Daar zijn ze weer, de drommen bladluizen. Ze laten de toppen van je mooiste struiken verschrompelen tot verminkte bladproppen. Je kunt de luizen met de hand weghalen, maar dat is een vervelend werkje dat je vaak moet herhalen. Dan toch maar besproeien met oma’s mengsel van water, groene zeep en spiritus?
Spiritus bestaat voor 80 tot 95 procent uit ethanol: dezelfde alcohol die in je wijn en bier zit. Er is een aantal stoffen aan toegevoegd om de spiritus ondrinkbaar te maken. Anders zou spiritus een goedkoop alternatief zijn voor de veel duurdere consumptiealcohol, die aan strenge kwaliteitseisen moet voldoen én waar hoge accijnzen op rusten.
De voornaamste toevoeging is methanol, een andere simpele alcohol maar dan wel een die zwaar giftig is. Een enkele slok methanol kan al leiden tot misselijkheid en braken, hoofdpijn, buikpijn en schade aan de oogzenuwen. Om mensen te waarschuwen geen spiritus te drinken, worden er ook opvallende geur- en kleurstoffen aan toegevoegd.
Spiritus dient vooral als brandstof in bijvoorbeeld fonduesets en kampeerbranders. Het is ook een klassiek schoonmaakmiddel: het ontvet, ontsmet en verdampt snel. Ideaal voor douche en ramen – maar gebruik wel handschoenen, want je krijgt er kurkdroge handen van.
Dat verklaart meteen ook de werking tegen bladluizen. De spiritus lost het waslaagje op dat bladluizen beschermt tegen uitdroging. De luizen en ook de eitjes gaan daardoor snel dood. Ook dringt spiritus via de adembuisjes de bladluizen binnen.
Klinkt ideaal – maar er kleven ook nadelen aan spiritus. Ten eerste gaan ook andere organismen er dood van, ook in de bodem. En al bij concentraties van 5 procent alcohol groeit je plant minder goed. De alcohol tast namelijk ook het waslaagje van bladeren aan. Bij hogere concentraties spreken telers van ‘brandschade’.
Spiritus is grotendeels biologisch afbreekbaar: binnen een paar dagen breken micro-organismen de ethanol en methanol af tot koolstofdioxide en water – hoewel hoge concentraties diezelfde micro-organismen ook kunnen doden. Daarom raadt producent Fitex aan spiritus niet door de gootsteen te spoelen: ook de rioolwaterzuivering werkt met micro-organismen. Over het verdunde product, bijvoorbeeld na het schoonmaken, lees je nergens dat het niet door de gootsteen mag. De Nederlandse overheid vindt dat restanten én de lege fles „bij het restafval” mogen, maar in Noorwegen geldt spiritus als klein chemisch afval.
Dan zijn er nog de toegevoegde geur- en kleurstoffen. Welke dat precies zijn, verschilt per merk. De belangrijkste geurstof in spiritus, pyridine, is weliswaar biologisch afbreekbaar in water maar niet in droge bodems. De Gezondheidsraad classificeert pyridine als stof „die ervan verdacht wordt kankerverwekkend te zijn voor mensen”.
Kortom, wie het zekere voor het onzekere wil nemen en graag het tuinleven beschermt, kiest liever voor alternatieven. Bijvoorbeeld water met alléén groene zeep, of een aftreksel van ui, knoflook of brandnetel. En dan is er nog biologische bestrijding: het inschakelen van de natuurlijke vijanden van de luizen, zoals lieveheersbeestjes, sluipwespen, oorwurmen en vogels. Die lok je met een gevarieerde tuin met veel inheemse planten en rommelhoekjes. Je kunt ook oorwurmpotten ophangen. Je kunt online zelfs sluipwespen en larven van lieveheersbeestjes bestellen.
In de categorie ‘meest gelezen’ stond de hele dinsdag nummer 1 op de website van de Franse krant Le Monde: ‘Historicus Pierre Nora overleden’. Het is moeilijk voorstelbaar dat een Nederlandse historicus op evenveel belangstelling van een groot publiek zou kunnen rekenen. Dat zegt iets over Frankrijk – een cultuur van diepe verbondenheid met de natie. Maar het zegt vooral ook iets over de statuur van Pierre Nora, de historicus die maandag op 93-jarige leeftijd overleed.
Hoewel Nora, geboren in Parijs in 1931, zelf beslist weinig schreef (onder meer een boek over zijn ervaring als docent in de toenmalige kolonie Algerije), was hij een centrale figuur in het verhitte en eindeloze debat over de bestudering van het Franse verleden. Als eindredacteur van de sectie geschiedenis bij uitgeverij Gallimard had hij sinds 1965 beslissende invloed op de geschiedschrijving. Onder zijn toeziend oog stegen in de jaren 70 en 80 Franse mediëvisten als Emmanuel Le Roy Ladurie (Montaillou) en Georges Duby (De kathedralenbouwers) naar de top van internationale bestsellerlijsten. Hij liet Frankrijk kennismaken met buitenlandse historici als Keith Thomas of Thomas Nipperdey.
Symbolen van de Franse natie
Samen met Jacques Le Goff publiceerde hij in 1974 een overzichtswerk over de stand van zaken van de Franse historische wetenschap, getiteld Faire l’histoire, geschiedenis bedrijven. In drie delen schetsten zij een overzicht van de vragen, methoden en onderwerpen die de moderne geschiedschrijving typeerden. In 1980 zette hij historisch tijdschrift Le Débat op.
Maar de belangrijkste bijdrage van Nora aan de Franse cultuur was het munten van een wervend begrip waarmee hij halverwege de jaren 80 het nationale verleden op een cruciaal moment nieuw leven wist in te blazen: lieux de mémoire, plaatsen van herinnering. Onder die titel zette hij een zevendelige reeks op waarvoor hij collega-historici beknopte stukken liet schrijven over tastbare en ontastbare symbolen van de Franse natie: de vlag, de keuken van Pierre Bocuse, het Larousse-woordenboek, de Parijse muur waartegen de opstandige communards in 1871 werden doodgeschoten, de Marseillaise.
Een groep Franse intellectuelen na een bezoek in 1982 aan president François Mitterrand. Van links naar rechts: Maxime Rodinson, Pierre Nora, Michel Foucault, Simone de Beauvoir, Alain Finkielkraut, Jean Daniel and Claude Lanzmann.
Foto Yves PARIS / AFP
Dat gebeurde in een tijd dat zowel de geschiedwetenschap als het maatschappelijk debat over de nationale identiteit in woelige baren verkeerde. Terecht was de monolithische, bijna sacrale geschiedschrijving, geïnitieerd of gefinancierd door de overheid, losgelaten. Maar wat was dan wel het organiserend principe van historisch onderzoek? De paden van het postmodernisme liepen hopeloos door elkaar.
En: wat behelst de natie waar de historicus onderzoek naar doet? Dat was in elk geval niet meer de negentiende-eeuwse eenheidsstaat met zijn uitgestrekte koloniën. Het verdwijnen van de milieux de mémoire – de kernen van herinnering, zeg maar één gedeelde opvatting van het collectieve verleden – maakte ruimte voor de lieux de mémoire, zoals Nora schreef.
Bezorgd
De centrale plaats die Nora gaf aan de herinnering in de geschiedschrijving, bleek een ei van Columbus. Daardoor was er plaats voor grote en kleine gebeurtenissen, voor politiek en mentaliteit, voor leiders en kleine luiden. Hij omschreef de lieux de mémoire „als de schelpen op het strand wanneer de zee van de levende herinnering zich terugtrekt, niet meer geheel in leven, nog niet geheel dood”.
Het begrip vond weerklank tot ver buiten Frankrijk. In een interview met NRC Handelsblad uit 1992 erkende Nora dat de term hem „compleet voorbij gehold” was. Hij kreeg „elke dag, elk uur” uitnodigingen om erover te spreken. Die populariteit verklaarde hij in dat interview aldus: „De grote onzichtbaarheid van de toekomst, de angst, de duizeling, dat is de werkelijke reden van de populariteit van les lieux.”
Hij toonde zich bezorgd over de invloed van globalisering, democratisering, massificatie en mediatisering op de geschiedschrijving. „Onze levende herinnering wordt steeds meer weggedrongen door het heden”, zei hij. „Onze maatschappijen zijn gedoemd tot vergeten.”
Behalve tegen elite-universiteiten keert de regering-Trump zich opnieuw tegen toonaangevende weteschappelijke tijdschriften, met name op medisch gebied. Onderzoekers die geld krijgen van de overheid zou moeten worden verboden te publiceren in die bladen, vindt minister van gezondheid Robert Kennedy jr.
In een podcast zei Kennedy vorige week dat hij overweegt eigen tijdschriften van het ministerie op te zetten voor artikelen van onderzoekers die financiële steun krijgen van de federale overheid. Publiceren in die officiële bladen zou de „gouden standaard” van de medische wetenschap moeten worden en onderzoekers de status geven van „echte, legitieme wetenschappers”.
Hij hekelde opnieuw toonaangevende medische tijdschriften als The Lancet en het New England Journal of Medicine. Die zijn volgens Kennedy „corrupt” en negeren „echte” wetenschap over onderwerpen als vaccins. Kennedy beticht de publicaties ervan onder controle te staan van de farmaceutische industrie.
Dreigbrief
Of Kennedy’s plannen meer zijn dan een zoveelste dreigement is onduidelijk, maar zijn uitspraken geven nieuwe scherpte aan de strijd van de Amerikaanse regering tegen de gevestigde wetenschap. Al lang voor zijn benoeming stond Kennedy bekend om zijn anti-vaccinatie-activisme en zijn gevoeligheid voor complottheorieën en om de overtuiging – in strijd met de wetenschappelijke consensus – dat er een verband is tussen vaccinaties en autisme.
Onder meer het New England Journal ontving na Kennedy’s aantreden begin dit jaar een dreigbrief van de openbaar aanklager in Washington, die het tijdschrift betichtte van misleiding en van vooringenomenheid bij de keus van onderwerpen en auteurs. Dat werd gezien als een poging van de staat om ruimte open te breken voor ‘alternatieve’ medische wetenschap.
Als minister heeft Kennedy het MAHA-project gestart (‘Make America Healthy Again’), waarin de nadruk ligt op leefstijl en omgevingsfactoren als oorzaken van chronische ziekten, zoals obesitas maar ook autisme en ADHD. Onlangs maakte het ministerie bekend niet langer coronavaccins te adviseren voor kinderen en zwangere vrouwen.
Een groot MAHA-rapport over chronische ziekte bij kinderen bevatte volgens experts een reeks fouten, onjuiste citaten en verwijzingen naar niet-bestaande studies. Het ministerie heeft daarna een gecorrigeerde versie gepubliceerd, maar de fouten roepen vragen op over de degelijkheid van het onderzoek.
Drastisch gesnoeid
Medisch onderzoek krijgt ook te maken met zware financiële maatregelen. Sinds begin dit jaar is drie miljard dollar steun ingetrokken aan het National Institutes of Health (NIH), wereldwijd de grootste financier van medisch onderzoek. Kennedy’s ministerie moet de uitgaven met veertig procent krimpen. Het budget van het NIH wordt drastisch gesnoeid van 48,5 miljard nu naar 27,5 miljard volgend jaar. Gezondheidswetenschappers maken zich door de bezuinigingen en Kennedy’s kritiek op gevestigde wetenschap grote zorgen over de toekomst en betrouwbaarheid van zijn departement.
Van de azuurwaterjuffer tot het oranjetipje, van de citroenvlinder tot de gouden tor: in de Nederlandse voorjaarsnatuur barst het van de kleurige insectensoorten. Maar hoe kan het dat sommige keverschildjes zo glanzen? Waarom heeft de ene vlinder intensere kleuren dan de andere? En wat zien insecten zelf eigenlijk?
Emeritus hoogleraar biofysica Doekele Stavenga (83) doet al ruim zestig jaar onderzoek naar de natuurkunde achter dierenkleuren. In zijn lab op de campus van de Rijksuniversiteit Groningen heeft hij een grote ladekast vol doosjes staan. Keverschildjes, vlindervleugels, papegaaienveren – allemaal netjes geordend. „Neem deze ara-veer bijvoorbeeld”, zegt Stavenga terwijl hij een geel met blauwe veer tevoorschijn haalt. „De gele kleur wordt uitsluitend gevormd door een pigment dat het blauwe deel van het licht absorbeert. Heel anders is het met de blauwe kleur, waar microscopisch kleine structuren juist voor de weerkaatsing van het licht zorgen. Zo’n structuurkleur zie je bijvoorbeeld ook bij zeepbellen. Die ontstaat dankzij het uiterst dunne zeepbelvlies.” Afhankelijk van de hoek waaronder je kijkt zie je dan verschillende kleuren, een effect dat ook wel ‘iridisering’ of ‘irisering’ wordt genoemd.
Een geel met blauwe veer van een Ara.Foto Getty Images
De fascinatie van Stavenga begon ooit vanuit zijn opleiding als fysicus, toen hij in aanraking kwam met keverschilden. „Die kunnen zo geweldig metaalachtig glanzen. Kijk hier, dit doosje met Buprestidae – prachtkevers. Hun geheim schuilt in de ordening van melanine in hun schild. Melanine is een heel algemeen pigment, wij hebben het ook in onze huid, en als het willekeurig geordend is oogt het bruin of zwart. Maar in keverschilden zitten talloze laagjes melanine, met een hoge brekingsindex, die afgewisseld worden met laagjes chitine, waar de brekingsindex lager is. De laagjes hebben een dikte minder dan een micrometer [dat is een duizendste millimeter] en vormen samen een zogeheten optische multilaag, met een intense structuurkleur.”
Ze zien elkaar en de wereld om hen heen dus heel anders dan wij dat doen
Ook de metallic-gekleurde veren van bijvoorbeeld paradijsvogels, eenden en eksters hebben sterk vergelijkbare multilagen, maar dan van melanine en keratine. „En bij de structuurkleuren van de veren van kolibri’s en pauwen spelen bovendien ook luchtkanaaltjes nog een belangrijke rol.”
Stavenga’s lab staat vol met ingenieuze onderzoeksinstrumenten, die hij de afgelopen decennia zelf bouwde, samen met technisch assistent Hein Leertouwer (88). „Ze worden nu ook intensief gebruikt door collega-onderzoekers, bijvoorbeeld door bioloog Casper van der Kooi, die onderzoek doet naar de kleuren van bloemen en vlinders. Een speciaal instrument is de scatterometer, een apparaat met veel lenzen en een ellipsvormige spiegel, waarmee de lichtverstrooiing van bijvoorbeeld vlinderschubben gemeten wordt.”
Foto’s Lars van den Brink
Stavenga wijst naar een piepkleine felblauwe schub die in de opstelling is geplaatst. „Het intense blauw van de morphovlinder, Morpho didius, ook een structuurkleur, is te danken aan laagjes chitine met daartussenin lucht.” Schubben van vlindervleugels lijken op kleine, platte zakjes van een paar micrometer dik en hooguit 200 micrometer lang. De onderste laag is plat, maar de bovenste heeft een ingewikkelde structuur van parallelle ruggen en dwarsribben. „Dat geldt voor de exotische morpho net zo goed als voor Nederlandse soorten als de dagpauwoog en het zandoogje. Vanwege de geringe grootte van de vlinderschubben zijn hun structuurkleuren moeilijk te bestuderen, maar de scatterometer biedt uitkomst.”
Door de jaren heen publiceerde Stavenga honderden wetenschappelijke artikelen, en nog altijd is hij gegrepen door de wetenschap: „Dankzij de universiteit kan ik nog steeds onderzoeken wat ik heel interessant vind.” Hij verdiept zich niet alleen in dierenkleuren maar ook in hoe insecten de wereld om hen heen (met daarin andere insecten en bloemen) waarnemen. „Insecten kunnen ultraviolet licht zien, en soms ook infrarood. Ze zien elkaar en de wereld om hen heen dus heel anders dan wij dat doen.”
Stevenga met een exemplaar van een blauwe morpho.Foto Lars van den Brink
Momenteel onderzoekt hij samen met biologiestudenten het ruimtelijk gezichtsvermogen van een fruitvlieg, ook weer met behulp van een opstelling die hij zelf ontwikkeld heeft. „Net als bij de mens is het zicht van vliegen niet homogeen. Recht vooruit zien ze scherper dan opzij, er zit een gradiënt in.”
Door het samengestelde fruitvliegoog vanuit alle richtingen te fotograferen met een ingewikkelde microscopische opstelling kan de variatie in de gezichtsscherpte berekend worden, en hoe die verschilt tussen mannelijke en vrouwelijke fruitvliegen. „Zie je dat groene vlekje in het samengestelde oog? Dat is de pseudopupil, die over het oog beweegt, afhankelijk van de richting van waaruit je het insect bekijkt. Daarmee kunnen we precies de blikveldverdeling bepalen. Uiteindelijk willen we te weten komen hoe de visuele informatieverwerking vanaf de fotoreceptoren tot in de hersenen in z’n werk gaat.”
Zie je ook hoe esthetisch, fraai en divers de ogen zelf zijn?
Aan de muur van het lab hangen ook prachtige, door Leertouwer gemaakte, uitvergrote foto’s van dazenogen. Bij die steekvliegen hebben de mannetjes een heel ander zicht dan vrouwtjes, zegt Stavenga: ze zijn heel goed in het onderscheiden van ultraviolet-blauw licht, zodat ze een potentiële partner duidelijk tegen de hemel kunnen zien afsteken. „Zie je ook hoe esthetisch, fraai en divers de ogen zelf zijn, met allerlei uiteenlopende kleuren en patronen? Tal van vlinders en vliegen en libellen hebben zulke fraai gekleurde ogen, waarbij verschillende pigmenten ook nog de gevoeligheid voor bepaalde lichtgolflengtes beïnvloeden.”
De Orinocokrokodil: alleen die naam al is de moeite van het beschermen waard. En dan is er ook nog het dier zelf. Stoere schubben, ogen als groene edelstenen, een indrukwekkende lengte tot wel 5 meter. De wetenschappelijke naam Crocodylus intermedius, ‘tussenkrokodil’, doet hem geen eer aan. Hij is de grootste krokodil van Amerika en – als je alligators en gavialen niet meerekent – de twee-na-grootste van de wereld. Alleen de Nijlkrokodil en de zoutwaterkrokodil zijn nog groter.
Maar de Orinocokroko (vernoemd naar de Orinocorivier in Venezuela en Colombia) wordt bedreigd. Al tientallen jaren wordt de soort bejaagd omwille van het leer, het vlees en de eieren. En al net zo lang zijn leden van de Crocodile Specialist Group in Venezuela aan het proberen om de enkele honderden dieren die er nog wél zijn te redden. Ze fokken dieren in gevangenschap en brengen de jonkies met de hand groot.
Bioloog Alvaro Velasco helpt een Orinocokrokodil uit het ei. Wetenschappers fokken volwassen dieren in gevangenschap in een dierentuin en op een ranch. Foto Gaby Oraa/Reuters
Bioloog Carlos Alvarado meet de groei van een jonge krokodil, kort voordat het dier wordt vrijgelaten in het wild.Foto Gaby Oraa/ReutersVoor zijn vrijlating wordt een in gevangenschap grootgebracht Orinoco-krokodilletje gewogenFoto Gaby Oraa/ReutersJaarlijks laat de groep zo’n 200 jonge Orinocokrokodillen los in het wild. Voorafgaand aan hun vrijlating worden ze veilig vervoerd in kratten.Foto Gaby Oraa/Reuters
In een reportage van persbureau Reuters wordt beschreven hoe de dieren tot ze een jaar oud zijn een dieet krijgen van kip, rundvlees en vitamines. Daarna, als ze rond de zes kilo wegen, worden ze uitgezet in het wild. Als ze die eerste kritieke jaren overleven (jonge dieren worden het meest bejaagd) dan kunnen ze met wat geluk behoorlijk oud worden: een van de oudst bekende mannetjes, met de naam Picopando, is al in de zeventig.
De biologen, zelf ook vaak de jongsten niet meer, brengen per jaar zo’n tweehonderd jongen groot, maar het blijft een race tegen de klok: op de Rode Lijst van natuurorganisatie IUCN staat de Orinocokrokodil nog altijd vermeld als ‘ernstig bedreigd’.
Aan de rivier Capanaparo in Venezuela brengen specialisten, werknemers en vrijwilligers jonge Orinocokrokodillen naar hun natuurlijke leefgebied.Foto Gaby Oraa/Reuters
De schubben van een Orinoco-krokodil. Eerst was er de jacht voor leer, nu bedreigen armoede en voedselgebrek het voortbestaan van de soort: mensen eten het vlees en nemen de eieren mee.Een volwassen Orinoco-krokodil kan langer dan vijf meter worden en leeft vaak meerdere decennia.
Foto’s Gaby Oraa/Reuters
Dronebeeld van de voorbereiding op de vrijlating van jonge Orinocokrokodillen bij de Capanaparo-rivier.Foto Gaby Oraa/ReutersJonge Orinocokrokodillen zwemmen in de Capanaparo-rivier, kort na hun vrijlating.Foto Gaby Oraa/Reuters
Pfffffft, doet het apparaatje boven de deur. Een wit wolkje waterdamp waait de glazen kamer in. De onderzoekers kijken even op van het vier eeuwen oude papier dat door hun handen gaat. Zo eens in het half uur moet de luchtvochtigheid in de ruimte op het juiste percentage worden gebracht, zegt historica Ineke Huysman, zodat het materiaal goed bewaard blijft. „Toen we hier begonnen, was dit systeem er nog niet.”
Dat begin was in 2016. Sindsdien komt al bijna tien jaar iedere vrijdag een groepje enthousiastelingen naar het Nationaal Archief in Den Haag om er de brieven van raadpensionaris Johan de Witt te bestuderen. De Witt werd in 1625 geboren in een regentenfamilie uit Dordrecht – dit jaar exact vierhonderd jaar geleden dus. Dit wordt gevierd met een prachtige tentoonstelling over zijn leven in het Dordrechts Museum – met onder meer bruiklenen uit de Britse koninklijke kunstverzameling en de rammelaar van baby Johan – en in september een internationaal wetenschappelijk symposium.
Het feestvarken maakte medio zeventiende eeuw razendsnel carrière. Op 28-jarige leeftijd schopte hij het tot raadpensionaris van het gewest Holland, de belangrijkste en machtigste provincie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Huysman: „Daarmee was hij de meest prominente politicus van Nederland. Maar dat niet alleen; hij vervulde ook de taken van een topambtenaar en diplomaat.”
Eén van De Witts bijnamen was dan ook ‘de man die het al doet’ (waar ‘al’ staat voor ‘alles’). Zijn werk bestond uit vergaderen – vaak drie keer per dag – en uit het onophoudelijk lezen en schrijven van brieven. Huysman: Soms noteerde hij in een brief iets als: het is al negen uur ’s avonds en ik heb nog niet gegeten. Hij was echt een keiharde werker.”
En hard werken móést De Witt ook: Nederland groeide in zijn tijd uit tot de machtigste handelsnatie van Europa en vocht oorlogen uit met Engeland en Frankrijk. De raadpensionaris had op al deze terreinen een beslissende stem in de vergaderingen van de Staten van Holland en de Staten-Generaal, de plek waar afgevaardigden uit alle zeven gewesten samenkwamen.
Johan de Witt, naar Caspar Netscher. Illustratie Jean-Marc van Tol
Na zijn gewelddadige dood in 1672 werden zijn brieven veiliggesteld. Het zijn er meer dan 25.000, waarvan 7.000 door De Witt geschreven. De rest is ontvangen post. In de afgelopen jaren zijn er 15.000 online ontsloten. Het laatste deel volgt binnen een jaar of twee, is de verwachting.
Huysman, werkzaam bij het Huygens Instituut voor Nederlandse geschiedenis en cultuur, leidt dit project. Haar team wisselt van samenstelling en omvang. Het bestaat uit promovendi, stage lopende studenten (die vaak blijven meedoen na hun stage) en andere geïnteresseerden, zoals Jean-Marc van Tol, de tekenaar van Fokke & Sukke die ook een romanreeks over de tijd van Johan de Witt schrijft en bundels met brieven van De Witt uitgeeft en illustreert.
Met de digitale versies en de originelen naast elkaar controleert Huysmans team de kwaliteit van de door de computer gemaakte transcripties en voegt er metadata aan toe – auteur, datum, onderwerp – zodat het corpus beter te doorzoeken is.
Smakelijke brief
Deze vrijdag is het relatief rustig in het vaste hokje van de De Witt-club. Huysman zit er met drie oud-stagiairs. Student Frans Tessa Pieterse heeft een smakelijke brief in handen, vertelt ze. Het betreft een schrijven van de Nederlandse diplomaat Abraham de Wicquefort, die vanuit Parijs met Johan de Witt correspondeerde en hem van álles op de hoogte hield – ook van de seksuele en andere escapades aan het hof van de Zonnekoning Lodewijk XIV. „Deze brief gaat over een conflict tussen Madame de Châtillon, een rijke en gewilde weduwe, en l’Abbé Fouquet, het hoofd van de politie.”
Wicquefort impliceert dat Fouquet een oogje had op Châtillon, zegt Pieterse. „Maar zij gebruikte haar band met hem om brieven met belastend bewijs tegen haar – ze zou contact hebben gehad met een in ongenade gevallen prins – in handen te krijgen.”
De Witts informant schrijft dat Châtillon via een raam de werkkamer van Fouquet binnengaat om dit bewijs te verkrijgen, leest Pieterse. „Nadat ze het materiaal in handen had, vroeg ze eerst aan een vriendin of zij de doosjes met brieven daar mocht onderbrengen, maar die wilde zich niet mengen in ‘deze intriges’. Châtillon had geen andere keuze en heeft uiteindelijk al het bewijs vernietigd. Volgens Wicquefort zou Fouquet erg boos zijn geworden en haar zwaar hebben beledigd.”
Johan de Witt.Johan de Witt, naar Jan Verkolje.
Illustraties Jean-Marc van Tol
Leuk allemaal, maar wat moest de belangrijkste politicus van Nederland met dit soort triviale roddelpraat? Huysman: „De Witt heeft weleens gezegd dat hij álles wilde weten, en zijn correspondenten hebben die aansporing ter harte genomen. Het gaf hem een ongekende informatiepositie.”
Door zijn hele archief te digitaliseren en van metadata te voorzien, is Huysmans team erin geslaagd een kaart samen te stellen die het hele netwerk van De Witt in beeld brengt. „Dan zie je dat hij overal in Europa – en zelfs op sommige plaatsen daarbuiten – zijn mannetjes had zitten.”
Aan het begin van de twintigste eeuw verscheen al een zesdelige bronneneditie van de brieven van De Witt, maar die bevatte slechts tweeduizend brieven, zegt Huysman. „De samenstellers ervan concentreerden zich op de brieven die interessant waren voor de politieke geschiedenis van de zeventiende eeuw, maar daarmee viel veel interessants buiten de boot. Zoals brieven als die van Wicquefort, maar ook meer persoonlijke brieven die licht werpen op de mens Johan de Witt. Daaruit blijkt dat hij, ondanks zijn serieuze reputatie, best wel humor had.”
Staatsgreep
Hoe zag die politiek in de tweede helft van de zeventiende eeuw eruit? „Het was eindelijk vrede”, zegt historicus Luc Panhuysen. Hij publiceerde in 2005 De ware vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt, dat inmiddels aan zijn zestiende druk toe is. „Met de Vrede van Münster van 1648 was er een eind gekomen aan de Tachtigjarige Oorlog. Voor het eerst in bijna een eeuw moest de Nederlandse politiek zich dus om iets anders gaan bekommeren dan de strijd met Spanje.”
Over de te volgen koers bestond een stevig meningsverschil tussen stadhouder Willem II van Oranje en regenten zoals Johan de Witt. Panhuysen: „Die besloten: we gaan bezuinigen en de overheidsschuld aflossen. Dat botste met de wil van de prins van Oranje. Die wilde roem vergaren op het slagveld, net als zijn voorouders. Daarvoor waren uitgaven aan het leger nodig, maar dat zagen de regenten dus niet zitten.”
Het conflict escaleerde toen Willem in 1650 een soort staatsgreep pleegde. „Even leek het erop dat Oranje aan het langste eind zou trekken, maar hij overleed datzelfde jaar aan de kinderpokken”, zegt Panhuysen. „Acht dagen na zijn dood werd zijn zoon geboren, dus die zou voorlopig geen rol spelen in het landsbestuur. Zo lag het veld wijd open voor Johan de Witt – en met zijn enorme intelligentie heeft hij daar optimaal gebruik van gemaakt. Hiermee brak de periode van de ‘Ware vrijheid’ aan – een tijd waarin burgers regeerden over burgers, zonder vorst.”
De Witt was in 1650 pensionaris van zijn geboortestad Dordrecht, waar eerder zijn vader burgemeester was geweest en zijn broer Cornelis dat later zou worden. In 1653 werd Johan raadpensionaris van Holland.
Jaap de Haan promoveerde vorig jaar op het proefschrift De eerste minister van de Republiek, waarin hij de rol van de raadpensionaris in de Gouden Eeuw onderzocht. „In deze periode vond overal in Europa de eerste staatsvorming plaats”, zegt hij. „Elders gebeurde dat onder het gezag van een vorst, die de coördinerende rol overliet aan een eerste minister. In de Republiek ontbrak een gekroond hoofd; hier was de raadpensionaris van Holland de belangrijkste figuur. Hij had dezelfde taken als in andere landen de eerste minister, maar omdat hij een eigen mandaat had – dat van de Statenvergadering – was zijn positie sterker. Een eerste minister bleef altijd afhankelijk van de nukken van zijn vorst. De Witt was in zijn tijd de machtigste politicus van Europa.”
Alles in zijn eentje
De Witt kon zijn positie versterken omdat het recht om baantjes te vergeven, dat normaal bij de stadhouder lag, aan de Staten van Holland was toegevallen, zegt De Haan. „En daar had hij de touwtjes in handen. Door in commissies besluiten voor te koken, waren de vergaderingen in de Staten vaak niet meer dan een formaliteit. Hij was heel behendig in het naar zijn hand zetten van het systeem.”
Extra voordeel hierbij was zijn huwelijk met Wendela Bicker, telg uit een voornaam Amsterdams regentengeslacht. „Dordrecht was de oudste stad van Holland en mocht daarom als eerste spreken in de vergadering van de Staten”, zegt De Haan. „Die verkondigden natuurlijk het geluid van De Witt. Dan was Amsterdam aan de beurt, en zij zaten ook op zijn lijn. Daarna volgden de andere steden vanzelf.”
Johans boer Cornelis de Witt aan boord van een Nederlands marineschip. Illustratie Jean-Marc van Tol
Officieel was De Witt een dienaar van de Staten, maar om goed te functioneren moest hij optreden alsof hij de baas was, zegt De Haan. „Dat deed hij wel op zo’n manier dat hij niemand tegen het hoofd stootte.”
De meeste andere regenten vonden het ook wel prettig dat de ervaren De Witt zoveel werk naar zich toetrok. De Haan: „Zelfs toen hij na de dramatisch verlopen zeeslag bij Lowestoft tegen de Engelsen in de zomer van 1665 de macht op de vloot naar zich toetrok, ging men daarmee akkoord. De Witt leefde daarna maandenlang aan boord om de admiraals tot daden aan te sporen. Hij trad op als lid van een groepje gedeputeerden dat door de Staten van Holland was afgevaardigd – het moest namelijk wel lijken op collegiaal bestuur.”
Rondom de oorlog tegen Engeland werden in de Republiek veel pamfletten gepubliceerd. Uit zijn analyse van deze teksten concludeert De Haan dat ook De Witt hieraan meedeed. „Niet direct onder eigen naam, maar er zijn pamfletten die duidelijk zijn gebaseerd op zijn brieven en aantekeningen. Het lijkt erop dat hij een schrijver of bevriende uitgever in dienst heeft genomen om er een leuk verhaal van te maken. Ook voor deze propaganda gold: het leek alsof De Witt slechts één van de gedeputeerden was, terwijl we uit andere bronnen weten dat hij alles in zijn eentje besliste.”
In 1667 boekte de Republiek een groot maritiem succes, toen onder leiding van admiraal Michiel de Ruyter en Johans broer Cornelis deze vloot de Theems opvoer en bij Chatham een groot deel van de Engelse zeemacht vernietigde en het vlaggenschip de Royal Charles meesleepte naar Nederland. Koning Karel II zon hierna op wraak en zocht hulp bij Lodewijk XIV, terwijl Frankrijk en Engeland eigenlijk elkaars vijanden waren.
In de Republiek was de zoon van Willem II inmiddels meerderjarig geworden. Deze Willem III stuurde begin 1672 – en jaar dat de geschiedenis zou ingaan als ‘het Rampjaar’ – een brief aan zijn oom koning Karel II, waarin hij schreef dat Engeland veel vrienden zou vinden als het Nederland zou aanvallen. Panhuysen: „Het staat dus als een paal boven water dat Willem geen traan zou laten om de ondergang van Johan de Witt. Hij wilde de prominente plek opeisen waarop hij recht meende te hebben. De Witt stond daarbij in de weg.”
Op 12 juni 1672 trokken de troepen van Lodewijk XIV de grens over. „Er ontstond grote paniek”, zegt Panhuysen. „Het volk begon te schreeuwen om een Oranje die het land moest redden. Het was ook het moment dat de mensen zich definitief tegen De Witt keerden. Hij, de man die alles gedaan had, werd nu verantwoordelijk gehouden voor de rampspoed die de Republiek trof.”
Vier mannen plegen op De Plaats in Den Haag op 21 juni 1672 een moordaanslag op Johan de Witt. Illustratie Jean-Marc van Tol
Johan overleefde op 21 juni in Den Haag een eerste moordaanslag. Op 20 augustus werd hij in de Hofstad samen met zijn broer Cornelis gelyncht. Nadat ze waren vermoord, sneed de toegestroomde menigte stukken van hun lichaam af die later als souvenirs werden verkocht. Panhuysen: „Van ooggetuigen weten we dat Willem III bleek wegtrok toen hij dit nieuws ontving. Hij wist dat de dood van De Witt in de lucht hing – en dat vond hij ook prima – maar dat de broers op zo’n manier aan hun einde zouden komen, had hij niet voorzien. Zoiets was in Europa ook onvertoond.”
Het volk had wraak genomen op haar bestuurders door het lichaam van de staat aan te vallen – letterlijk, in de vorm van de gebroeders De Witt, zegt Panhuysen. „Zo werd de weg vrijgemaakt voor een nieuwe staat, belichaamd door de prins van Oranje. De tijd van de regenten was voorbij.”
Hij was een fatsoenlijk mens en een burgerman die te maken kreeg met vorstelijk cynisme
Rest de vraag: als Johan de Witt écht zo slim was en informanten had in alle hoeken en gaten, waarom voelde hij dan het Rampjaar en zijn eigen einde dan niet naderen? „Ik denk dat hij te lang aan de macht is geweest”, zegt Jaap de Haan. „Daardoor zag hij het allemaal niet meer zo scherp. Hij had ook niet door dat hij steeds meer weerzin bij andere mensen opwekte. Amsterdam keerde zich bijvoorbeeld tegen De Witt omdat de regenten daar hem te machtig vonden geworden.”
Hierbij kwam dat Johan de Witt zich niet kon voorstellen dat aartsvijanden Frankrijk en Engeland ooit samen zouden optrekken tegen de Republiek, zegt Luc Panhuysen. „Hij had verdragen met die landen en verwachtte dat die geëerbiedigd zouden worden. Dat kan je naïef noemen, maar het zegt veel over hem. Hij was een fatsoenlijk mens en een burgerman – een woord, een woord – die te maken kreeg met vorstelijk cynisme. Wat hij onvoldoende begreep, was de jaloezie die in Engeland en Frankrijk heerste over de rijkdom van de Republiek. Nederland was in hun ogen een succesvolle dwerg die leek op een vampier, omdat het land zijn welvaart van anderen hadden afgepakt.”
In het Nationaal Archief in Den Haag bevestigt Ineke Huysman dat uit De Witts brieven blijkt dat hij de oorlog van 1672 heel lang niet heeft zien aankomen. „En misschien ook wel niet wílde zien aankomen. Pas op het allerlaatst merk je dat hem iets begon te dagen. Toen nam hij ook nog wel maatregelen om het land te verdedigen, maar dat was allemaal te laat – voor zijn Republiek van regenten én voor hemzelf.”
Een sociaal signaal is het zeker: de ouderlijke zucht als de puber wéér zijn schooltas laat slingeren. En wederzucht van de puber als hij die moet opruimen. De zucht is een non-verbale boodschap: ‘werk nou eens mee’, respectievelijk ‘zeur niet zo, ouwe’. Of die communicatie in dit geval nut heeft, valt te bezien. Meestal werkt zoiets averechts. Maar hoe zit dat – is zuchten weleens nuttig?
Een Amerikaans overzichtsartikel in Current Biology (2017) geeft wat aardige feitjes. Een zucht is een ademhaling die twee tot vijf keer zo diep is als normaal, lezen we. Soms zuchten we expres, maar meestal hebben we het niet in de gaten: we zuchten de hele dag door, gemiddeld ongeveer elke vijf minuten. Het is de hersenstam die deze onbewuste zuchten aanstuurt. Alle zoogdieren zuchten, en dat begint al in de baarmoeder met een ‘zucht-achtige’ adembeweging: waarschijnlijk om de ademhalingsspieren te trainen en de ontwikkeling van het longweefsel te stimuleren.
Rekbaarheid van het weefsel
De belangrijkste functie van zuchten is fysiologisch, aldus de Amerikanen. Ons longweefsel bestaat uit honderden miljoenen longblaasjes: de eindstations van de vele vertakkingen van de bronchiën. Ze zijn ongeveer 200 micrometer in doorsnee. Tijdens de normale ademhaling hebben longblaasjes de neiging in te klappen. Duurt dat te lang, dan gaat dat ten koste van de rekbaarheid van het longweefsel, en daarmee van het vermogen zuurstof op te nemen. Daarom zuchten we regelmatig: dan wordt het longweefsel weer even helemaal gevuld met lucht, tot in de verste uithoeken, en rekt het weefsel even lekker op. Een Italiaanse studie uit 2020 suggereert dat patiënten die aan de beademing liggen in het ziekenhuis, baat hebben bij een ingeprogrammeerd zuchtregime.
Dan is er de link met emotie. Als we zuchten – meestal onbewust, maar soms ook expres – geven we uitdrukking aan „het volledige spectrum aan emoties”, volgens de Amerikanen. Een schaker zucht bijvoorbeeld als hij inziet dat hij de partij niet meer kan winnen. Soms drukt zuchten juist positieve emoties uit, zoals opluchting. Daarbij kan het zuchten ook een sociaal signaal zijn. Stel, je hebt net samen met je collega een lastige presentatie gegeven. Zodra jullie weer alleen zijn, slaak je een zucht van verlichting: zo, dat zit erop. De zucht geeft bij jouzelf een stressontlading, maar roept ook op tot het delen van emoties, wekt saamhorigheid en empathie op, en verstevigt daarmee de band met je collega.
Die stressontlading in relatie tot een diepe ademhaling is in honderden studies onderzocht, vooral in de context van bewuste ontspanning en meditatie. Een diepe ademhaling, vooral als ook het middenrif meedoet, verlaagt onder meer de bloeddruk, hartslag en de aanmaak van het stresshormoon cortisol en verhoogt de zuurstofopname. Mensen die regelmatig diep rustig ademen, voelen zich beter en rapporteren minder stress. Eén zucht heeft al een dergelijk micro-effect.
De zucht van verlichting slaak je dus niet omdat je je ontspant, maar óm te ontspannen. Vlaamse onderzoekers wijdden een hele studie aan het verschil (Physiology & Behavior, 2016). Het is dus niet een zucht van verlichting, concluderen zij, maar een zucht ter verlichting. A sigh to relieve.
Zal een AI ooit verrukt – en verdiend – eureka roepen? Net als Archimedes die bloot door de straten van Syracuse rende?
De oud-Griekse wijsgeer was kort daarvoor in bad gestapt waarbij hij water over de badrand had zien klotsen. Een simpele observatie. Maar in een flits had hij toen beseft dat het zijn eigen lichaam was – althans, het ondergedompelde deel daarvan –, dat dit water verplaatste. En ook: dat je zo dus het vaak moeilijk berekenbare volume van objecten kan bepalen. Je laat ze gewoon in het badwater zakken en meet, simpel, hoeveel water zich verplaatst. Het leidde hem – ‘eureka’, oftewel ‘nu heb ik het!’ – tot zijn wet van Archimedes.
Factcheckers hebben dat verhaal natuurlijk allang doodgecheckt. Net als het verhaal dat Newton, toen er een appel op zijn hoofd viel, plotsklaps de zwaartekracht doorzag. Zelfs aan het nogal ingetogen eurekamoment van Einstein twijfelen zij. Begreep Einstein echt dat een vrij vallend object of persoon geen zwaartekracht bemerkt, toen hij starend uit het raam wat glazenwassers zag passeren? Volgens feitenliefhebbers weten we maar één ding zeker: dat Einsteins onverwachte inzicht hem ertoe bracht om Newtons zwaartekrachttheorie te vervangen door iets nieuws, de relativiteitstheorie.
Tegelijk blijft het – appel, glazenwasser en bloot of niet – raadselachtig hoe de oplossing van een probleem zich soms ineens openbaart; onder de douche, de bus instappend of zelfs in een droom. Het is haast nog raadselachtiger dan serendipiteit, waarbij alerte onderzoekers op de oplossing stuiten van een probleem waaraan ze helemaal niet werkten. Denk aan de opmerkzame Alexander Fleming die het effect van schimmel in een vergeten petrischaaltje herkende en zo penicilline ontdekte. Samen vertegenwoordigen serendipiteit en het eurekamoment de ongrijpbare en romantische kant van de natuurwetenschap.
Meeslepen door romantiek
Maar de grote kracht van wetenschap is natuurlijk óók dat die zich niet laat meeslepen door romantiek. Ideeën en vondsten tellen pas mee nadat ze eerst uit en te na getoetst zijn. Einstein vond het meer dan bemoedigend dat de wiebelige baan van de planeet Mercurius afweek van Newtons voorspellingen, en wél overeenstemde met wat zijn relativiteitstheorie voorspelde. Maar om andere fysici van die enorme kanteling in het denken over zwaartekracht te overtuigen, waren veel meer bewijzen nodig.
Wat betekent dat nu wetenschap meer en meer op AI begint te leunen? Marika Taylor, hoogleraar wis- en natuurkunde en AI in Birmingham, bracht het laatst ter sprake bij het Britse Institute of Art and Ideas. Haar lezing daar ging erover hoe AI de wetenschap kan versnellen. Een ‘ontdekking doen’ beperkte zij daarbij tot het vinden van een natuurkundige theorie die toetsbare voorspellingen kan maken. En wat betreft AI nam zij enkel de huidige neurale netwerken in ogenschouw. Die kun je grote datasets voeren waarmee je ze kunt trainen om bijvoorbeeld honden en katten te herkennen. Of om, in de deeltjesfysica, de karakteristieke patronen van deeltjessporen te identificeren die volgens theoretische scenario’s kunnen ontstaan als deeltjes op elkaar klappen in grote ondergrondse deeltjesbotsers, zoals bij CERN bij Genève.
In zulke gevallen is AI een fantastisch hulpmiddel, zei Taylor. De experimenten leveren de (soms complexe) patronen van miljarden botsingen op. Een AI kan die niet alleen razendsnel sorteren, maar bovendien onverwachte patronen signaleren die, wie weet, wijzen op een nog onbekend botsingsmechanisme. Zoiets kan tot nieuwe ontdekkingen leiden.
Kantelend perspectief
Maar: of een AI uit zo’n afwijking van de bestaande theorie ook tot een inzicht kan komen dat het hele perspectief laat kantelen, zoals Newton en Einstein deden? Stel dat Einstein had kunnen beschikken over de huidige precisiemetingen aan die wiebelige Mercurius-baan. En dat hij die had kunnen voeren aan een neuraal netwerk dat getraind was met Newtons theorie. Dan zou zo’n netwerk ongetwijfeld hebben teruggekoppeld dat de baan van Mercurius afweek van de theorie. De AI zou zelfs in termen van die theorie (een potentiaal) kunnen aangeven welke wiskundige correctie (een bult in de potentiaal) nodig is om de baan wél te beschrijven. Maar de natuurkunde op zijn kop zetten met een gloednieuw concept – zwaartekracht als kromming van de ruimtetijd? Ondenkbaar.
Taylor liet in het midden wat dat voor de wetenschap betekent. Waarschijnlijk verstandig, want AI is nog volop in ontwikkeling. En toch. De ingrediënten voor eurekavondsten lijken diep nadenken aan de ene, en losjes mijmeren, associëren, ontmoeten en rondbanjeren aan de andere kant. En het is wel zeker dat AI dat allemaal (nog) niet kan.
Tegelijk is de vraag: zou Einstein zelf nog tot zo’n perspectiefkanteling in staat zijn nadat AI hem met al die uitkomsten om de oren had geslagen? Oftewel, wat gebeurt er met die ‘romantische’ en ‘creatieve’ kant van de wetenschap terwijl AI doorontwikkeld wordt en intussen steeds meer uitgesorteerde informatie voorschotelt? Wat voor natuurkundigen, wetenschap en mensen groeien daaruit?
Margriet van der Heijden is natuurkundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven.
‘Voor beeldvorming is echo het werkpaard van het ziekenhuis”, zegt hoogleraar Richard Lopata van de TU Eindhoven. Hij somt op: „Metingen zijn zo snel dat beweging zichtbaar is. Het is goedkoop. Het is makkelijk in gebruik omdat het apparaat mobiel is. Echo kan ook vaak gebruikt worden, want er komt geen straling aan te pas. Dat ligt bij röntgen, MRI en CT allemaal heel anders.”
Echobeelden zijn wel een stuk minder goed dan röntgen, MRI en CT. Het beeld in grijstinten oogt gruizig, weefselranden zijn vaak niet scherp te zien. Dat staat precisie in de weg. En het ruis-probleem neemt de laatste jaren toe, omdat steeds meer mensen overgewicht hebben en geluidsgolven vervormen in vetweefsel.
Maar er is veel meer uit de techniek te halen dan op dit moment gebeurt, menen onderzoekers van de TU Eindhoven. Twee onderzoeksgroepen werken vanaf twee kanten aan het verbeteren van echografie: beter meten enerzijds en een vernieuwende aanpak van signaalverwerking anderzijds.
Vera van Hal en Richard Lopata.Foto John van Hamond
Lopata leidt het Photoacoustics & Ultrasound Laboratory. In dit lab ontwikkelde promovendus Vera van Hal de afgelopen jaren de techniek om met twee echokoppen metingen te doen. Uiteindelijk hoopt Lopata een hele band, kous of zelfs deken vol kleine echokoppen te maken.
Een echo-apparaat stuurt via de echokop – een probe, in jargon – ultrasone geluidsgolven het lichaam in die zich daar met 1.500 meter per seconde voortplanten. Doordat verschillende weefsels de golven anders weerkaatsen levert interpretatie van de terugkerende geluidsgolven een plaatje in grijstinten op. In de zwangerschapszorg en de cardiologie wordt echo heel veel ingezet. Het lab van Lopata werkt daarom samen met cardiologen. Ook onderzoek van spieren, lever, maag en darmen wordt steeds vaker met echo gedaan.
Dat met geluidsgolven weefsels in beeld te brengen zijn, is een ontdekking uit de jaren 50. Toen poogden artsen maagzweren te behandelen met trillingen. „Maar dat lukte niet, want het geluid kwam allemaal terug”, zegt Lopata. In de jaren 70 werd het mogelijk om realtime echobeelden te maken en in de jaren 80 werd de techniek gangbaarder. „In de jaren 90 kwam MRI op. Ik studeerde toen hier in Eindhoven, en het ging alleen nog maar over MRI. Iedereen dacht dat echo binnen afzienbare tijd niet meer gebruikt zou worden.”
Nieuwe opleving
Na 2000 kreeg echo-onderzoek een nieuwe opleving. „De rekenkracht van computers groeide en dankzij de game-industrie verbeterden grafische kaarten”, zegt Lopata. „We konden echobeelden ineens heel snel opnemen en genereren.”
De twee echokoppen waarmee Van Hal experimenteerde werken samen. In een testopstelling in het lab zijn ze gemonteerd op een halve cirkel van aluminium boven een onderzoekstafel waarop proefpersonen kunnen liggen. Om de beurt zenden de echokoppen geluidsgolven uit, ze luisteren allebei naar wat er terugkomt.
Met koffiebekertjes beeldt Van Hal uit dat twee echokoppen meer horen dan één omdat niet alle geluidsgolven in tegenovergestelde richting terugkaatsen, een deel kaatst heel andere richtingen op. De tweede echokop kan die golven deels opvangen. „Normaal gesproken verplaats je de probe om het weefsel vanuit een andere hoek te zien, nu vang je meer in één beeld”, zegt Van Hal.
Ook het zenden van de geluidsgolven doen de experimentele echokoppen anders. Een gewone echo neemt beeld op van links naar rechts, de geluidsgolven worden in lijntjes uitgezonden. Deze zendt met de hele echokop tegelijk een geluidsgolf uit. „Dat zou met traditionele echo heel slecht beeld opleveren”, zegt Van Hal. „Door veel beelden per seconde te maken en onder verschillende hoeken te werken kunnen we er juist betere beelden mee maken.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Een echobeeld van de buikholte krijgt veel meer scherpte en contrast als er in plaats van één echokop (boven) twee echokoppen tegelijkertijd (onder) worden gebruikt.” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Een echobeeld van de buikholte krijgt veel meer scherpte en contrast als er in plaats van één echokop (boven) twee echokoppen tegelijkertijd (onder) worden gebruikt.” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/goedkoop-stralingsloos-en-straks-ook-nog-zonder-ruis-uit-een-echo-is-veel-meer-te-halen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/27133810/data132853032-25f0ae.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/goedkoop-stralingsloos-en-straks-ook-nog-zonder-ruis-uit-een-echo-is-veel-meer-te-halen-10.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/goedkoop-stralingsloos-en-straks-ook-nog-zonder-ruis-uit-een-echo-is-veel-meer-te-halen-8.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/goedkoop-stralingsloos-en-straks-ook-nog-zonder-ruis-uit-een-echo-is-veel-meer-te-halen-9.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/goedkoop-stralingsloos-en-straks-ook-nog-zonder-ruis-uit-een-echo-is-veel-meer-te-halen-10.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/goedkoop-stralingsloos-en-straks-ook-nog-zonder-ruis-uit-een-echo-is-veel-meer-te-halen-11.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/6GIPeTCM5lxZzMyQJpH60kRPFQE=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/27133810/data132853032-25f0ae.jpg 1920w”>
Een echobeeld van de buikholte krijgt veel meer scherpte en contrast als er in plaats van één echokop twee echokoppen tegelijkertijd worden gebruikt.
Foto’s TU Eindhoven
In haar proefschrift heeft Van Hal – die cum laude is gepromoveerd – laten zien wat hiermee mogelijk is voor de buikaorta, het bloedvat dat vanaf het hart richting de buik loopt. Scheuring van de buikaorta door een aneurysma, een verwijding van een slagaderlijk bloedvat, is een belangrijke doodsoorzaak in Nederland.
Na ontdekking van een aneurysma – vaak per toeval – wordt een patiënt regelmatig gecontroleerd. Of een operatie nodig is, wordt op dit moment bepaald op basis van de diameter van het aneurysma. Maar of het bloedvat scheurt of niet hangt niet per se af van de diameter. Vooral de mechanische eigenschappen van de vaatwand zijn van belang. Hoe elastisch is die nog?
Bij een andere testopstelling in het lab liggen diverse transparante plastic slagaders, gezonde en verwijde varianten. Ze horen bij een glazen bak met een pomp die water door de plastic aorta’s duwt alsof het bloed is. Voor ze met patiënten aan de slag ging heeft Van Hal talloze keren deze plastic aorta’s gescand. De rekbaarheid van het plastic komt overeen met de rekbaarheid van een echte vaatwand.
„Soms scheurt een aneurysma al voor de uiterste diameter bereikt is, omdat de rek er al uit was”, zegt Lopata. „Aan de andere kant vindt er vermoedelijk ook veel overbehandeling plaats omdat ook een vergrote aorta nog best rekbaar genoeg kan zijn. Rekbaarheid en spanning op de vaatwand kunnen berekend worden op basis van CT-beeld. Maar veranderingen over tijd worden niet gevolgd, omdat een patiënt niet elke drie maanden de CT in kan. Daarom wordt naar die uiterste diameter gekeken.”
Het zou dus een uitkomst zijn als rekbaarheid betrouwbaar gemeten kan worden met echo.
Op haar computer toont Van Hal de resultaten van haar onderzoek. Ze laat metingen met gangbare apparatuur zien naast metingen met de nieuwe echo. Ook voor een leek is te zien dat de tweekoppige aanpak scherper beeld oplevert. Bij de eerste is een derde van de vaatwand scherp te zien, bij de tweede is bijna driekwart van de cirkel tamelijk scherp. In een ander voorbeeld zijn bewegende hartkleppen beter te onderscheiden. Maar zo scherp als CT-beeld is het niet.
Kleuren in het plaatje
Rekbaarheid van de aorta kan met verschillende kleuren worden aangegeven in het echoplaatje. Dat dit met conventionele echografie weinig bruikbare informatie oplevert blijkt uit een ring met scherpe kleurwisselingen die Van Hal laat zien. „Het lijkt alsof er gigantische verschillen in rekbaarheid zijn. Dat komt doordat de informatie onvolledig is.” In de meting met twee echokoppen zijn de kleurovergangen geleidelijker. „Dat benadert veel meer de werkelijkheid.”
Een echo van de vaatwand. De kleuren geven elasticiteit weer. Met elke hartslag rekt de vaatwand even uit waarbij de druk die er op staat toeneemt.
Een collega van Van Hal heeft gewerkt aan een voorspellend biomechanisch model, dat iets zegt over de kans op scheuring op basis van de gemeten rekbaarheid. „De volgende stap is het combineren van deze twee onderzoeken”, zegt Lopata. „Dan is per patiënt te bepalen wanneer een operatie van een buikaneurysma nodig is.
Elders op de campus van de TU Eindhoven wordt via een heel andere benadering gepoogd tot scherper echobeeld te komen. De onderzoeksgroep, geleid door associate professor Ruud van Sloun huist in de faculteit elektrotechniek. Ze bouwen niet aan nieuwe apparatuur, maar willen met nieuwe verwerkingstechnieken meer informatie halen uit de signalen die bestaande apparatuur genereert.
„Mijn werk begint op het moment dat reflecterende geluidsgolven worden opgenomen”, zegt Van Sloun. „Wij zetten die metingen om in een plaatje. Simpel gezegd rekenen we terug waar elke geluidsgolf, elk signaal, vandaan komt. Voor één signaal is dat te doen, maar in het geval van echo komen er duizenden signalen tegelijk terug en dat maakt het lastig. Alsof je een handvol steentjes in een vijver gooit, en uit de golven aan het oppervlak wil aflezen waar elk steentje terecht is gekomen.”
Onjuiste inschatting
Korreligheid en onscherpte zijn een effect van het onjuist inschatten waar een reflecterend signaal vandaan komt. „Het zijn artefacten, een foutje in het beeld doordat het algoritme niet de juiste inschatting kan maken”, zegt Van Sloun. „Vetweefsel verergert de ruis omdat de geluidsgolf zich hierin anders voortbeweegt dan in de rest van het weefsel waardoor hij verbuigt. Dat effect nemen we in onze algoritmes nu mee, bij bestaande echo’s gebeurt dat nog niet.”
Een grotere vernieuwing van Van Slouns onderzoeksgroep is het gebruik van generatieve modellen voor de signaalverwerking. Met generatieve computermodellen zijn nieuwe gegevens te genereren, aan te vullen of te interpreteren. Een bekend voorbeeld is ChatGPT, dat op basis van een grote database met tekst zelf met nieuwe teksten kan komen. ChatGPT is gericht op taal, maar generatieve modellen kunnen ook op andere taken gericht worden. In dit geval op het maken van plaatjes van weefsels.
„Het model maakt gebruik van kennis over het weefsel uit trainingsdata en eerdere metingen bij een patiënt”, zegt Van Sloun. „Zonder dat je alles op dat moment meet, kun je toch een goed plaatje krijgen. Onze hersenen werken ook zo, ze vullen veel voor ons in waardoor we veel begrijpen uit beperkte observaties. Huidige echo’s doen dat niet en maken ieder plaatje weer alsof ze nog nooit een echobeeld hebben gezien.”
Lastig punt: bij medische beeldvorming wil je niet het gangbare zien, maar juist afwijkingen duidelijk in beeld brengen. „Dat is een van de uitdagingen, waarbij uitgebreide trainingsdata van groot belang zijn”, zegt Van Sloun. „Het rekenmodel moet de gemeten informatie en de trainingsdata goed op waarde kunnen schatten. Daarnaast kun je een algoritme ook juist naar afwijkingen laten zoeken, dingen die niet bij het gangbare plaatje passen.”
Bewegend echobeeld met één echokop versus twee echokoppen. Met twee echokoppen is het beeld scherper.
Op zijn scherm laat hij voorbeelden zien van echo’s van het hart die inderdaad minder gruizig ogen, vergelijkbaar met de afbeeldingen die Van Hal eerder toonde. „Wat we beogen lukt al heel aardig. Generatieve modellen en AI zijn booming, in allerlei vakgebieden. Daar hebben wij veel profijt van.”
Uiteindelijk hoopt Van Sloun nog een stap verder te gaan. Zijn droom is dat het algoritme zelf bedenkt waar het meer informatie over nodig heeft en volautomatisch meer metingen of snellere metingen over specifiek dat punt laat uitvoeren.
Het werkt natuurlijk ook voor de lever, de blaas, de placenta, het maagdarmstelsel, alles
„Over de hartwand loopt bijvoorbeeld een elektrische golf, die zorgt voor een bepaald soort samentrekking”, zegt Van Sloun. „Die golf gaat supersnel, en door op een specifiek moment snellere metingen te doen is zoiets beter in beeld te brengen. Veel beelden per seconde opnemen, in hoge beeldkwaliteit meten en over een groot oppervlak meten kan bij echo nooit tegelijk. Nu wordt een compromis gebruikt dat het redelijk doet op alle vlakken, met onze aanpak doorbreek je dit compromis.”
Hij heeft de aanpak ‘cognitieve echografie’ genoemd. Voorbeelden heeft hij nog niet want het onderzoek is pas net gestart – hij kreeg er een zogeheten Vidi-beurs voor van wetenschapsfinancier NWO. „We moeten het algoritme vooruit laten denken, laten plannen”, zegt Van Sloun. „Wij als mensen doen dat voortdurend, grotendeels gebaseerd op voorstellingen die we over de werkelijkheid hebben. Daar gebruikt ons brein verrassend weinig energie voor. Maar het is verrekte moeilijk om zoiets in algoritmes te vangen.”
Van Slouns verbeteringen zijn voorlopig gericht op bestaande echo-apparatuur. Via die route hoopt hij dat vernieuwingen sneller de kliniek bereiken. Software is voor fabrikanten nu eenmaal eenvoudiger te vernieuwen dan complete hardware. Uiteindelijk is bundeling van zijn werk met dat van Lopata goed voorstelbaar denkt hij. „De stap om onze systematiek op nieuwe apparatuur toe te passen is niet zo groot.”
Beide onderzoeksgroepen doen veel met hart- en vaatziekten, maar de inzichten zijn op het hele lichaam toepasbaar. „Het werkt natuurlijk ook voor de lever, de blaas, de placenta, het maag-darmstelsel, alles”, zegt Lopata. „Ik hoop dat we uiteindelijk met echografie hetzelfde kunnen als met een MRI- of CT-scanner. Of misschien zelfs meer omdat we die bewegende informatie hebben. Het zou heel waardevol zijn voor de zorg als we die dure scans dan minder hoeven inzetten.”
Het ging hem om deugdzaam leven binnen een hechte gemeenschap – al ontkende hij een ‘gemeenschapsdenker’ te zijn. Zoals het hem ook ging om sociale betrokkenheid, maar hij het marxisme had afgezworen.
De Schotse filosoof Alasdair MacIntyre, die 21 mei op 96-jarige leeftijd overleed, was zeker buiten de universiteit één van de invloedrijkste morele filosofen van de late twintigste eeuw, ook onder conservatieve intellectuelen in Nederland.
Dat kwam hoofdzakelijk door zijn veelbesproken boek After Virtue (1981), een klassieker die pas recent een Nederlandse vertaling kreeg. Volgens MacIntyre was het Europese denken over ethiek al aan het einde van de Middeleeuwen het besef kwijtgeraakt dat het goede doen ingebed is in een gemeenschap, met traditionele praktijken die betekenis geven aan het leven. In plaats daarvan ging men het goede zoeken in het individu, dat in zichzelf een moreel fundament moet zien te vinden. Het gevolg was eindeloos kissebissen tussen filosofen over de aard van het goede. Was dat gebaseerd op gevoelens, of op rationele inzichten?
Hoe moet het dan wel? In After Virtue greep MacIntyre ver terug, op de deugdenethiek van Aristoteles. Bij het goede doen gaat het niet om het volgen van regels of gevoelens, maar om menselijke deugden, ontwikkeld in de praktijken van een gemeenschap. Het met vaart geschreven boek bezorgde MacIntyre de reputatie van een communitarist, die het individu primair opvat als lid van een gemeenschap en die een criticus is van het liberalisme, dat het autonome individu centraal stelt.
Historische perspectieven
Buiten de universiteit vond zijn kritiek op de liberale samenleving grote weerklank, mede door het kleurrijke maar ook grove penseel waarmee hij filosofische en historische perspectieven schetste. Binnen de universiteit, waar strengere analytische filosofie de toon zette, raakte hij steeds meer geïsoleerd.
MacIntyre werd in 1929 geboren in Glasgow als kind van twee artsen, die al snel met het gezin verhuisden naar Londen. In 1949 haalde hij daar een bachelor klassieke talen, gevolgd door master filosofie aan de universiteiten van Manchester en Oxford. Daarna werkte hij als docent aan diverse Engelse universiteiten.
Zijn vele verhuizingen weerspiegelden zijn dolende geest en sociale bewogenheid. In de jaren vijftig trad hij toe tot de anglicaanse kerk en werd hij lid van de communistische partij, waar hij aangetrokken werd door het revolutionaire trotskisme. In de jaren zestig groeide hij uit tot een vooraanstaand lid van het Britse Nieuw Links én werd hij atheïst.
Al snel groeide zijn ongenoegen met het marxisme, ook al bleef hij kritisch over het kapitalisme dat gemeenschappen ontwortelt en deugden ondermijnt. Het morele failliet van het communisme kwam scherp aan het licht bij het neerslaan van de Hongaarse Opstand in 1956. Zijn teleurstelling beschreef MacIntyre in een reeks artikelen met de titel Aantekeningen uit de morele woestijn. Ook was hij later kritisch over het werk van de gevierde Herbert Marcuse, met de terechte vraag: was het wel wáár wat Marcuse schreef (zijn antwoord: grotendeels niet).
Weerzinwekkende daden
Niet dat de academische ethiek iets beters te bieden had. MacIntyre zette zich af tegen het zogenoemde utilisme, dat betoogt dat het goede datgene is wat het beste is voor het grootste aantal mensen. Zo’n rekensom staat weerzinwekkende daden toe, vond hij, zoals het gooien van een atoombom. Maar ook het idee van Kant dat moraal bestaat uit het volgen van universele regels sprak hem niet aan: te abstract.
In 1969 vertrok MacIntyre naar de Verenigde Staten, waar hij definitief afscheid nam van het marxisme. Hij bleef hoppen van universiteit naar universiteit tot hij uiteindelijk zijn plek vond aan de katholieke Notre Dame Universiteit in Indiana.
Ook inhoudelijk was hij nu thuisgekomen. Hij omarmde de deugdenleer van Aristoteles: mensen ontdekken het goede in gezamenlijke praktijken, die historisch zijn gegroeid. Natuurlijk kunnen we de oude Griekse deugden niet zomaar transponeren naar de huidige tijd, aldus MacIntyre. Ze moeten worden ‘getransformeerd’ naar deugden die passen bij onze praktijken. Een lastig project, want de moderne maatschappij is de daarvoor noodzakelijke gemeenschapszin volgens hem kwijtgeraakt.
Net als in zijn marxistische fase bleef hij ook nu niet lang stilstaan. Na Aristoteles ontdekte hij de herziene deugdenleer van de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino, die hij nog beter vond dan het Griekse origineel. Wat hem ertoe bracht zich te bekeren tot het katholicisme.
Concrete praktijk
MacIntyre bleef veel publiceren. In Whose Justice? Which Rationality? (1988) radicaliseerde hij zijn standpunt opnieuw. Begrippen als rechtvaardigheid en rationaliteit zijn niet universeel, maar alleen te begrijpen vanuit een concrete sociale en historische praktijk. Dat kwam hem te staan op felle kritiek van collega’s die vonden dat hij de deur opende voor relativisme en collectieve dwang. De Amerikaanse filosoof Hilary Putnam verweet MacIntyre dat hij de essentie van liberale democratieën miskende: dat er altijd ruimte moet blijven voor afwijkende stemmen die de dominante manier van doen van een gemeenschap aan de kaak stellen.
In het voorwoord van de derde editie van After Virtue pareerde MacIntyre die kritiek. Hij was nooit een communitarist geweest, schreef hij, want inderdaad, ook gemeenschappen kunnen immoreel zijn. Ook ontkende hij een relativist te zijn. In navolging van Thomas van Aquino gaf hij in een van zijn latere boeken, Dependent Rational Animals. Why Human Beings Need the Virtues (1999), een metafysische onderbouwing van zijn notie van het goede leven.
Hoe haalbaar is MacIntyre’s project nog? Grote vraag bij zijn werk blijft hoe het mogelijk is de normen van de eigen gemeenschap te overstijgen om die te bekritiseren – zoals hij zelf doet met zijn kritiek op het liberale individualisme.
De ontspoorde moderne cultuur is volgens hem alleen goed te begrijpen – en corrigeren – vanuit het standpunt van Aristoteles. Toen er nog een gemeenschap was met praktijken waarin deugden zinvol waren. Dat nostalgische verlangen kleurde zijn denken en geeft het ook, nu het liberalisme onder vuur ligt en brute macht de wereld weer lijkt te regeren, een weemoedig karakter.
Lees ook
Lees ook: Wat ‘goed’ is, is nooit universeel – bij deze filosofische klassieker vallen je de schellen van de ogen