdaging: economische haalbaarheid. Machines die voor chipfabrikanten geen geld opleveren, worden immers niet verkocht. ASML steekt jaarlijks ruim 4 miljard euro in onderzoek, veel meer dan andere Nederlandse bedrijven, en zou ARCNL dus in eigen beheer kunnen nemen. Maar dat zou afbreuk doen aan de academische ambities.

Het bedrijfsleven kijkt naar de kortere termijn en kan een project opeens stopzetten

Wim van der Zande
directeur ARCNL

Van der Zande: „Als wetenschapper kun je jarenlang aan één onderzoek werken, maar het bedrijfsleven kijkt naar de kortere termijn en kan een project opeens stopzetten.” Toch gaat zo’n driekwart van de ARCNL-onderzoekers na hun promotie aan de slag bij ASML.

De Wet van Moore, genoemd naar Intel-oprichter Gordon Moore, voorspelt dat het aantal transistors op een chip elke twee jaar verdubbelt. Chipfabrikanten proppen inmiddels tientallen miljarden minuscule schakelaars op de oppervlakte van een duimnagel.

Het tempo waarin de chiponderdelen fysiek kleiner worden neemt af omdat ontwerpen de hoogte ingaan: fabrikanten plakken onderdelen van chips op elkaar en verzinnen manieren om transistors slimmer in te delen, bijvoorbeeld met stroomtoevoer vanaf de onderkant.

Dat is de nieuwe realiteit, zegt Jos Benschop, die ASML’s onderzoeksafdeling leidt. „Decennialang kromp elke nieuwe node [chipgeneratie] tot 70 procent in de lengte en de breedte. Dat is nu zo’n 20 procent.”

Lees ook

Lees ook: Duizend miljard transistoren: zo wordt de chip van de toekomst gemaakt

Duizend miljard transistors: zo wordt de chip van de toekomst gemaakt

Maar de dichtheid blijft toenemen. De meest geavanceerde EUV-machine kan lijntjes afdrukken die op 8 nanometer van elkaar liggen, een afstand van 32 siliciumatomen. Als chiplijnen zo dicht op elkaar komen, liggen quantumeffecten op de loer – elektronen die onvoorspelbaar gedrag vertonen.

Zo’n vaart loopt het niet, zegt Benschop, die al sinds eind jaren negentig aan EUV werkt: „Op basis van het oorspronkelijke krimptempo zouden we rond 2065 op het niveau komen van een kwart nanometer – de afstand tussen twee siliciumatomen. Waarschijnlijk bereiken we dat punt midden in de volgende eeuw.” De komende decennia kan ASML dus door met schaalverkleinen, zo efficiënt mogelijk. Maar hoe?

1High en Hyper

Net als een kopieerapparaat heeft een lithografiemachine een lichtbron en lenzen of spiegels die een afbeelding projecteren. De kleinst mogelijke dimensie die je kunt afbeelden hangt af van de golflengte van het licht en de openingshoek van de lens (numerieke apertuur of NA).

Omdat een nieuwe lichtbron aanpassingen vergt in de hele chipindustrie, verandert ASML altijd eerst de optieken in de eigen machine. De huidige EUV-systemen hebben een openingshoek van 0,33 NA, de nieuwe High-NA-machine biedt 0,55 NA. Daarvoor moest ASML’s partner Zeiss veel grotere spiegels gebruiken, tot ruim een meter doorsnede. Zeiss moest ook complexe meetapparatuur ontwikkelen die afwijkingen tot op de atoom nauwkeurig registreert.

Lees ook

Lees ook: Bij Zeiss maken ze de toekomst

Duizend miljard transistors: zo wordt de chip van de toekomst gemaakt

ASML en Zeiss onderzoeken nu de opvolger, Hyper-NA, met een apertuur van 0,75. De Hyper-NA spiegels hoeven niet per se nóg groter te worden. Jos Benschop schetst op zijn whiteboard: „Je zou de laatste spiegel ook dichter op de wafer kunnen plaatsen, dan heb je hetzelfde effect. Het nadeel is dat er dan meer licht terugkaatst – dat heb je met spiegels.”

Er is ook een voordeel: een ruimere openingshoek kan meer licht verwerken, zoals je een fles met een wijde hals sneller leeggiet dan een met een nauwe hals. Hyper-NA zou lijntjes dus niet alleen scherper, maar ook sneller kunnen afdrukken.

2Meer power, minder pizza

Door de zware laser is de EUV-machine een stroomvreter vergeleken met voorgangers. Rond 2015 wist ASML met veel vermogen (1,5 megawatt) amper 100 watt aan EUV-licht te creëren. De machines die nu draaien, leveren zo’n 500 watt, en er zijn plannen om naar 1.000 watt aan EUV-licht op te schalen.

Daardoor wordt het systeem stapsgewijs efficiënter: per belichte wafer verbruikt EUV in 2033 ongeveer 80 procent minder energie dan in 2018, verwacht ASML.

De lichtbron heeft iets weg van een supersnelle bokswedstrijd. De laser deelt eerst een klein tikje uit aan een vallende tindruppel, om er een platte vorm van te maken, en dan komt de knock-out die de explosie veroorzaakt en EUV-licht creëert. Dat proces speelt zich vijftigduizend keer per seconde af; binnenkort wordt dat opgevoerd naar zestigduizend.

ASML noemt de geplette tindruppel een ‘pannenkoek’ maar het is eerder een pizza, met een dikke rand aan de zijkant. Bij de ontploffing blijft veel tin onbenut. Verpulveren en verspreiden werkt beter. Door een extra lasertik ontstaat een wolk microdruppels, die daarna in een plasma wordt omgezet.

Om de laser, afkomstig van het Duitse bedrijf Trumpf, efficiënter te benutten wil ASML voor die eerste twee tikken een vastestoflaser gebruiken. Die verbruikt minder energie, zodat de laser meer vermogen overhoudt voor de genadeklap. ARCNL had voorgesteld om ook voor de grote klap een vastestoflaser te gebruiken – dat zou nog veel meer energie besparen.

3Strakke spekkoek

Veel van het EUV-licht wordt in het optische systeem geabsorbeerd. Elke spiegel weerkaatst zo’n 70 procent, waardoor er na tien spiegels weinig licht overblijft. Een High-NA-optiek heeft minder spiegels, dus een betere opbrengst. Maar met nog minder spiegels wordt het lastig lensfouten te corrigeren.

Bij de TU Twente sleutelen ze aan de spiegelende coating, die bestaat uit een stapel afwisselende laagjes molybdeen en silicium. Het ene materiaal reflecteert, het andere is doorzichtig. In totaal liggen er zo’n zeventig ‘multilagen’ op elkaar, die elk iets minder dan 3 procent weerkaatsen. „Zo halen we tegenwoordig tot 71 procent reflectie, dicht bij het theoretisch haalbare van 75 procent”, zegt hoogleraar Marcelo Ackermann. Hij leidt de XUV Optics groep die met Zeiss en ASML werkt aan de recepten voor de coating. Dit lab bouwt voort op het EUV-onderzoek dat professor Fred Bijkerk begin jaren negentig startte bij het FOM instituut in Nieuwegein.

Foto Olivier Middendorp

Het sommetje lijkt simpel: de weerkaatsende laag moet zo dik zijn als de helft van de golflengte. De kunst zit ’m in de exacte samenstelling en het netjes op elkaar leggen van laagjes van slechts 10 nanometer dik. Dat gebeurt met een methode die Ackermann ‘magnetronsputteren’ noemt. Vergeleken met de allereerste EUV-spiegels zijn de lagen van de spekkoek nu veel strakker van elkaar gescheiden en dat komt de lichtopbrengst ten goede.

Zijn lab vond, samen met ARCNL, ook een oplossing voor de blaasjes die op EUV-spiegels groeiden. Die ontstonden zodra ASML het EUV-vermogen opvoerde. De truc was om een extra materiaal toe te voegen. Welk materiaal? „Dat is ons geheime recept”, zegt Ackermann.

4Kortere golflengte

In 1984, toen ASML begon, gebruikten lithografiemachines kwiklampen met een golflengte van 365 of 436 nanometer. Daarna volgde laserlicht met 248 en 193 nanometer en rond 2019 maakte de chipwereld de sprong naar 13,5 nanometer. ASML rekent er niet op, maar je zou die golflengte kunnen verkorten, om nog kleinere details te projecteren. De wetenschap sleutelt aan golflengtes van 6,7 nanometer en 4,4 nanometer. Daar zijn elementen te vinden die de juiste combinatie van transparantie en reflectie bieden voor de EUV-spiegels – voor 6,7 nanometer zijn dat lantaan en boor. Nadeel: op kortere golflengtes is de reflectie minder goed.

Om licht van 6,7 nanometer te creëren bouwt ARCNL een onderzoeksopstelling die niet met tin maar met gadolinium werkt. Een kortere golflengte is echter geen wondermiddel. De energie wordt over minder fotonen verdeeld en daardoor groeit de kans op fouten als je lijntjes op nanometerniveau wilt afdrukken. In vaktermen: stochastische ruis. „Alles bij elkaar opgeteld acht ik de kans klein dat we naar een kleinere golflengte gaan”, zegt Benschop.

5Groter, sneller masker

High-NA-machines gebruiken spiegels die het masker – de blauwdruk met de chippatronen – in de lengte en de breedte verschillend vergroten. Daardoor duurt het langer om een schijf met chippatronen ‘vol’ te drukken. „Alsof je een muur schildert met een penseel in plaats van een kwast”, aldus Benschop. ASML compenseert dat door de snelheid te verhogen. De maskerhouder, die boven in de lithografiemachine heen en weer schiet zoals de scanner van je kopieerapparaat, versnelt nu met 32 G. Dat is 32 keer de zwaartekracht – dat mag van Benschop nog wel een paar keer sneller, zolang de machine het niet begeeft.

Lees ook

Lees ook: Met High-NA bouwt ASML het grootste kopieerapparaat ter wereld

De High-NA-chipmachine, het nieuwste project van ASML.

De ontwerpen voor AI-chips, die honderden miljarden transistors en tientallen processorkernen bevatten, zijn zo groot dat ze bij High-NA niet meer op één masker passen. De losse delen van het ontwerp worden afzonderlijk geprojecteerd en moeten naadloos aan elkaar geplakt worden. Dat werkt, maar handig is het niet. ASML zou, als chipfabrikanten dat willen, kunnen overstappen naar een grotere maat masker en zo weer kunnen ‘schilderen met een kwast’. Dan moeten partijen als Intel en TSMC het voortouw nemen en toeleveranciers in de maskerindustrie over de streep trekken.

6Meer meten met EUV

EUV-licht kan nanostructuren schrijven, maar ze ook meten. Achter een gesloten gordijn, met een veiligheidsbril op, werkt hoogleraar Stefan Witte bij ARCNL aan deze toepassing van het Nobelprijswinnende onderzoek van de Franse natuurkundige Anne L’Hullier. Zij ontdekte dat ultrakorte lichtpulsen, net als een muziekinstrument, boventonen genereren als ze met andere materialen in aanraking komen. Dat verschijnsel kun je gebruiken om de kwaliteit van chippatronen te controleren, nog tijdens de productie.

Lees ook

Lees ook: Anne L’Hullier: Muziek is m’n geliefde metafoor

Nobelprijswinnaar Anne l’Huillier bij ASML in Veldhoven: ‘Ik dacht dat ze prestaties eisten die we niet konden waarmaken.’

ARCNL-onderzoeker Peter Kraus toont de testopstelling die registreert hoe chipmaterialen EUV-licht verstrooien, onder verschillende hoeken. „We kunnen structuren waarnemen van 5 tot 10 nanometer”, zegt Kraus. Zulke kleine details zien de gangbare optische metrologiesystemen niet.

Een andere methode waaraan ARCNL werkt is foto-akoestiek: korte lichtpulsen genereren geluidsgolven, die door chiplagen heen ‘kijken’. Die informatie wordt belangrijker naarmate chipstructuren blijven krimpen, en tegelijk groeien in de derde dimensie.

7De alternatieve bron

Als back-up voor EUV met tindruppels deed ASML rond 2015 onderzoek naar de vrije-elektronenlaser, die elektronen met magneten beïnvloedt en licht van elke golflengte kan creëren. Zo’n free electron laser of FEL is krachtig genoeg voor wel tien of twintig lithografiemachines tegelijk. Je moet zoveel energie wel filteren, anders gaan de EUV-spiegels eraan.

De FEL lijkt efficiënt, de praktijk is weerbarstig. Een deeltjesversneller beslaat een heel gebouw en past dus niet in een chipfabriek. Als er onderhoud gepleegd moet worden aan de lichtbron, liggen meerdere productielijnen plat. Eén zo’n zware lichtbron is ook niet handig als een chipfabrikant maar één of twee extra machines nodig heeft.

ASML bestudeerde de FEL serieus, ook met Amerikaanse en Japanse onderzoekers, maar trok de stekker eruit. Toch meldt de Amerikaanse start-up Xlight dat het in 2028 een FEL-prototype aan een ASML-machine wil koppelen.

Jos Benschop is ervan overtuigd dat ‘laser produced plasma’ het meest kosteneffectief is om EUV-licht te genereren, zeker als de lichtbron nog efficiënter wordt. Maar in China zijn de kosten minder belangrijk. Dat land mag geen EUV-machines importeren en beschouwt de vrije-elektronenlaser als een mogelijke lichtbron voor een geavanceerde lithografiemachine van eigen bodem.

Het Chinese techbedrijf Huawei probeert ook EUV-licht met een plasmabron te creëren, melden Chinese techsites. De vorderingen zijn onduidelijk, maar China heeft één voordeel: het hoeft niet meer te bewijzen dat de techniek werkt – dat deed ASML al.

„Voorop lopen is ingewikkelder”, zei Martin van den Brink in 2015 in een gesprek met NRC. „We begonnen als volger op lithografiegebied. Je zag iemand voor je rijden en dacht: als ik die achterlichten volg, ga ik in ieder geval de goede kant op. Zodra je je concurrenten inhaalt, moet je zelf je richting bepalen.”

Een testopstelling van een laser voor EUV-metrologie. Met ‘boventonen’ van lichtgolven kun je nanostructuren op chips in kaart brengen.
Foto Olivier Middendorp


‘Ik wilde begrijpen waarom rokers niet kunnen stoppen met hun verslaving’

Ze zullen bij de afdeling klinische psychologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam verrast opgekeken hebben toen econoom Henrico Stam (53) er zeven jaar geleden op eigen houtje aanklopte. Of hij promotieonderzoek mocht komen doen. Stam wilde uitpluizen wat de neurofysiologische component van een rookverslaving is. Niet omdat het zijn carrière ten goede zou komen, of omdat hij zichzelf nog iets te bewijzen had, maar ‘gewoon’ omdat het onderwerp hem al jaren bezighield. En zo stond de zakenman met een passie voor financiën, logistiek en productie een paar jaar later als buitenpromovendus hersenfilmpjes af te nemen bij zijn proefpersonen.

„Daar heb je weer van die dingen.” Stam trekt een vies gezicht als twee tieners, op het terras waar hij aan zijn jus d’orange nipt, een damppluim van een vape zijn kant op blazen. Hij verloor meerdere familieleden door roken, allemaal tussen de vijftig en zestig jaar. Tijdens het interview herhaalt hij meermaals dezelfde statistiek in andere woorden: jaarlijks wereldwijd acht miljoen doden door roken, 20 procent van de wereldbevolking rookt. „Er zijn veel studies gedaan naar de risico’s van roken op hart- en vaatziekten en kanker, maar de effecten van nicotine op de werking van het brein zijn onderbelicht gebleven.” Stam zag van dichtbij hoe moeilijk afkicken is. „Dat je al ziek bent en van alle kanten hoort dat je moet stoppen, en het je tóch niet lukt. Ik wilde begrijpen hoe dat kan.”

Leren van fouten

De econoom nam een spoedcursus neurofysiologie en dook het laboratorium in. Daar ontdekte hij dat rokers minder goed leren van fouten dan niet-rokers; hun zogenoemde foutrespons is verminderd. Dat onderzocht hij door proefpersonen te onderwerpen aan computertaakjes die ze goed of fout konden uitvoeren, terwijl hun hersenactiviteit gemeten werd met een EEG. Via elektroden die op de hoofdhuid worden geplakt, meet een EEG de elektrische activiteit van zenuwcellen in de cortex. Zo wordt in kaart gebracht welke hersengebieden reageren op een taak, en in welke mate.

Visualiseer je een foutrespons van de hersenen, dan ziet dat eruit als een soort sinusbeweging – een golfje boven de x-as, en daarna een omgekeerd golfje onder de x-as. „Als iemand een fout maakt, ontstaat eerst negatief geladen hersenactiviteit in de frontale kwab, de error related negativity (ERN)”, zegt Stam. „Als reactie op die ERN worden waarschuwingssignalen naar andere hersengebieden gestuurd, waardoor positief geladen hersenactiviteit ontstaat die voor het tweede, omgekeerde golfje zorgt, de error positivity.”

Bij rokers vond Stam een meer afgevlakte golfbeweging dan bij niet-rokers. „Dat geldt al bij minder dan tien sigaretten per dag.” Hij vermoedt dat de neurotransmitter dopamine een rol speelt. „We weten dat dopamine belangrijk is bij het maken van fouten: een goed uitgevoerde taak levert een dopaminepiek op, maar een fout juist een daling.” Die daling geeft een signaal af naar je hersenen om gedrag in de toekomst bij te sturen. „Van nicotine is, net als van andere verslavende middelen, bekend dat het gebruikers een dopaminepiek geeft. We vermoeden dat bij rokers al meer dopamine aanwezig is dan bij niet-rokers.” Fouten maken dan minder indruk.

Is die verminderde respons oorzaak of gevolg van een rookverslaving? Allebei, denkt Stam. „Er zijn aanwijzingen voor een genetische component, dat je geboren wordt met een verminderde foutrespons en je daardoor verslavingsgevoeliger bent. Maar mijn onderzoek toont ook aan dat roken de foutrespons verder vermindert. Als je door de nicotine steeds minder onder de indruk bent van je eigen schadelijke gedrag, wordt de kans een stuk kleiner dat je zomaar kunt stoppen.”

En Stam vond nóg iets interessants, gestoeld op hypotheses dat verslaving hand in hand gaat met impulsief gedrag. „We lieten impulsieve en niet-impulsieve mensen een langetermijnkeuze maken die tegen hun eigen voorkeur inging, en zagen in beide groepen een hevige foutrespons.” Niet-impulsieve mensen corrigeren zichzelf dus mogelijk automatisch na het eten van een tweede stuk taart, bijvoorbeeld, of het opsteken van een sigaret. „Maar andersom geven de hersenen van impulsieve mensen een foutrespons als ze voor een verstandige langetermijnkeuze gaan. Dat maakt afkicken erg ingewikkeld.”

Voorportaal voor andere middelen

Stam maakt zich zorgen om het grote aantal kinderen, „van soms nog maar 12 jaar”, die met één vape al de hoeveelheid nicotine van een pakje sigaretten binnenkrijgen terwijl hun hersenen nog in ontwikkeling zijn. „We weten uit studies dat sigaretten ‘gateway drugs’ kunnen zijn, een voorportaal voor het gebruik van andere verslavende middelen. „Zo’n tweederde van de vapers rookt ook gewone sigaretten.” Vapende jongeren hebben een grotere kans om op latere leeftijd bijvoorbeeld cannabis te gaan gebruiken of zwaar te gaan drinken

Een grote disclaimer bij de resultaten van zijn studie is volgens Stam op zijn plaats. „Dit is extreem fundamenteel onderzoek”, zegt hij. „De verminderde foutrespons die we vonden bij rokers zien we bijvoorbeeld niet terug in gedrag: de rokers uit onze testgroep maakten niet méér fouten dan niet-rokers.” Hoe dat kan is nog een groot vraagteken. Wél denkt Stam dat zijn resultaten een startpunt kunnen zijn voor verder onderzoek. „Nu we weten dat het leren van fouten verstoord is in rokers, kun je bijvoorbeeld denken aan nieuwe vormen van hersenstimulatie als ondersteuning van andere behandelingen om te stoppen met roken.”


Hoe verandert een paardenbloem opeens in zo’n witte pluizenbol?

Het is bijna net zo’n mysterieuze metamorfose als de rups die zich verpopt tot vlinder: de heldergele paardenbloem die transformeert tot een witte pluizenbol. Na een paar dagen bloeien vouwt de bloem zijn kelk dicht, een week later klapt die weer open, en tadáá! Weg zweven de tweehonderd zaadjes op de wind, gedragen door witte parachuutjes. Waar zijn de gele bloemblaadjes gebleven – en waar komt opeens al dat pluis vandaan?

Hier moeten we eerst wat misverstanden uit de weg helpen. De ‘kelk’ is helemaal geen kelk, zoals bij een roos of viooltje. En de ‘bloem’ is niet één bloem, maar een composiet, een samengestelde bloem, die bestaat uit zo’n tweehonderd losse gele bloempjes. De groene ‘kelkbladeren’ eronder, die ’s nachts en na de bloei omhoog klappen om de bloem te beschermen, zijn schutbladeren.

Ook de bloempjes zelf zijn anders dan de standaardbloem. Bij een roos of viooltje groeien fraai gekleurde kroonbladeren om het hartje heen, om insecten te lokken. Daaronder zitten de kelkbladeren, die meestal groen zijn en de kroonbladeren beschermen als ze nog in de knop zitten. Bij de vele bloempjes van de paardenbloem zit het anders. Dit zijn lintbloemen: bij elk bloempje zijn vijf lange gele kroonblaadjes vergroeid tot een lintje, met – voor wie heel goed kijkt – aan het uiteinde nog wel vijf puntjes.

Aan de onderkant van elk lintje zit een vruchtbeginsel, met een stijl, stamper en een stukje meeldraad dat stuifmeelkorrels maakt.

Ragfijne, doorzichtige haartjes

En nu komt het: op de overgang van het vruchtbeginsel naar de gele kroon zit toch een kelk: een omhoog stekende krans van ragfijne, doorzichtige haartjes. Die bestaan uit kunstige nanobuisjes van pure cellulose. Samen líjken ze wit, net als de holle, doorzichtige haren van de ijsbeer: ze verstrooien al het zonlicht. Je kunt ze al zien zitten als je een bloeiende paardenbloem – of zelfs een beginnende knop – uit elkaar pulkt. Het zijn deze haartjes die straks het parachuutje gaan vormen.

Maar eerst moet het vruchtbeginsel uitgroeien tot vrucht. Bij veel planten is daarvoor bevruchting nodig. Bij paardenbloemen niet: die maken hun zaden vooral ongeslachtelijk (seksloos), waarbij ze zichzelf dus klonen. ‘Vrucht’ is bij de paardenbloem overigens ook een verwarrende term, net als bijvoorbeeld bij een beuk of kastanje: bij deze bomen – en ook bij veel planten – is de vrucht droog en keihard. Het ene, enkele zaad zit er los in, zonder vruchtvlees eromheen. In die gevallen spreken botanici van een ‘nootje’ in plaats van een ‘vrucht’, ook bij bloemplanten. In de volksmond noemen we dat bij planten ‘zaad’.

Tijdens het rijpen van het paardenbloemennootje groeit er een superdun steeltje bovenuit, dat het omhoog gevouwen harenkransje naar boven duwt. Samen duwen alle harenkransjes, samengeperst in de gesloten ‘kelk’, ook de gele kroonblaadjes omhoog. Die verschrompelen intussen. Na een paar dagen steken de eerste witte haartjes uit de ‘kelk’ naar buiten – nog met een bruin verfrommeld propje erop: de resten van de verwelkte gele blaadjes. Die vallen er snel af.

De ‘kelk’ klapt dan voor de laatste keer open en onthult het meesterstuk: de tweehonderd rijpe, droge, rechtopstaande nootjes, elk met een steeltje erop – en dáárbovenop de uitgeklapte krans van doorzichtige nanobuishaartjes. Klaar om te worden opgetild: door de wind of door kinderadem.


Column | Babysitgedrag reduceert stress

Volgende week ruilen we ons Amsterdamse appartement in voor een huis met tuin in Muiden en verlaten mijn ouders hun eengezinswoning om te verkassen naar een appartement in dit mooie vestingstadje. Het is gezellig dat ze straks om de hoek wonen en handig om zorgtaken te kunnen delen. Op dagen die uitvallen door vakantie, studie of ziekte, of wanneer de crèche/school belt omdat kindlief opgehaald moet worden vanwege een snottebel, poepbroek of hittegolf, kunnen opa en oma bijspringen. Dit is een privilege, want veel jonge ouders en met name moeders, staan er in Nederland tamelijk alleen voor.

Ik weet het nog goed: door de wanden van mijn bubbel gleed de wereld, vanaf die hoge ‘roze’ wolk gezien benauwend klein, aan me voorbij. In onze maatschappij is het krijgen van een kind niet alleen maar leuk: sociale isolatie ligt op de loer. Onderzoek laat zien dat de meeste jonge moeders zich eenzaam voelen en dat dit komt door een gebrekkig sociaal vangnet.

Ik vond het fijn om na mijn verlof weer aan de slag te gaan en onder de grote mensen te zijn. Maar veel vrouwen komen nooit meer helemaal terug. Doordat ze nog altijd ruim 13 procent minder dan mannen verdienen en kinderopvang duur is, suddert hun arbeidsparticipatie op een hardnekkig, laag pitje. In 2023 ontvingen ruim 700.000 ouders toeslag maar betaalden gemiddeld 3.210 euro zelf. Voor velen loont het niet om weer te gaan werken.

Jaren geleden werkte ik mee aan een Europees project dat zich richtte op jonge ouders. Hoe kan het dat een krappe twee decennia later Nederland nog steeds achteraan sukkelt op thema’s als verlof, kinderopvang en emancipatie? Ook de academische wereld is hardleers want een derde van de kersverse moeders (niet vaders) verlaat de wetenschap.

Mensen en gibbons

Hoe gaan andere dieren om met de zorg voor baby’s? Verschillende soorten doen aan ‘alloparenting’, waarbij niet-moeders bijspringen. Hoewel dit in verschillende diersoorten is waargenomen (bijv. vogels, sociale insecten en zoogdieren), zijn zoogdiermoeders meestal de enige zorgverleners. Alloparenting is vrij gebruikelijk bij primaten, met name de Oude Wereldapen, mensapen en mensen. Neem baby-tamarins of zijdeaapjes: de helft van de tijd zijn ze bij de moeder en de andere helft bij vaders of andere groepsgenoten. Net als mensen en gibbons zorgen ze van nature samen voor hun kroost.

Ook bij halfapen zoals dwerg- en muismaki’s passen de mannetjes op de jongen, en hoewel men eerst dacht dat solitair levende soorten nauwelijks kansen hadden voor niet-moederlijke zorg, blijken ‘solitaire’ vrouwtjes hun jongen in nesten onder te brengen en elkaars kleintjes te zogen. Jonge vrouwtjes die babysitten om ervaring op te doen, mannetjes die strategisch ‘babysitten’ om een band met een aanbeden moeder op te bouwen of individuen die helpen zodat ze later zelf niet om hulp verlegen zitten; allemaal verklaringen voor de wijdverspreidheid van alloparenting.

Chimpansees en bonobo’s zijn onze nauwste verwanten maar qua sociale structuur lijken mensen het meest op gibbons, die dus in gezinsvorm leven. Chimpansees zijn iets minder van het babysitten, hoewel je soms ziet dat oudere zussen helpen met het dragen of beschermen van broertjes en zusjes of dat een hooggeplaatst mannetje bescherming biedt aan een bepaalde moeder en haar jong. Hoe vaak het voorkomt verschilt nogal per kolonie. Bij bonobo’s is het meer standaard: kleintjes worden vastgehouden, geknuffeld en verzorgd door anderen. De komst van een baby verandert veel. Terwijl chimpansee-moeders soms sociaal geïsoleerd raken, worden bij bonobo’s de sociale banden juist versterkt.

In nieuw onderzoek binnen mijn groep gaan we vergelijken hoe chimpansees, bonobo’s, gibbons en mensen kijken naar baby’s. Want: hoe leuk vinden we ze eigenlijk? Bij mensen rust er vaak een taboe op, zeker bij mannen. Als ze een baby in de handen gedrukt krijgen, doen ze net alsof ze niet weten wat ze ermee aan moeten, alsof baby’s lief vinden iets is om je voor te schamen.

Grotere overlevingskansen

Wat de primatologie ons leert: babysitgedrag reduceert stress bij de moeder en vergroot de overlevingskansen van de jongen. Nederlanders krijgen steeds minder en later kinderen. Los van het leed veroorzaakt door miskramen, ivf-trajecten en ongewenste kinderloosheid rijst de vraag: hoe houden we onze maatschappij draaiende?

Eigenlijk is het simpel. Onze maatschappij moet er beter op worden ingericht om gezinnen te ondersteunen en moeders te ontlasten zodat ze evenveel carrièrekansen krijgen als vaders en niet-ouders. Maak kinderopvang gratis en gooi het hardnekkige taboe dat crèches zielig zijn in de prullenbak: twee megagrote, onafhankelijke onderzoeken uit Zweden en Japan kwamen tot de conclusie dat kinderen die vanaf jonge leeftijd naar de opvang waren gegaan later betere sociale vaardigheden hadden. Moeder natuur gebiedt juist niet dat kinderen aan hun moeders vastgeklampt zitten. Gelukkig zijn opa en oma evolutionair geprogrammeerd om in te springen. Pap mam, de apenkolonie komt dichterbij!

Mariska Kret is hoogleraar cognitieve psychologie aan de Universiteit Leiden.


Abortuspil in lage dosering getest als hormoonloos anticonceptiemiddel

Mifepriston, een middel dat al wordt gebruikt als abortuspil, kan in de toekomst mogelijk ook als anticonceptiemiddel worden voorgeschreven. Het grote voordeel: deze pil bevat geen hormonen, in tegenstelling tot de anticonceptiepillen die al op de markt zijn. Het middel is dus ook geschikt voor vrouwen die om medische redenen geen progestageen of oestrogeen mogen krijgen, de hormonen uit de combinatiepil. Ook heeft mifepriston naar verwachting niet de nare bijwerkingen die hormonale anticonceptiepillen soms wel hebben, zoals stemmingswisselingen, een verhoogde kans op trombose en een laag libido.

De pil hoeft maar één keer per week geslikt te worden als voorbehoedsmiddel, maar is ook te gebruiken als morningafterpil voor vrouwen die af en toe seks hebben. Een flexibel voor- en nabehoedsmiddel dus.

Het begon acht jaar geleden. Toen sloeg de organisatie Women on Waves de handen ineen met het Leids Universitair Medisch Centrum om de veiligheid en werkzaamheid van mifepriston als anticonceptiemiddel te onderzoeken. Women on Waves werd in 1999 opgericht door de Nederlandse arts Rebecca Gomperts om vrouwen wereldwijd betere toegang tot anticonceptie te geven en onveilige abortussen te voorkomen.

Via crowdfunding en donaties van een aantal vrouwelijke filantropen haalde de stichting genoeg geld op om het onderzoek te financieren. Deze maand ging in Leiden het eerste deel van het onderzoek van start, nog dertien Nederlandse ziekenhuizen maken zich klaar om mee te doen. Als het onderzoek goed verloopt, hopen de onderzoekers het middel te kunnen registreren bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Binnen drie tot vijf jaar moet het middel dan beschikbaar zijn.

Antihormoon

Mifepriston is een in het laboratorium geknutseld ‘antihormoon’, een zogeheten selectieve progesteronreceptormodulator. Het middel, al ontdekt in de jaren 80, blokkeert de werking van progesteron, een hormoon dat nodig is om een zwangerschap te ondersteunen. Progesteron zorgt onder meer voor de opbouw van dik slijmvlies in de baarmoeder, zodat de bevruchte eicel zich daar kan innestelen. Het hormoon ontspant ook de spieren in de wand van de baarmoeder, wat voorkomt dat deze samentrekt en het bevruchte eitje afstoot.

Mifepriston blokkeert de receptoren voor progesteron, waardoor het zijn werk in het lichaam niet meer kan doen. De baarmoeder wordt ongeschikt gemaakt voor zwangerschap en de eisprong wordt geremd of uitgesteld.

In Europese landen is mifepriston in een hoge dosering (200 milligram) geregistreerd en wordt het voornamelijk gebruikt om ongewenste zwangerschappen af te breken en miskramen te behandelen. In Nederland kan dat sinds dit jaar niet alleen via de abortuskliniek, maar ook via de huisarts. Vrouwen die ongewenst zwanger zijn kunnen vroeg in hun zwangerschap (tot negen weken na de laatste menstruatie) het middel innemen. Twee dagen later brengen ze ook het middel misoprostol vaginaal in, dat voor hevige samentrekkingen van de baarmoeder zorgt.

In sommige landen buiten Europa is ook de lagere dosering van 50 milligram mifepriston geregistreerd, onder meer voor het behandelen van vleesbomen (goedaardige knobbels in de wand van de baarmoeder), endometriose (baarmoederweefsel dat zich buiten de baarmoeder bevindt) en adenomyose (baarmoederslijmvlies dat in de spierwand van de baarmoeder groeit). Diezelfde lage dosering wordt nu in de studie van Women on Waves als anticonceptiemiddel onderzocht.

Geen patent

Opvallend is dat al in de jaren 90 de eerste studies verschenen naar mifepriston als anticonceptiemiddel. Daarna volgden nog een aantal kleine studies. Het onderzoek van Women on Waves, met zo’n duizend deelnemers, is verreweg het grootste tot nu toe. De opzet is voornamelijk gebaseerd op een Chinese studie van alweer twintig jaar geleden met 76 deelnemers, waarin zowel een wekelijkse dosering van 25 als van 50 milligram mifepriston werd getest. De uitkomst: geen zwangerschappen, nauwelijks bloedverlies en geen significante bijwerkingen.

Waarom is er in de afgelopen twintig jaar zo weinig gebeurd? „Heel simpel, er valt voor farmaceuten weinig aan te verdienen”, zegt gynaecoloog Gunilla Kleiverda, coördinator van het onderzoek. „Het patent op het middel is allang verlopen, omdat het al decennialang op de markt is.” Het geld voor het onderzoek moest de stichting daarom zelf bij elkaar sprokkelen. De pil is ook op eigen kosten ontwikkeld door Women on Waves.

Zwangerschapstest

De vrouwen die meedoen aan de studie, moeten de pil een jaar lang wekelijks slikken en houden onder meer een dagboek bij over hun bloedverlies en bijwerkingen, en de momenten waarop ze (het liefst onbeschermde) ‘penis-in-vaginaseks’ hebben. Ze moeten ook regelmatig een vaginale echo laten maken om te controleren op afwijkingen van het baarmoederslijmvlies. Bloedonderzoek moet daarnaast uitsluiten dat leverstoornissen optreden.

Omdat vrouwen die deze pil slikken meestal niet of nauwelijks meer ongesteld worden, moeten de deelnemers iedere maand een zwangerschapstest doen. „Deze pil zal nooit honderd procent beschermen, dat is net als met andere anticonceptiepillen afhankelijk van hoe nauwkeurig je het gebruikt”, zegt Kleiverda. „Het Chinese onderzoek laat zien dat de kans op zwangerschap heel klein is, maar we kunnen nog geen garanties geven. Daarvoor is dit onderzoek juist bedoeld.”

Een mogelijk bijkomend voordeel van deze pil, zegt Kleiverda, is dat het de kans op borstkanker zou kunnen verminderen. „Er zijn aanwijzingen dat progesteron de kans op borstkanker vergroot, een anti-progesteronpreparaat zou dat eventueel kunnen voorkomen.” Vrouwen met een BRCA-1-genmutatie, met daardoor 60 tot 80 procent kans om in hun leven borstkanker te ontwikkelen, mogen meedoen aan deze studie.


Robert Macfarlane over rechthebbende natuur: ‘Wie spreekt namens de rivier?’

Meerdere keren per week wandelt de Britse schrijver Robert Macfarlane (1976) vanuit zijn huis, net buiten Cambridge, de White Hill op. Anderhalve kilometer langs de hondsroos, de hazelaar, de wilde kardinaalsmuts. Om dan uiteindelijk stil te houden bij een grote meidoornstruik, precies daar waar er water uit de kalksteenbodem opwelt. Welkom bij de Nine Wells – de bron waar verre voorouders vuursteenknollen bewerkten tot vuistbijlen, waar Romeinen hun goden vereerden en waar nu rode lapjes stof wapperen in de wind.

Daar, op die plek bij de clootie tree – een ‘voddenboom’ die je vaak tegenkomt bij heilige bronnen – ontspringt ook Macfarlanes nieuwe boek, Leeft een rivier? „Mijn meest politieke én mijn meest persoonlijke tot nu toe”, zegt hij vanachter de laptop van zijn jongste zoon Will. Zijn kinderen, zijn vrienden: allemaal figureren ze in het verhaal. Maar de hoofdrol is weggelegd voor de Río Los Cedros, de Kosasthalaiyar en de Mutehekau Shipu. Drie rivieren in Ecuador, India en noordelijk Canada die Macfarlane stuk voor stuk bezoekt om het antwoord te vinden op die éne vraag:

Toen we op een ochtend samen naar school liepen, vroeg Will wat de titel was van het boek waaraan ik werkte. ‘Leeft een rivier?,’ zei ik. ‘Ja, duh, dat wordt dan wel een heel dun boek, pap,’ antwoordde hij, ‘want het antwoord is ja!’

Levend landschap, rechthebbende natuur: het is een onderwerp dat resoneert in de hedendaagse literatuur. En als er één auteur is die ermee uit de voeten kan dan is het Macfarlane. Ook in eerdere boeken – Hoogtekoorts, De laatste wildernis, De oude wegen, Benedenwereld – wist hij immers júíst het levenloze leven in te blazen. Met een poëtische verwondering en een nieuwsgierige blik toont hij in zijn werk de kracht van de natuur, zelfs als die onder druk staat. Geen detail blijft onbeschreven, geen gesprek blijft onbenoemd. Want waar Macfarlane komt, staan juist ook de mensen centraal die opkomen voor de natuur. „In Ecuador ontmoette ik Josef DeCoux, die het tot zijn levenstaak had gemaakt om het woud te beschermen waar de Río Los Cedros doorheen stroomt. Hij woonde er, hij waakte er. Hij deed me denken aan Humbaba, de bosgeest uit het ruim 5.000 jaar oude Gilgamesj-epos. Daarin trekt de titelheld er samen met zijn vriend op uit om een cederwoud te verkennen dat al sinds het begin van de mensheid bestaat.”

Lees ook

‘Nu pas wordt ontdekt dat de aardkorst het grootste terra incognita is’

'Dat is de andere kant van natuur: ze is niet alleen in de verdrukking, maar ook een ongelofelijke bron van plezier, troost, verlichting.'

Met Humbaba liep het slecht af: twee bezoekers doodden hem. Met Josef uiteindelijk ook – hij overleed in 2024 aan kanker. Vrijwel direct begonnen de mijnbouwgieren boven het bos te cirkelen, schrijft Macfarlane in het nawoord van zijn boek. „Maar inmiddels hebben we met een aantal betrokkenen het Los Cedros Fund opgericht, dat zich richt op de bescherming van het nevelwoud.”

Die betrokkenheid bij zijn onderwerp is kenmerkend voor de schrijver. Thuis in Engeland liep hij onder meer mee in de March for Clean Water; in Canada raakte hij – voorafgaand aan zijn dagenlange, intense kajaktocht over de Mutehekau Shipu – bevriend met Rita Mestokosho, dichter en activist binnen de lokale Innu-gemeenschap. „We onderhouden nog altijd nauw contact en organiseren op dit moment samen een schoonmaakactie voor de rivier.”

Rivieren verbinden, wil hij maar zeggen: niet alleen bron met zee, maar ook mensen onderling. „Zelfs door de tijd heen. Jong, oud, levend, dood, alles vloeit in elkaar over.” Of zoals hij in het boek schrijft:

Ik zie dat Giuliana naar een hoek van de poel is gezwommen en zich daar roerloos laat drijven terwijl ze stroomafwaarts kijkt, niet onze kant uit. Ik bedenk dat het niets voor haar is om niet te roepen, niet het middelpunt van de aandacht te zijn. Ik vraag me af of ze droomt of ergens aan terugdenkt. Dan zie ik dat ze huilt, haar tranen laat opgaan in de stroom van de rivier.

Hij vertelt hoe hij in Ecuador onder meer reisde met Giuliana Furci, een Chileens-Italiaans-Britse bioloog gespecialiseerd in paddenstoelen, die net haar vader had verloren. „Bij haar, en ook bij andere vrienden, zag ik de troostende werking van stromend water. Panta rhei, ouden menei, schreef Heraclites al. Alles stroomt, niets blijft. Of zoals we in Engeland zeggen: ‘You never step in the same rivier twice’. In rivieren gaan heden en verleden naadloos in elkaar over. Ze zijn levensader en poort naar de onderwereld ineen.”

Tegelijkertijd kun je ook beweren dat sommige rivieren ook zélf stervende zijn, onder meer door vervuiling en de aanleg van dammen. „Maar dan kom je weer uit bij die ene vraag. Want om te kunnen sterven moet je allereerst ook leven – en wat is leven? In de Indiase stad Agra deed iemand in 2017 aangifte van een poging tot vergiftiging. Het slachtoffer was de plaatselijke rivier, Yamuna. Net daarvoor was die, net als de Ganges, door het Hooggerechtshof erkend als levende entiteit. En dus, zo redeneerde de man, was er vanwege de vervuiling van Yamuna sprake van ‘fluvicide’: rivierenmoord. Klinkt logisch, zou je denken. Toch werd hij op het politiebureau uitgelachen.”

Al ruim vijftig jaar geleden verscheen het eerste juridische artikel over rechten voor de natuur, vertelt Macfarlane. „Toch heeft het onderwerp pas de laatste jaren, terwijl ik aan dit boek aan het schrijven was, echt brede maatschappelijke aandacht gekregen. En nog altijd zoeken we naar de juiste benadering. ‘Wie spreekt namens de rivier?’ en ‘Wat zegt de rivier?’ zijn bijvoorbeeld al twee heel verschillende vragen. En hoe zorg je dat natuurrechten méér worden dan een hol begrip binnen een asymmetrische machtssituatie?”

In zijn boek heeft Macfarlane het over ‘waterpoëzie’ en ‘watergeletterdheid’, hij probeert de taal en het ritme van het water in woorden te vatten. „Elk boek is in wezen als een rivier: het verhaal begint sneller te stromen, je raakt als schrijver in een flow. Maar in dit geval voelde ik me méér nog dan schrijver een vertaler van de rivier. Het was alsof ik geleidelijk een nieuwe taal onder de knie kreeg.”

Ze strekt haar arm en pakt de bol met het rode garen en een schaar. ‘Steek je pols uit,’ zegt ze tegen me. Ze meet de lengte van de draad af aan mijn linkerpols, knipt de draad door en knoopt hem er behendig omheen, bij wijze van armband. Ze doet hetzelfde met mijn rechterpols, maar gebruikt daarvoor een stuk van een dikkere, rode stof.

Tijdens hun ontmoeting vertelt Rita Mestokosho aan Macfarlane over een „heilige boom” die hij tijdens de kajaktocht zou tegenkomen langs de rivier. En net als de clootie trees zou hij die boom moeten voorzien van een stuk rode stof: de armband om zijn linkerpols. „Dat heb ik gedaan. En…” – hij houdt zijn rechterpols omhoog voor de laptopcamera – „het andere stuk rode stof heb ik na tweeëneenhalf jaar nog altijd om.” Repen stof aan bomen binden is een helend ritueel, schrijft hij in zijn boek. „Voor mensen, maar óók voor de natuur. Toen ik terugkwam uit Ecuador heb ik aan de clootie tree bij de Nine Wells ook een lap stof geknoopt. Ik voelde me opgelaten, maar ik wilde het toch doen.”

Lees ook

‘Mijn man voelt zich gevleid door de film’

'Mijn man voelt zich gevleid door de film'

Een boek met een spirituele ondertoon, een persoonlijke zoektocht in drie heel uiteenlopende landen: in zeker opzicht resoneert Leeft een rivier? met de bestseller Eat, Pray, Love van Elizabeth Gilbert, waarin een vrouw afreist naar Italië, India en Indonesië om zichzelf te vinden. Tegelijkertijd kunnen beide boeken niet méér van elkaar verschillen: het ene naar binnen gericht, vol introspectie en zielzoekerij, het ander juist met de blik naar buiten. „Tegenwoordig hoor je vaak over het shifting baseline-syndroom, waarin natuurverlies wordt genormaliseerd doordat nieuwe generaties niet eens meer beseffen wat er al weg is. Ik geloof dat we het tij kunnen keren, dat we voor ‘lifting baselines’ kunnen zorgen, maar daar hebben we wel elkaar voor nodig.”

Van de namen voor het aardse tijdperk waar wij momenteel onze stempel op drukken – het antropoceen, het kapitaloceen, de Grote Versnelling – behoort ‘eremoceen’, de naam die bioloog E.O. Wilson voorstelde, tot de verontrustendste. Wilson muntte het woord op basis van het Oudgriekse kainós, dat ‘nieuw’ betekent, en eremos uit dezelfde taal, dat ‘afgelegen gebied’ betekent en ook de stam vormt van ‘heremiet’: iemand die teruggetrokken leeft. Het eremoceen is het tijdperk van de eenzaamheid.

De eenzaamheid waar Wilson over spreekt, zegt Macfarlane, gaat niet over afstand tussen mensen onderling. „Hij doelt op het eenzaam achterblijven van de mens als soort, door ons eigen toedoen. Op een wereld die steeds stiller wordt doordat zoveel soorten uitsterven. Een vreselijk verdrietig woord kortom, dat veel directer binnenkomt dan het eufemistische Antropoceen.”

Ook kalkbronnen zoals die van White Hill lijken met uitsterven gedoemd. „Wereldwijd zijn er maar een paar honderd over, vooral in Engeland en Frankrijk. De bronnen brachten ooit leven aan de stad, maar nu zorgt verstedelijking – met alle vervuiling en CO2-rijke uitlaatgassen – ervoor dat het doodsvonnis van de bronnen is getekend. De Nine Wells liggen inmiddels aan de beademing: er is een pomp aangelegd om ze in leven te houden.”

Toch weigert hij te wanhopen. „Wanhoop is een luxe. Als je opgeeft, kun je achterover leunen en je ogen sluiten. Voor hoop daarentegen heb je doorzettingsvermogen nodig, levenslange toewijding. Ik zag het bij Josef, ik zie het bij Rita. En ik zie het gelukkig ook bij de nieuwe generatie. Voor mijn zoon Will heb ik een witte kiezelsteen meegenomen uit de bedding van de Mutehekau Shipu, die bewaart hij in zijn speciale natuurschattenkist – een kist die nog van zijn overgrootvader is geweest. Zulke schatten kunnen we allemaal gebruiken. Ze helpen om het oeroude verhaal van de rivieren levend te houden. Om weer te leren luisteren naar het water.”


De Feniciërs lieten geen dna achter? Niet gek, want ze verbrandden hun doden

Zijn naam staat bij de auteurs van het artikel dat eind april in Nature werd gepubliceerd, maar hoogleraar archeologie Lorenzo Nigro (Sapienza Università di Roma) kan zich níét vinden in de bevindingen ervan. Uit dna-onderzoek aan oude botten wordt in de publicatie geconcludeerd dat de Feniciërs, een volk van handelaren dat onder meer Carthago stichtte, bijna geen dna hadden dat afkomstig was uit de Levant (het huidige Libanon, Syrië en Israël). Dat is opvallend, omdat hun cultuur, taal en schrift ontegenzeggelijk daar hun oorsprong vonden.

In een reactie op het Nature-artikel, gepubliceerd in Vicino Oriente, schrijft Nigro dat toen hij zijn medewerking toezegde de kop was: ‘Punic people had cosmopolitan central Mediterranean ancestry with few genetic links to their eastern Phoenician cultural forebears’. Daar kon hij mee leven, maar de uiteindelijke titel werd ‘Punic people were genetically diverse with almost no Levantine ancestors’ – en daar is Nigro het niet mee eens.

Over die voorvaderen zegt het bestudeerde dna namelijk weinig, vindt hij. Carthago en andere Fenicische kolonies rondom de Middellandse Zee werden gesticht tussen 1200 en 800 v.Chr. De botten die voor de studie in Nature werden geanalyseerd waren echter allemaal van ná 600 v.Chr. Dat is niet gek, omdat de vroege Feniciërs hun doden niet begroeven maar cremeerden. Over de mensen die de eerste eeuwen in deze nederzettingen woonden kunnen dus geen uitspraken worden gedaan, vindt Nigro.

Hij is hoofd van de Italiaanse missie die opgravingen doet in Carthago, dus zijn kritiek doet ertoe. Uit de Nature-analyse van het dna van de Puniërs – zo noemden de Romeinen hun grote vijanden de Carthagers – blijkt dat hun oorsprong voor een groot deel ligt rondom de Egeïsche Zee en op Sicilië.

De diepere wortels

Volgens Nigro is daarmee niet gezegd dat de diepere wortels van deze mensen niet in de Levant lagen, want deze regio had rond het begin van het eerste millennium v.Chr. te maken met de komst van migranten elders uit het Middellandse Zeegebied. Hun afstammelingen kunnen in de eeuwen erna hun vleugels weer hebben uitgeslagen – maar daarmee lagen hun wortels nog wel in de Levant.

Dat ‘puur’ Levantijns dna vanaf de zevende eeuw v.Chr. zo goed als verdwenen is – in enkele van de 200 onderzochte individuen werden nog wel sporen aangetroffen – verklaren de auteurs van het Nature-artikel uit het feit dat na de aanvankelijke stichting van een kolonie de Fenisische pioniers al gauw gezelschap kreeg van grote groepen Griekse en Siciliaanse migranten. Die namen de cultuur en schrift over van de elite, maar zorgden ervoor dat hun dna langzaam uit de populatie verdween.

Nigro bestrijdt niet dat die mix plaatsvond. Hij vindt dat op dit multiculturele karakter van de Fenische beschaving de nadruk had moeten liggen, niet op het gebrek aan Levantijnse wortels.

De Romeinen hadden hier natuurlijk allemaal geen weet van. Voor hen waren de Puniërs de afstammelingen van koningin Dido, die vanuit de Levantijnse stadstaat Tyrus naar Noord-Afrika was gevlucht en daar Carthago had gesticht (zo staat het te lezen in Vergilius’ Aeneis).


De mannetjes van deze extreem giftige kikkersoort kwaken ’s ochtends voor elk vrouwtje

Blauwe rugstrepen, rode vlekken, koperkleurige ledematen: deze 1,5 centimeter grote kikker ziet er clownesk uit, maar vergis je niet: zijn huid is extreem giftig. De soort, die tot de familie van de pijlgifkikkers behoort en de naam Ranitomeya aetherea draagt, werd onlangs ontdekt in het stroomgebied van de Juruá, een rivier die door Peru en Brazilië stroomt.

In Midden- en Zuid-Amerika komen voor zover bekend een kleine tweehonderd verschillende pijlgifkikkers voor, vaak met opvallende felgele of -blauwe kleuren. Sommige soorten leven op de grond, andere in bomen. De kikkers komen aan hun naam doordat sommige inheemse volkeren het gif van de kikkerhuid gebruiken om pijlpunten mee in te smeren. Met een blaaspijp worden de giftige pijltjes afgeschoten op prooien.

Binnen het geslacht ranitomeya waren tot nu toe zestien soorten bekend; de laatste ontdekking dateerde van ruim tien jaar geleden, aldus de Braziliaanse biologen die Ranitomeya aetherea als eerste beschreven in tijdschrift PLOS One. Juist omdat in het Juruábekken nog relatief weinig onderzoek is gedaan, hopen ze op nog meer nieuwe soorten.

Ranitomeya aetherea is de hele dag actief, maar de mannetjes kwaken vooral in de ochtend, tussen 06.30 en 08.00 uur. Volgens de biologen zijn ze promiscue en beginnen ze te kwaken voor elk willekeurig vrouwtje dat ze benadert.