‘Jongeren moeten leren om onzin te herkennen op sociale media’

Toen ze van NRC een mail ontving voor een gesprek over misinformatie bij jongeren, had ontwikkelingspsycholoog Ili Ma (37) al een opiniestuk voor de krant klaarliggen. Haar onderzoek aan de Universiteit Leiden begint pas in maart, maar ze wil dat er zo snel mogelijk actie wordt ondernomen. „Momenteel wacht ik op de ethische toetsing van mijn onderzoek. Ethische toetsing is natuurlijk onmisbaar, maar intussen neemt een kleine groep mensen in big tech zonder ethisch toezicht beslissingen met grote gevolgen.”

Als voorbeelden noemt ze het recente besluit van Meta om voortaan geen onafhankelijke factcheckers meer te gebruiken op Facebook en Instagram, en ook Elon Musk, de eigenaar van X, die zich sinds kort expliciet met de Europese politiek is gaan bemoeien.

Ma ontving een beurs om te onderzoeken wat jongeren gevoelig maakt voor misinformatie en hoe ze weerbaarder kunnen worden. „We vragen jongeren tussen de 13 en 24 jaar om hun socialemediagegevens te doneren, bijvoorbeeld van hun Tiktok en YouTube-accounts. Daarmee brengen we in kaart hoe hun interesse in bijvoorbeeld politieke onderwerpen verandert met de leeftijd, en welke misinformatie ze tegenkomen.”

Misinformatie is een parapluterm voor onjuiste of misleidende berichten die zowel opzettelijk als onbewust verspreid kunnen worden. „Er is onderzoek naar misinformatie bij volwassenen, maar dit is niet direct te vertalen naar jongeren. Eigenlijk weten we nog niet wat ze allemaal te zien krijgen.”

Wel zijn er genoeg signalen dat jongeren misinformatie tegenkomen. Zo waarschuwde terrorismebestrijder NCTV afgelopen december dat jongeren met rechts-terroristische en jihadistische sympathieën steeds vaker online radicaliseren. Ook komen jongeren veel in aanraking met misinformatie over gezondheid, zoals reclames voor cosmetische ingrepen als botox en fillers, zegt Ma. „Het kan onduidelijk zijn dat het om reclame gaat, en ze geven niet altijd een goed beeld van de risico’s. Steeds meer jongeren staan op de wachtlijst bij klinieken om complicaties te verhelpen.”

Opgroeien als ‘digital native’ betekent niet dat ze goed zijn in het kritisch beoordelen van digitale informatie

Jongeren gebruiken Instagram, Tiktok en Snapchat steeds vaker als nieuwsbron, stelde het Commissariaat voor de Media afgelopen jaar in een onderzoeksrapport. Bijna 80 procent van de jongeren houdt zich op de hoogte van het nieuws via sociale media, waarop betrouwbare nieuwsmedia hen moeilijker bereiken. „Onderzoeken laten zien dat jongeren zo’n 3 tot 9 uur per dag op sociale media zitten. Ze zijn technisch erg vaardig, maar opgroeien als ‘digital native’ betekent niet dat ze goed zijn in het kritisch beoordelen van digitale informatie. Ze zijn juist kwetsbaarder dan volwassenen.”

Vanwaar de kwetsbaarheid?

„Jongeren hebben veel behoefte aan connecties met leeftijdsgenoten en sociale media bieden die. Ze zitten in een ontwikkelingsfase waarin ze hun identiteit vormen, overtuigingen ontdekken en veel meer waarde hechten aan de meningen van hun leeftijdsgenoten en rolmodellen dan volwassenen. Sommige rolmodellen exploiteren dat. Denk bijvoorbeeld aan influencers die een haatcultuur tegen vrouwen promoten, met name onder tienerjongens.

„Hiervoor deed ik onderzoek naar hoe de onzekerheid van kennis bij jongeren invloed heeft op hoe ze informatie verzamelen. Een mooie vondst was dat jongeren in hun zoektocht naar nieuwe informatie relatief openstaan voor nieuwe perspectieven en opvattingen. Maar daardoor worden ze ook sneller beïnvloed bij onderwerpen waar ze nog weinig van weten.”

Ik heb er op zijn minst vertrouwen in dat we een veel betere informatieomgeving kunnen creëren voor jongeren

Zoals politieke en gezondheidsonderwerpen?

„Ja, bijvoorbeeld. Veel jongeren gaan online op zoek naar informatie over hun mentale gezondheid, waarschijnlijk omdat dat laagdrempeliger is dan de websites van medische instanties of het benaderen van medische professionals. Maar vaak klopt deze informatie niet. Zo blijkt uit een Amerikaans onderzoek dat de helft van de online content over ADHD onjuist of misleidend is. Dit zie je terug in de klinische praktijk, waar steeds meer jongeren zich melden met een zelfdiagnose. Voor psychologen kan het moeilijk zijn ze ervan te overtuigen dat ze eigenlijk met iets anders te maken hebben en een andere behandeling nodig hebben dan wat ze online hebben gevonden. Gelukkig zijn er ook steeds meer artsen en andere zorgverleners met socialemedia-accounts die op een laagdrempelige manier betrouwbare informatie aanbieden.”

De Europese Commissie onderzoekt of Meta en X genoeg doen om desinformatie tegen te gaan. Heb je hier vertrouwen in?

„Ik heb er op zijn minst vertrouwen in dat we een veel betere informatieomgeving kunnen creëren voor jongeren dan wat ze nu hebben. Beter in de zin van dat ze correcte informatie krijgen, en informatie krijgen waar ze gelukkiger van worden omdat het bijvoorbeeld niet hun zelfbeeld aantast. Wetten zoals de Digital Services Act [de Europese Verordening digitale diensten] kunnen daar iets aan doen, bijvoorbeeld door verslavende algoritmen aan te pakken.

„Ook zou het gericht adverteren op jongeren aangepakt mogen worden. Iemand die veel problemen met zijn of haar zelfbeeld heeft, wordt immers niet geholpen wanneer er allemaal cosmeticaproducten in diens feed gepusht worden. Daarnaast lijkt het mij ook nuttig om te kijken naar het bouwen van een Europees platform, zodat we niet zo afhankelijk zijn van hoe de wind waait in Amerika.”

Het is niet alsof ze na een bepaald levensjaar ineens wel opgewassen zijn tegen misinformatie

In Australië komt een wet die sociale media verbiedt voor kinderen tot zestien jaar. Nederlandse Kamerleden pleitten in december voor een vergelijkbaar verbod. Kan dit helpen tegen misinformatie?

„Nee, jongeren vinden toch wel manieren om erop te raken. Het wordt dan nog veel lastiger om platforms te reguleren, en moeilijker voor wetenschappers als ik om hun gedrag en misinformatie te onderzoeken. Daarnaast gaat het eraan voorbij dat het jongeren ook heel veel moois kan brengen. Zo zijn er op TikTok bijvoorbeeld ontzettend veel kanalen met boekentips die jongeren aan het lezen zetten. Sociale media zijn creatieve outlets die jongeren verbinden. Ze delen dagelijkse ervaringen, wisselen hobby’s uit of starten als beginnende entrepreneurs een eigen bedrijfje.

„Maar het allerbelangrijkste is dat een verbod ze juist kwetsbaar maakt. Het is niet alsof ze na een bepaald levensjaar ineens wel opgewassen zijn tegen misinformatie. We moeten het juist zien als een onderdeel van het opgroeien en de opvoeding, en ze de handvatten geven om goed met sociale media en misinformatie om te gaan.”

Hoe zou dat eruit moeten zien?

„Eigenlijk moeten scholen digitale geletterdheid en kritisch denken standaard in hun curriculum opnemen, waarbij we jongeren leren hoe ze feiten kunnen controleren en onbetrouwbare bronnen kunnen herkennen. Je moet ze de middelen geven om zelf online informatie te beoordelen, anders blijf je achter de feiten aanlopen. Dus welke processen zorgen ervoor dat we bijvoorbeeld kwaliteitskranten wél betrouwbaar vinden? In mijn onderzoek geven jongeren trouwens ook zelf aan dat dit soort onderwijs er moet komen. Het is bovendien belangrijk om ze een stem te geven in dit onderwijs, zodat het aansluit bij hun online ervaringen en interesses.

Bestaan dit soort lesprogramma’s niet al?

„Ja, maar die zijn nog niet gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Daarom wil ik met mijn onderzoek beter in beeld brengen waar jongeren naar kijken en wat hun specifieke kwetsbaarheden zijn. Zo wil ik bijvoorbeeld testen in hoeverre een bericht geloofwaardig overkomt als er een beroep op emoties wordt gedaan, zoals angst of juist humor. Ook onderzoeken we de effectiviteit van verschillende retorische technieken. Hiermee willen we zicht krijgen op de unieke psychologische en sociale eigenschappen van jongeren die hen vatbaar maken voor misinformatie, en kunnen we vervolgens het onderwijs hierop afstellen.”


Pak me op, schop me weg! Een sociale robot hoeft helemaal niet menselijk te zijn, blijkt in een Utrechts theater

Zet een spot op een robot en ineens staat er een personage. Zelfs als die robot een 3,5 meter lange industriële robotarm met zes scharnierpunten is. Doorgaans is deze robot van het merk Kuka aan het werk met productietaken in autofabrieken, magazijnen of slachterijen, maar vandaag staat hij op het toneel. Hij gaat opera zingen.

Componist en stemkunstenaar Stephanie Pan laat aan een twintigtal geïnteresseerden in de Paardenkathedraal in Utrecht zien en horen wat de Kuka kan. Als het grote grondscharnier op 20 procent van zijn topsnelheid draait ‘zingt’ hij een D4. Op 55 procent snelheid is het een G5. Het vijfde en zesde scharnier, aan het uiteinde van de robot, produceren veel hogere tonen.

„Voor elk scharnier heb ik het toonbereik in kaart gebracht”, zegt Pan. „Net als bij een operazanger kan de ‘stem’ van de Kuka vrij eenvoudig verschillende toonhoogten aannemen. En toen ging ik ze combineren, en brak de hel los. Alle samenhang verdween.”

De workshop van Pan, die met de Kuka uiteindelijk wel degelijk een compleet nummer wist te maken, is onderdeel van de afsluiting van een vierjarig onderzoeksprogramma: Acting like a robot. Onderzoekers en performers van de Universiteit Utrecht, de Vrije Universiteit Amsterdam, de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, theatergezelschap Ulrike Quade Company en SPRING Festival Utrecht hebben op allerlei manieren verkend wat theater en robotica voor elkaar kunnen betekenen.

Teleurstelling

Robots blijken heel goed bij het podium te passen. „En andersom helpen de verbeeldingskracht en het perspectief van het theater bij de ontwikkeling van sociale robots”, zegt projectleider Maaike Bleeker, hoogleraar performance, science & technology aan de UU.

„Als we robots maar zo veel mogelijk op mensen laten lijken dan komt het wel goed, is de gedachte van veel robotmakers. Maar die grote verwachtingen worden niet ingelost en dan volgt teleurstelling”, zegt Bleeker. „Robotici staren zich blind op verbale interacties en bewegingen die specifieke dingen moeten communiceren. Die focus houdt het veld tegen om daadwerkelijk zinvolle interacties te creëren. Sociale robots hoeven helemaal niet menselijk te zijn.”

„Stofzuigrobot Roomba is een hele succesvolle robot in de menselijke omgeving”, zegt Irene Alcubilla Troughton (UU), die eind januari binnen het onderzoeksprogramma promoveerde op bewegingsgestuurde mens-robotinteractie. „Hij is heel eenvoudig. Toch raken mensen gehecht aan hem, geven hem namen en richten hun woonkamer voor hem in. Onze verbeeldingskracht is groot, en mensen gaan graag verbinding aan.”

We moeten niet alleen de robot en de beweging die hij maakt ontwerpen, maar ook de context waarin hij beleefd wordt

Irene Alcubilla Troughton
Universiteit Utrecht

Om te achterhalen wat nou eigenlijk interactie uitlokt, ging Alcubilla Troughton samen met onderzoekers van de TU Delft, de Erasmus Universiteit Rotterdam en het Erasmus MC aan de slag met improvisatieacteurs. „We gaven ze Fizzy, een balvormige robot die bedoeld is om beweging te stimuleren. De functionaliteit van de robot veranderde niet maar de omgang ermee wel, afhankelijk van hoe hij werd geïntroduceerd en de voorgestelde relatie tussen de acteurs.”

Als een zorgverlener hem aan een patiënt gaf werd de robot meteen actief benaderd, hij was er om oefeningen mee te doen. Toen een moeder hem aan een dochter gaf werd hij meer onderdeel van het gezelschap en een conversatieonderwerp. „Daar kun je als ontwerper rekening mee houden”, zegt Alcubilla Troughton. „We moeten niet alleen de robot en de beweging die hij maakt ontwerpen, maar ook de context waarin hij beleefd wordt, zoals ook de hele mise-en-scène in het theater ontworpen wordt.”

De theatersetting is niet altijd vergelijkbaar met het echte leven. „Maar theatermakers gaan op zoek naar het interessante”, zegt Alcubilla Throughton. „Door hun te vragen expliciet te maken wat er gebeurt, kunnen we analyseren welke input van de robot welke interactie uitlokte.”

Bij poppentheater, het discipline waar Ulrike Quade beroemd mee is geworden, maken spelers via hun pop al snel een diepe connectie met het publiek. Iets waar robotmakers van dromen.

Scène uit Orito van de Ulrike Quade Company
Foto Ulrike Quade Company

„We hebben poppenspelers laten werken met op afstand bestuurbare robots”, zegt Alcubilla Troughton. „De spelers gaven de robots een karakter, en opvallend was dat ze daarbij veel gebruikmaakten van de materialiteit van het ding zelf. Het gewicht en de textuur van de robot bepaalden de bewegingen en daar vloeide het karakter uit voort. Bijna het tegenovergestelde van wat de robotica doet. Daar wordt geprobeerd te reproduceren wat een mens doet, ondanks dat die een heel ander lichaam heeft.”

In haar proefschrift pleit Alcubilla Troughton voor meer focus op mens-robotinteractie in brede zin en minder op specifieke communicatie. „In het theater ontstaan dingen in het moment. Die grote robotarm Kuka is de ene keer een hondje, dan weer een slang. Als dingen niet zo letterlijk zijn is er ruimte voor eigen interpretatie en zo ontstaat een connectie.”

Het klinkt tegenstrijdig met de aard van robots, die geprogrammeerd worden en de regels van hun algoritme moeten volgen. „Improvisatie is niet hetzelfde als chaos”, zegt Alcubillia Troughton. „Robotbal Fizzy is een goed voorbeeld. Die trekt de aandacht door te wiebelen. Dat kan opgevat worden als ‘pak me op’ of als ‘schop me weg’. Dat had ook met aparte signalen geprogrammeerd kunnen worden, maar er is slechts dat ene signaal, waardoor iets kan ontstaan in de context van dat moment.”

Acting like a robot is afgesloten, maar Bleeker en haar collega’s gaan door in een nieuw onderzoeksprogramma: Dramaturgy for devices. Ook de TU Delft en de Universiteit Twente doen nu mee en er zijn vier promovendi aan het programma verbonden. Ook de Kuka doet weer mee. Hij zal in 2027 zingen in de opera Orito, een productie onder leiding van de Ulrike Quade Company.


Voor het eerst in honderd jaar vinden archeologen een graf van een Egyptische farao

Geen goud, geen prachtige standbeelden, geen glimmende sarcofaag: het graf van Thoetmosis II lijkt in weinig op het beeld dat de meeste mensen zullen hebben van de laatste rustplaats van een Egyptische farao. Toch is de vondst die de oudheidkundige dienst van het land woensdag bekendmaakte heel bijzonder.

Het is namelijk voor het eerst sinds de ontdekking in 1922 van het beroemde graf van Toetanchamon dat er weer een Egyptisch koningsgraf aan de wereld wordt gepresenteerd. Thoetmosis II (vijftiende eeuw v.Chr.) zelf is niet zo interessant, maar zijn vrouw (tevens halfzus) was dat wel: Hatsjepsoet regeerde jarenlang als ‘man’ over het rijk aan de Nijl.

De ingang van de gevonden graftombe.
Foto Egyptisch ministerie van Oudheden/AFP

Watervloeden

Een Brits-Egyptisch team van archeologen ontdekte het graf in 2022 in een vallei ten westen van de oude koningsstad Thebe (nu Luxor). Vanwege de vindplaats was het de verwachting dat het hier een graf betrof van een prinses – de koningsgraven bevinden zich elders in de omgeving – maar na opening bleken uit schilderingen en inscripties dat het de laatste rustplaats van een farao moest zijn.

Egyptoloog Jacobus van Dijk, tot zijn emeritaat verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, bezocht het graf in 2023. „Ik ben bevriend met Piers Litherland, de leider van de expeditie, en hij nodigde me uit een kijkje te komen nemen. Het graf lag toen nog bijna tot aan het plafond vol met puin. Dat was aan elkaar gekoekt tot een soort cement, vanwege de watervloeden die de vindplaats een paar keer overstroomd hebben. Het heeft flink wat tijd gekost om dat spul allemaal weg te halen, daarom duurde het zo lang voordat het graf officieel aan Thoetmosis II is toegewezen.”

Lees ook

Toetanchamon: een ketter als vader, een zus als moeder

Het dodenmasker van Toetanchamon tentoongesteld in het Egyptisch Museum in Kaïro.

In 2023 was het al wel duidelijk dat het om een koningsgraf ging, zegt Van Dijk. „Op de wanden stonden passages uit de Amdoeat, een belangrijke religieuze tekst die je alleen bij farao’s tegenkomt. Het was toen alleen nog niet zeker dat het om het graf van Thoetmosis II ging. Ik heb de vondsten bekeken en daar stond zijn naam op, maar ook die van andere heersers.”

Mannelijke attributen

Thoetmosis II was een farao uit de 18de Dynastie uit het zogenoemde Nieuwe Rijk. Over zijn regeerperiode bestaat onduidelijkheid. Volgens sommige bronnen zat hij van 1493 tot 1480 v.Chr. op de troon, maar andere houden het op 1482-1479 v.Chr. Van Dijk: „Ik ga voor die periode van drie jaar. Daarna nam zijn vrouw het stokje van hem over, eerst als regent voor haar stiefzoon Thoetmosis III en later als diens co-farao.”

Van Hatsjepsoet zijn afbeeldingen overgeleverd waarop zij een baard draagt en ook beschikt over andere mannelijke attributen die hoorden bij de rang van farao. „In het nu ontdekte graf zijn vondsten gedaan waarop zowel haar naam als die van Thoetmosis II staat. Dus dat koppelt ze mooi aan elkaar.”

Voorwerpen die zijn gevonden in het nieuw ontdekte graf.
Foto Egyptisch ministerie van Oudheden/AFP

Echt spectaculaire schatten zijn in het graf niet aangetroffen, maar dat verbaast hem niks, zegt Van Dijk. „De ruimte lijkt al vrij snel na ingebruikname beschadigd te zijn door zo’n vloed. Men denkt dat de grafinboedel toen al naar elders is overgebracht.”

Ook Thoetmosis’ mummie lag niet in het graf. Die was al in 1881 ontdekt, op weer een andere plaats. Van Dijk: „Zijn lichaam is waarschijnlijk rond het jaar 1000 v.Chr. door priesters verplaatst. Zij gingen op last van de farao’s van die tijd alle oude koningsgraven binnen op zoek naar goud. Egypte was de controles over de goudmijnen in Nubië kwijtgeraakt en de heersers boorden daarom deze bron van edelmetaal aan.”

Het hoofd van de mummie van Thoetmosis II, die al in 1881 was ontdekt.
Foto G. Elliot Smith

Tranen

Opgravingsleider Piers Litherland verklaarde tegenover de BBC dat hij tranen in zijn ogen kreeg toen hij zich realiseerde dat hij een koningsgraf had blootgelegd. Herkenbare emoties voor Van Dijk? „Nou, ik heb veertig jaar in Egypte opgegraven, dus ik ben wel wat gewend. Maar bijzonder is het natuurlijk wel: voor het eerst in een eeuw hebben we er een farao-graf bij.”


Wat zestig jaar oude suikerzakjes kunnen vertellen over plantengedrag in een veranderende atmosfeer

We lopen het dendro-lab aan Wageningen University binnen, waar ze de groei van bomen onderzoeken. Het is alsof Sophie Zwartsenberg inschakelt. Want meteen begint ze vol enthousiasme en energie te vertellen.

„Dit is het handvat van de boor waarmee ik stukjes hout uit tropische bomen heb geboord”, zegt ze als ze een stuk blauw ijzer van een tafel pakt. Ze pakt een ander stuk, de holle boorstang, en schroeft dat haaks op het handvat. „Met de schroefdraad voorop draait hij zich in het hout.” Vervolgens schuift ze een derde stuk ijzer, de lepel, in de boorstang. „Die heeft tandjes voorop waarmee je het hout kunt vastklemmen en eruit kunt halen.” Als je de boor in een boom draait, maakt dat soms een hard piepend geluid, vertelt Zwartsenberg. „Toen ik voor m’n onderzoek in een tropisch bos in Australië was, schrokken toeristen van dat geluid. Ze dachten dat het van die enge kasuarissen waren, die een beetje op struisvogels lijken.”

Voor haar onderzoek, waarop ze later dit jaar hoopt te promoveren, bezocht Zwartsenberg tropische bossen in Bangladesh, Australië en Thailand. „Ik ben een fan geworden van tropisch bos, en van het warme, vochtige weer”, zegt ze. „Al die variaties in groen die je er ziet. Die rijke ondergroei, die indrukwekkende kronen. Er gebeuren zoveel dingen. En de bomen zijn allemaal zo anders. Het is een wereld op zich.” Dan verontschuldigt ze zich. „Praat ik te veel?”

De fotosynthese gaat harder draaien

Zwartsenberg heeft geprobeerd een belangrijke, nog onopgeloste vraag in de klimaatwetenschap te beantwoorden. Het gaat om de fertilisatietheorie. Die stelt dat de fotosynthese van planten harder gaat draaien als de concentratie CO2 in de lucht stijgt, zoals de afgelopen eeuw op aarde is gebeurd.

Fotosynthese is het proces waarbij planten, in combinatie met zonlicht en water, CO2 uit de lucht opnemen en daaruit suikers maken. Door die harder draaiende fotosynthese zouden planten, ook bomen, meer suikers maken en harder groeien. Ze zouden zo meer koolstof vastleggen, en daarmee een deel van het door de mens gecreëerde klimaatprobleem wegvangen. „Tropische bossen spelen in deze theorie een centrale rol”, zegt Zwartsenberg. Die groeien verhoudingsgewijs hard. Klimaatmodellen ondersteunen de fertilisatietheorie. „Maar in modellen zitten allerlei aannames”, zegt Zwartsenberg. „Of tropisch bos de afgelopen eeuw harder is gaan groeien, is in de praktijk nooit aangetoond.”

Zwartsenberg kon dat nu wel doen, omdat er een nieuwe techniek beschikbaar is. Daarmee zijn twee vormen suiker te onderscheiden. De ene vorm, zegt Zwartsenberg, wordt aangemaakt tijdens fotosynthese, de andere tijdens fotorespiratie, het proces waarbij een plant geen CO2 maar zuurstof bindt en daarbij energie verliest. De verhouding van de twee zegt iets over de efficiëntie waarmee fotosynthese plaatsvindt. Zweedse wetenschappers hebben die methode voor het eerst getest. „Ze vergeleken suikerzakjes van nu en van zestig jaar geleden, en stelden vast dat suikerbieten destijds een minder efficiënte fotosynthese hadden. Geniaal toch?”

In haar onderzoek richtte Zwartsenberg zich op Toona ciliata, een soort uit de mahoniefamilie. In de verschillende tropische bossen boorde ze stukken hout uit zo’n veertig exemplaren. In het lab in Wageningen liggen de langwerpige stukken uitgespreid in bakjes. Ze pakt er eentje en wijst. „Kijk hier en hier”, wijst ze naar donkere lijntjes. „Dat zijn de jaarringen.” Jaarringen markeren de stukken hout die een boom in een jaar aanmaakt. Door jaarringen van verschillende leeftijden te onderzoeken, kon Zwartsenberg de efficiëntie van de fotosynthese van Toona ciliata in de afgelopen eeuw onderzoeken. „Door de toegenomen concentratie CO2 in de lucht is de fysiologie inderdaad veranderd. De fotosynthese is efficiënter geworden. Dat is nu bewezen”, zegt Zwartsenberg. Maar ze is voorzichtig. „Voor deze soort.” De publicatie over het onderzoek is net verschenen in het blad New Phytologist.

Te snel geredeneerd

Is de fertilisatietheorie daarmee bewezen? Dat is volgens Zwartsenberg te snel geredeneerd. De fotosynthese is efficiënter geworden, maar zijn de bomen daarmee ook extra suikers gaan produceren en koolstof in hun stam gaan vastleggen? „De jaarringen zijn de afgelopen eeuw in ieder geval niet breder geworden”, zegt Zwartsenberg. Misschien maken de bomen extra blaadjes, suggereert ze. „Of misschien sturen de bomen de extra suikers naar de bodem om het daar te investeren in hun samenwerking met micro-organismen.” Die krijgen zo energie, maar bij hun afbraak van suikers produceren ze wel CO2. Kortom, de bomen zijn de afgelopen eeuw meer CO2 gaan opnemen, maar misschien komt het er via de bodem weer net zo hard uit. Onderzoek in gematigde bossen wijst in deze richting.

Zwartsenberg wist al van jongs af aan dat ze biologie wilde studeren, vertelt ze. „Als kind zag ik een documentaire over een canopy raft. Een zeppelin plaatste een soort raft, een groot net met opblaasrand, op een boomkroon en daar gingen ze dan beestjes verzamelen.” Ze heeft vroeger héél veel natuurdocumentaires gekeken. „En heel veel beestjes gevangen.”

Ze wil wel verder in het onderzoek, maar de concurrentie staat haar ook wel tegen. Haar andere passie is kunst. „Van kinds af aan teken en schilder ik veel.” En sinds kort maakt ze ook lino’s. Ze pakt haar mobiel en laat een foto zien van een felblauwe kikker met knaloranje ogen. „Het is een nieuwe soort uit Ecuador. De kleuren heb ik bedacht. Het is ingeschilderd met aquarel.”

Lees ook

Het rommelige proces van de fotosynthese

Het rommelige proces van de fotosynthese


Column | Ongezond wantrouwen tegen oliën

Robert Kennedy jr. is benoemd tot Trumps minister van Volksgezondheid. Wat betekent dat voor de gezondheid van Amerikanen? Kennedy wil iets doen tegen dikmakende industriële eetwaren en dat is goed, al is het de vraag of zijn aanpak werkt. Kennedy wil ook actievoeren tegen zaadoliën. Wat zijn dat en zijn ze zo slecht als hij beweert?

‘Zaadoliën’ is geen wetenschappelijk begrip. Het is een scheldwoord van voedingsgoeroes voor plantaardige oliën zoals zonnebloem-, mais-, soja- en koolzaadolie. Die zouden volgens hen hartinfarcten, beroertes, obesitas, alzheimer, reuma en kanker veroorzaken. En parkinson, jeugdpuistjes, onvruchtbaarheid, astma en hersenmist. In werkelijkheid zijn er geen voedingsmiddelen zo grondig onderzocht als dit soort oliën, en daaruit bleek dat ze het risico op hart- en vaatziekten verkleinen zonder schadelijke bijwerkingen.

Kennedy en zijn volgelingen hebben geen boodschap aan deze wetenschappelijke consensus. Ze zien overal samenzweringen. Bij zaadoliën gaat hun wantrouwen richting de voedselindustrie, de overheid en de universitaire wetenschap. Toch gebruiken voedingsgoeroes in hun strijd tegen zaadoliën graag wetenschappelijk klinkende argumenten. Ze beroepen zich op het gevaar van geoxideerde stoffen in het lichaam die door zaadoliën zouden worden gevormd, op het ontbreken van heilzaam geachte omega-3-vetzuren in sommige oliën en op ‘chronische ontstekingen’ die door zaadoliën zouden worden gestimuleerd.

Jarenlange experimenten

De hypothese dat geoxideerde stoffen in het lichaam hart- en vaatziekten en kanker veroorzaken leek veertig jaar geleden heel aantrekkelijk; ik heb er zelf onderzoek naar gedaan. Maar uiteindelijk bleek na jarenlange experimenten bij tienduizenden mensen dat het verminderen van geoxideerde stoffen door middel van antioxidanten de gezondheid geen goed doet. Een tweede argument van voedingsgoeroes is dat bij frituren in zaadoliën schadelijke stoffen kunnen worden gevormd. Dat zijn echter minieme hoeveelheden die de gezondheid niet beïnvloeden. Het argument dat zaadoliën te weinig omega-3-vetzuren bevatten snijdt ook geen hout; het effect van omega-3-vetzuren op hart- en vaatziekten bleek uiteindelijk een illusie. Een laatste argument tegen het eten van zaadoliën is dat ze leiden tot ‘chronische ontstekingen’. Daarbij wijzen gezondheidspredikers vooral naar het omega-6-vetzuur linolzuur, het voornaamste bestanddeel van veel oliën. In grote gecontroleerde experimenten blijken linolzuurrijke oliën echter bij mensen geen effect te hebben op optreden van ontstekingen. Het is trouwens de vraag of die ontstekingen ertoe doen, want het onderdrukken van ontstekingen leidt niet of nauwelijks tot minder ziekten.

Voedingsgoeroes beroepen zich in hun strijd tegen zaadoliën dus op achterhaalde ideeën. Kennedy en zijn volgelingen kunnen zich kennelijk niet voorstellen dat hypotheses die jarenlang werden bepleit door wetenschappers van naam en faam uiteindelijk fout bleken te zijn. Maar zo gaat dat in de wetenschap; de meeste theorieën houden uiteindelijk geen stand.

Zaadoliën zoals maisolie en koolzaadolie zijn op zich prima voor de gezondheid. Maar omdat ze zo goedkoop zijn verwerken fabrikanten ze graag in goedkope, ultrabewerkte voedingsmiddelen zoals chips en koekjes, en dat zijn dikmakers. Evenzo gebruiken fastfoodrestaurants zaadoliën om in te frituren. Kennedy wil dat McDonald’s gaat frituren in rundvet, daar word je volgens hem minder dik van. Dat is onzin, Amerikanen zullen daar geen patatje minder door eten en er dus niet van afvallen. Het zal wel hun cholesterol verhogen en daardoor hartinfarcten en beroertes veroorzaken.

Maar we hebben nu toch geneesmiddelen, statines, die het cholesterol geweldig verlagen? Die tabletjes kosten maar een euro per maand; ruim een derde van de 65-plussers slikt ze. Zij hoeven zich het hoofd niet meer te breken over het cholesterolverhogend effect van rundvet. Maar bij hun risico op een hartinfarct tellen die vijfenzestig levensjaren met een bloedsomloop vol cholesterol ook mee. Het is vergelijkbaar met roken; longkanker wordt niet veroorzaakt door je laatste pakje sigaretten maar door hoeveel je in totaal in je leven hebt gerookt. Bij cholesterol is dat net zo. Als je slagaderen tot aan je vijfenzestigste waren blootgesteld aan hoge concentraties cholesterol als gevolg van ongezonde voeding dan spoel je dat met statines niet zo maar weg.

Grotere sociale verschillen

Een gevolg van Kennedy’s opvattingen kan zijn dat de sociale verschillen in gezondheid in de VS groter worden. Arme, laagopgeleide mensen hebben veel minder vertrouwen in de wetenschap dan hoog opgeleiden en zij zijn daarom misschien ontvankelijker voor Kennedy’s betoog. Dat zie je ook aan vaccinatiecijfers; mensen die zich niet lieten vaccineren tegen covid hadden gemiddeld een lagere opleiding en een lager inkomen dan gevaccineerden. We moeten afwachten hoeveel Amerikanen de adviezen van Robert Kennedy jr. gaan opvolgen, maar hoe dan ook zal hij aan het eind van zijn ministerschap een aantal hartinfarcten op zijn geweten hebben.

Martijn Katan is biochemicus en emeritus hoogleraar voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor cijfers, bronnen en belangen zie mkatan.nl.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


Afgedankte huurlingen en vechten op de fiets: hoe Nederland al eeuwen zijn krijgsmacht wegbezuinigt

Een paar F-35’s, een marineschip of twee, een Patriot-batterij, wat genie en mogelijk kan er nog een infanteriecompagnie bij elkaar worden geschraapt. Dat is zo ongeveer wat Nederland zou kunnen bijdragen aan een vredesmacht in Oekraïne, mocht het daar tot een wapenstilstand komen. „Nederland zal een bescheiden rol spelen”, vatte commandant der strijdkrachten Onno Eichelsheim vorige week de stand van zaken samen.

Dat mag geen verbazing wekken, want de Nederlandse krijgsmacht is van zeer bescheiden omvang. Vanaf de val van de Berlijnse Muur in 1989 legde de Haagse politiek Defensie miljardenbezuinigingen op. Mensen, materieel, gebouwen – alles moest weg. Tijdens oefeningen in 2015 was er zelfs zo weinig munitie beschikbaar dat militairen ‘pang pang!’ moesten roepen – iets wat de toenmalige D66-leider Alexander Pechtold een „heerlijk bericht” vond.

Nederland inde na de Koude Oorlog dus volop het vredesdividend en moet zich als de wiedeweerga herbewapenen nu blijkt dat oorlog in Europa tóch niet tot het verleden behoort. Deze golfbeweging past perfect in een patroon dat zich al eeuwen aftekent in de geschiedenis, zegt Christiaan van der Spek, wetenschappelijk medewerker bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag. „Zodra het kan, wordt er keihard bezuinigd op de uitgaven voor de krijgsmacht. En na een tijdje is het dan: oh jee, dat was misschien toch niet zo slim.”

Burgeroorlog

Dit begon meteen in 1648, toen er met de Vrede van Münster een einde kwam aan de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje. Van der Spek: „De Republiek der Verenigde Nederlanden bracht zijn leger terug van circa 60.000 man naar 30.000 militairen – in deze tijd allemaal in deze tijd allemaal beroepssoldaten met een contract van enkele jaren. Dat was een wens van de Staten-Generaal, die geld wilden besparen op defensie om meer te kunnen investeren in de handel. De provincies kwamen hierdoor in conflict met stadhouder Willem II, die voorstander was van een sterke krijgsmacht – ook omdat hij daar een gedeelte van zijn gezag aan ontleende. Deze bezuinigen waren de aanleiding voor een aanval van Willem op de stad Amsterdam in 1650. Nederland stond toen dicht bij een burgeroorlog, maar zijn plan mislukte.”

De Staten-Generaal trokken uiteindelijk aan het langste eind en voerden zulke rigoureuze bezuinigingen door dat de volledige samenhang van het leger verdween, zegt Van der Spek. „Je ziet in de bronnen verhalen van compagniescommandanten die geen idee hadden bij welk regiment ze eigenlijk hoorden. En de Raad van State, toen het hoogste militaire orgaan, wist niet waar zijn troepen zich bevonden. Het was complete chaos.”

Lodewijk XIV trekt in 1672 bij Lobith Nederland binnen. Hij vindt een door bezuinigingen verzwakt leger tegenover zich.
Beeld Rijksmuseum

Nederland kreeg hiervoor de rekening gepresenteerd toen de legers van de Franse zonnekoning Lodewijk XIV vanaf 1672 de Republiek aanvielen. „Op dat moment moest razendsnel het wiel opnieuw worden uitgevonden”, zegt Van der Spek. „In het Rampjaar [1672] ging het maar nét goed. Met de vrede van Nijmegen van 1678 kwam er een eind aan deze oorlog met Frankrijk, waarna er opnieuw fors gekort werd op het leger. Dat gebeurde wel ‘slimmer’: de structuren van de krijgsmacht bleven nu intact. Een verstandig besluit, want de Republiek was in de decennia hierna vaker wel dan niet in oorlog.”

Lees ook

Voor de gewone soldaat was het kiezen: verveling of een rol als kanonnenvlees

Grenadier en musketier van de Mecklenburgse troepen en twee musketiers en een jager van het Regiment van Waldeck, 1788.

Omdat Nederland in deze tijd een economische grootmacht was, lukte het om forse legers in het veld te brengen – tot wel 120.000 man, op een bevolking van een kleine twee miljoen. Dat ging goed, maar de gemaakte schulden begonnen vanaf dat moment steeds zwaarder te drukken op het huishoudboekje van de Staat. Van der Spek: „Hierdoor kon er in de achttiende eeuw, toen het bovendien economisch minder ging, nauwelijks in defensie worden geïnvesteerd. Toen de legers van de Franse Revolutie in 1795 aan de grens verschenen, was de Republiek zo goed als weerloos.”

De troepen van de Franse generaal Pichegru lopen in 1795 Nederland onder de voet. Financiële malaise zorgde ervoor dat de Republiek nauwelijks tegenstand kon bieden.
Beeld Print Collector

Met de negentiende eeuw brak de tijd aan van de grote volkslegers, bestaand uit dienstplichtigen. „Nederland begreep dat het in verhouding met de grote mogendheden geen deuk in een pakje boter meer kon slaan. Het koninkrijk zocht daarom bescherming in bondgenootschappelijke steun”, zegt Van der Spek. „Het idee was: wij zijn strategisch gezien zo belangrijk dat we altijd wel van iemand hulp zullen krijgen als we worden aangevallen. Voor steun op zee keken we daarvoor naar de Engelsen, die in vroeger eeuwen juist de grote vijand waren geweest.”

Diensttijd van drie maanden

En als het puntje bij paaltje kwam, zoals tijdens de Belgische Opstand van 1830 was gebleken, dan zou het Nederlandse volk zich als één man achter de koning scharen en de wapens opnemen voor het vaderland, was het idee in de politiek. Van der Spek: „Deze argumenten werden gebruikt om het actieve leger zo klein mogelijk te houden.”

Zelfs op de dienstplicht werd flink beknibbeld. Medio negentiende eeuw bereikte die trend een dieptepunt, weet Van der Spek. „De opleiding van dienstplichtigen duurde toen nog maar drie maanden. Ter vergelijking: in Pruisen, dat gewapenderhand de eenwording van Duitsland zou bewerkstelligen, was dat twee jaar. Pas na de Frans-Duitse oorlog van 1870-71 ging de lengte van de dienstplicht in Nederland weer omhoog – tot aan een jaar aan het eind van de eeuw.”

In deze tijd vonden precies dezelfde gesprekken plaats als nu, zegt Van der Spek. „Er was de schok: wat hebben we gedaan? Kunnen we onszelf nog wel verdedigen? De politiek besloot toen na decennia discussiëren tot het invoeren van een persoonlijke dienstplicht, in plaats van een dienstplicht door loting die je kon afkopen door een vervanger te betalen.”

Handelsgeest

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Nederland gespaard. Van der Spek: „Dat was voor politici het bewijs dat de strikte neutraliteitspolitiek van ons land gewerkt had – en die lijn werd na 1918 daarom doorgezet. Dat leidde in de jaren twintig tot gigantische bezuinigingen op het leger: de dienstplicht werd weer ingekort en veel beroepsofficieren moesten plaatsmaken voor reserve-officieren voor wie het leger niet hun hoofdbaan was.”

Zo stond Nederland met onervaren officieren en soldaten op de fiets in mei 1940 tegenover een goed geoefende en met tanks uitgeruste Duitse legermacht. Het gevecht was na vijf dagen voorbij. „In de laatste jaren voor de oorlog probeerde de regering nog wel snel te investeren in defensie, maar dat was too little, too late. Heel lang heeft de politiek zich vastgeklampt aan het idee dat het allemaal wel zou loslopen, ook omdat er door de economische crisis van de jaren dertig heel weinig geld was. Dan sluit je makkelijker je ogen voor de realiteit, zoals dat in de crisis van de achttiende eeuw ook gebeurde.”

Het grote bezuinigen van na de Koude Oorlog past prima in deze eeuwenlange geschiedenis, concludeert Van der Spek. „Het is in tijden van vrede kennelijk té aantrekkelijk om te korten op defensie. De krijgsmacht verdwijnt dan uit de gedachten van de bevolking, en dus ook uit die van de politiek. Je hoort af en toe wel waarschuwende geluiden – en dan is iedereen het er ook wel over eens dat het eigenlijk niet kan zo – maar concreet gebeurt er niks.”

De Nederlandse houding tot de krijgsmacht kenmerkt zich door een sterke mate van opportunisme, vat Van der Spek de afgelopen 375 jaar samen. „De handelsgeest wint het zodra de vredesakkoorden zijn getekend. Dan gaan we weer doen waar we goed in zijn: geld verdienen. Daar komt ook veel wensdenken bij kijken: Nederland wil niet dat het oorlog wordt, want dat komt zo slecht uit. En mocht het dan toch mislopen, dan rekenen we op hulp van bondgenoten.”


Het lot van orka Morgan: hoogzwanger kunstjes doen

‘Loro Parque bevestigt dat Morgan, onze enige vrouwelijke orka, zwanger is”, schrijft de Spaanse dierentuin op hun website. Het park noemt het „een speciaal moment” dat „speciale aandacht en expertise” vereist. Dierenwelzijnsorganisaties, zoals World Animal Protection, reageren met afgrijzen: „Het is misdadig, zeker in die veel te kleine leefomgeving.”

Morgan is Nederland niet onbekend. In 2010 werd ze sterk vermagerd en verzwakt aangetroffen in de Waddenzee, bij Lauwersoog. Ze werd gered en overgebracht naar het Dolfinarium en Harderwijk, waar ze bijna anderhalf jaar verbleef. Er werd nagedacht over het uitzetten van Morgan, maar na onderzoek werd geconcludeerd dat dit onverantwoord zou zijn vanwege haar slechte gehoor.

Er werd gekozen voor een overplaatsing naar Loro Parque op Tenerife, dat al vijf orka’s te leen had van SeaWorld in Florida. Het Dolfinarium had in het verleden een samenwerking gehad met SeaWorld. In de Verenigde Staten mogen sinds de jaren 70 geen wilde orka’s meer gevangen genomen worden. Het Dolfinarium mocht dat nog wél en ving daarom orka’s, die na een paar maanden gevangenschap in Harderwijk doorgegeven werden aan SeaWorld, op die manier de Amerikaanse wetgeving ontduikend.

Zo werd Morgan in 2011 via Schiphol verhuisd naar Tenerife, maar wél onder strenge voorwaarden. Dankzij de Cites-vergunning, een invoervergunning die nodig is voor het uitwisselen van bedreigde plant- en diersoorten, zou ze alleen voor wetenschappelijk onderzoek en educatie ingezet mogen worden. Wat absoluut niet mocht: haar gebruiken voor shows of met haar fokken.

Desondanks is Morgan in haar tijd op Tenerife „een centraal figuur” geworden in de shows van Loro Parque, zegt Sanne Kuijpers van World Animal Protection. „Ze wordt neergezet als een orka die door het park gered is, maar ze is niet gered, ze wordt uitgebuit.” Daarnaast is ze volgens het park geen onderdeel van een fokprogramma, maar ze is wél voor de vierde keer zwanger, geeft Loro Parque-eigenaar Wolfgang Kiessling aan in een interview met El Mundo.

Helemaal niet goed

Volgens het park raakt ze ‘per ongeluk’ zwanger door haar samenwonen met mannelijke orka’s. Uit deze zwangerschappen is één kalf voortgekomen: Ula, haar dochter, overleed in 2021 op tweejarige leeftijd door „verdraaide ingewanden”. Zembla maakte datzelfde jaar twee afleveringen over Morgan en hoe het tien jaar later met haar ging, de conclusie: helemaal niet goed.

En nu is ze dus weer zwanger. „Hoogzwanger zelfs”, zegt Sanne Kuijpers van World Animal Protection Nederland. „Er is op dit moment een orka-symposium gaande in Tarifa, Spanje. Daar heeft Loro Parque laten weten dat ze over een paar weken uitgerekend is.”

Het is dan ook schokkend, zegt ze, dat Morgan nog steeds deelneemt aan shows in het park. Daarbij springt ze uit het water op de kant, zodat bezoekers „haar hele lijf kunnen zien”. Dat ze daarbij op haar buik terechtkomt weerhoudt het park er niet van haar daarvoor in te zetten. „Het draait allemaal om winst. Haar optredens maar ook haar zwangerschappen. Dit kalf gaat miljoenen opleveren.”


Nederland ligt vol met sporen van neanderthalers (maar de kenners ervan gaan met pensioen)

Tussen de Brabantse dorpen Esbeek en Diessen slingert de Koekovenseweg langs twee varkenshouderijen. Aan beide zijden van de weg zijn akkers en weilanden met hier en daar een plukje bomen. Zet archeoloog Eelco Rensink hier neer en hij wordt lyrisch. „Wat Nashville is voor de countryliefhebber, Lourdes voor de devotionaliaverzamelaar en de Action voor koopjesjagers, is de vindplaats Esbeek voor specialisten van het Midden-Paleolithicum, de periode 300.000-40.000 jaar geleden.”

De vindplaats, circa tien kilometer ten zuidzuidoosten van Tilburg en 60 hectare groot, is volgens de specialist vroege prehistorie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), „een sleutelsite voor het onderzoek naar de kolonisatie door neanderthalers en daarmee naar de vroegste bewoningsgeschiedenis van Nederland”. De RCE heeft er de afgelopen jaren drie keer onderzoek gedaan. Onlangs, eind vorig jaar, verscheen de publicatie van de campagne in 2022.

Er is echter ook een keerzijde, zegt collega-specialist Marcel Niekus van Stichting Stone en extern promovendus aan de Universiteit Leiden. „Er zijn nog maar weinig specialisten die zich bezighouden met onderzoek naar neanderthalers in Nederland. Mijn vrouw had al een suggestie voor een passende kop boven dit artikel: ‘Neanderthaleronderzoek met uitsterven bedreigd!’”

Ter illustratie geeft Niekus een korte geschiedenis van het neanderthaleronderzoek in Nederland en schetst hij de recente ontwikkelingen. In de jaren vijftig en zestig was er één professionele onderzoeker van het Paleolithicum. Hij groef één keer zonder succes een proefsleuf bij het Friese Wijntjeterp, waar in 1939 een vuistbijl was gevonden. Groot was dan ook de opwinding toen in de jaren zestig amateurarcheoloog Tjerk Vermaning in Drenthe twee ‘vindplaatsen’ ontdekte. Later bleken ze vervalst te zijn.

De nasleep van de affaire zorgde er wel voor dat het neanderthaleronderzoek in Nederland meer aandacht kreeg van de gevestigde archeologie. Namens de Groningse universiteit deed Dick Stapert onderzoek, en in Leiden kreeg Wil Roebroeks een plek. De ontdekking en opgravingen in de jaren tachtig van 250.000 jaar oude neanderthalerkampementen in de Belvedèregroeve bij Maastricht betekenden zijn wetenschappelijke doorbraak. Niekus: „Dick Stapert is nog actief, maar is al weer tien jaar met pensioen, Wil Roebroeks deed de afgelopen jaren onderzoek in het buitenland en is intussen ook nog eens met emeritaat. Aan de universiteit van Leiden is nog wel een Oude Steentijdexpert voor Nederland, maar die geeft vooral onderwijs. En bij de rijksdienst is een collega-specialist van Rensink in 2015 plotseling overleden.

In zijn vrije tijd

„En ik ga over een paar jaar met pensioen”, vult Rensink aan. Niekus is met 54 jaar ook niet meer de jongste. Bovendien herstelt hij nog van een herseninfarct en doet hij het meeste neanderthaleronderzoek in zijn vrije tijd. „Dat geldt ook voor een andere specialist. Daarmee hebben we het gehad. En voorlopig is er geen nieuwe aanwas, want in Groningen doen ze niet meer aan neanderthaleronderzoek en in Leiden, dat nog steeds tot de internationale top hoort, richten ze zich op onderzoek in het buitenland.”

Vroeger was het geen probleem dat er slechts twee, drie professionele specialisten waren voor het neanderthaleronderzoek. Er waren toch maar weinig vondsten en weinig vindplaatsen. Dat is nu wel anders, zegt Niekus. „Op een verspreidingskaart van Noord-Nederland uit 1976 stonden zes losse vondsten. Nu tellen we in het zelfde gebied ongeveer honderd vindplaatsen met ruim 750 artefacten.”

Daarnaast zijn de afgelopen jaren ook elders in het land belangrijke ontdekkingen gedaan. Uit de Noordzee voor de Zeeuwse kust kwam een schedeldakje van een neanderthaler, op de Zandmotor bij Monster werd een werktuig gevonden met lijm van berkenpek, en bij de aanleg van een parkeergarage in Den Bosch werden in de vorm van werktuigen en dierenbotten de resten opgezogen van wat wordt geïnterpreteerd als een jachtkamp van de neanderthalers.

Zelf heeft Niekus bij het Drentse Peest een vindplaats met meerdere neanderthalerkampjes en honderden artefacten opgegraven. Het lijkt er op dat in een van de opgegraven kampjes zo’n 50.000 jaar geleden kinderen les hebben gekregen om werktuigen te maken.

Aan dat rijtje bijzondere neanderthalervindplaatsen en -vondsten kan nu ook Esbeek-Driessen worden toegevoegd. „De vindplaats is ontdekt door een vrijwilliger in de archeologie”, vertelt Rensink. In 2006 ging Piet van Gisbergen er voor het eerst een kijkje nemen. „Eigenlijk was ik op zoek naar materiaal uit de Nieuwe Steentijd”, onthulde oud-leraar Van Gisbergen bij de presentatie van het onderzoeksrapport. Tot zijn aangename verbazing trof hij aan het oppervlak op een omgeploegde akker een neanderthalerwerktuig.

Ze kwamen hier alleen in het voorjaar of de zomer, want in de winter was het te koud

Eelco Rensink
specialist vroege prehistorie

Bijna negentien jaar later heeft hij in een strook van ongeveer 400 bij 1.600 meter al meer dan 5.300 artefacten gevonden. „Gisteren postte hij nog een nieuwe vondst”, weet Niekus. Met gps op zijn mobiel heeft Van Gisbergen de vondsten keurig ingemeten. Verspreid over verschillende akkers zijn hierdoor drie concentraties (Noord, Zuid en Midden) te ontdekken. In een grafiek heeft hij per jaar het aantal vondsten bijgehouden. Vorig jaar was met meer dan duizend nieuwe vondsten een topjaar. Jaren dat bepaalde percelen tijdelijk grasland waren en niet omgeploegd werden leverden vanzelfsprekend veel minder op.

De artefacten zijn niet alleen gemaakt van vuursteen, maar ook van andere gesteenten zoals kwarts en kwartsiet. Op andere Nederlandse vindplaatsen komt dat niet of nauwelijks voor. Verreweg het grootste deel van de vondsten bestaat uit afslagen en brokken, dus ‘afval’. Van de ruim duizend werktuigen zijn er 434 tweezijdig bewerkt. Daartoe behoren onder andere de vuistbijlen en zogeheten Keilmesser, kleine mesjes met een rug die als handvat kon worden gebruikt. De rest, bestaande uit onder meer schaven, schrabbers en boortjes, is maar aan één kant bewerkt. Opvallend is dat kwartsiet vooral is gebruikt voor de grotere werktuigen – zes tot dertien centimeter – en vuursteen voor de kleinere. Volgens Van Gisbergen was de kwaliteit van het vuursteen dat de neanderthalers in de omgeving verzamelden niet goed genoeg om grote vuistbijlen te maken.

Op basis van de typen werktuigen wordt de vindplaats gedateerd op 40.000 tot 55.000 jaar oud, de periode van de laatste neanderthalers. „Die datering is bevestigd door een datering door de universiteit van Wageningen”, zegt Rensink. Dat gebeurde met de zogeheten optically stimulated luminescence-techniek, OLS. „Met deze methode wordt het moment van afzetting en begraving van het sediment met de vondsten bepaald.”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Een vuistbijl gevonden bij Esbeek, gezien vanuit verschillende hoeken. De breedte is circa 3 cm.

Foto Piet van Gisbergen/RCE

” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Een vuistbijl gevonden bij Esbeek, gezien vanuit verschillende hoeken. De breedte is circa 3 cm.

Foto Piet van Gisbergen/RCE

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/19114237/data128186656-efe932.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-7.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-5.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-6.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-7.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-8.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/uyEXRsmLTYcg3loVY_VhQSNKYxI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/19114237/data128186656-efe932.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Keilmesser uit Esbeek, ongeveer 3 cm. breed.

Foto Piet van Gisbergen/RCE

” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Keilmesser uit Esbeek, ongeveer 3 cm. breed.

Foto Piet van Gisbergen/RCE

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/19114237/data128186648-143a3e.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-11.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-9.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-10.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-11.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-12.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/QeMSLFCeJMUrnmbr24KZu3gLRco=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/19114237/data128186648-143a3e.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Vuistbijl uit de buurt van Esbeek, circa 3 cm. breed.

Foto Piet van Gisbergen/RCE

” data-figure-id=”2″ data-variant=”row”><img alt data-description="Vuistbijl uit de buurt van Esbeek, circa 3 cm. breed.

Foto Piet van Gisbergen/RCE

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/19114238/data128186653-adb3c9.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/02/nederland-ligt-vol-met-sporen-van-neanderthalers-maar-de-kenners-ervan-gaan-met-pensioen-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/sU9X05KesCUVs0sT0CY7CjdWa94=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/02/19114238/data128186653-adb3c9.jpg 1920w”>

Werktuigen die zijn gevonden bij Esbeek, gezien vanuit verschillende hoeken: een vuistbijl (links), Keilmesser (links) en nog een vuistbijl. Alle objecten zijn circa 3 centimeter breed.

Foto’s Piet van Gisbergen/RCE

Het was een steppelandschap

Het onderzoek van de RCE heeft ook duidelijk gemaakt hoe het landschap er in die tijd uitzag. „Het was een steppelandschap met zogeheten dooimeren”, weet Rensink. Hij kan verder een eerste beeld schetsen van wat de neanderthalers hier kwamen doen. „Ze kwamen hier alleen in het voorjaar of de zomer, want in de winter was het te koud. In die periode leefden ze waarschijnlijk in grotten in de Ardennen of rond Düsseldorf. Hoewel we geen dierenbotten en vuurhaarden hebben gevonden mogen we ervan uitgaan dat ze hier niet alleen werktuigen maakten, maar vooral ook voor de jacht kwamen.”

Ook interessant: de neanderthalers van Esbeek hoorden tot wat de archeologen nu de MBT-cultuur noemen, waarbij MBT staat voor mousterian with small bifacial tools. Niekus: „In Oost-Europa had je wat we de KMG-cultuur noemen, de Keilmessergruppen, en in Zuid-Europa en Groot-Brittannië de MTA-cultuur, de moustérien de tradition acheuléenne, die voornamelijk vuistbijlen gebruikten. Esbeek, waar ze zowel vuistbijlen als Keilmesser gebruikten, ligt in een overgangsgebied dat Bretagne, Noord-Frankrijk, België, Zuidwest-Duitsland en Brabant en Limburg besloeg. Peest, in Drenthe, hoorde juist weer tot de MTA-cultuur, met zijn met de Franse slag gemaakte vuistbijlen.”

De aanwezigheid van meerdere culturen aan de rand van het leefgebied van de neanderthaler maakt het onderzoek in Nederland ook internationaal van belang. Dat bevestigt desgevraagd Thomas Terberger, hoogleraar aan de universiteit van Göttingen. „Wij zijn bezig met een groot onderzoek naar het noordelijke leefgebied van de neanderthaler. Voor ons is het Nederlandse onderzoek onder meer van belang, omdat we willen weten hoe westelijk de neanderthalers van de Keilmessergruppen zijn gekomen.”

Een opgraving in de buurt van Esbeek.
Foto Piet van Gisbergen

Mooi meerjarig onderzoek

Om het onderzoek van het Midden-Paleolithicum in het algemeen en dat van de neanderthalers in het bijzonder voor de toekomst veilig te stellen, moet er volgens Rensink en Niekus iets gebeuren. Om te beginnen zou er een mooi meerjarig onderzoek moeten komen dat archeologiestudenten aanspreekt en voor nieuwe aanwas zorgt. „Zelf ben ik als student via het Belvedère-onderzoek van Wil Roebroeks enthousiast geraakt”, vertelt Rensink. (De decaan van de faculteit archeologie in Leiden heeft intussen laten weten dat hij het hiermee eens is. In het huidige commerciële archeologische bestel kunnen universiteitsinstituten echter niet meer zomaar een vindplaats opgraven. Esbeek zou voor de archeologie van de Oude Steentijd wel die mogelijkheid kunnen bieden.)

Verder dienen de archeologische bedrijven, die voorafgaand aan ruimtelijkeordeningsprojecten al het archeologisch (voor)onderzoek doen, meer rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van vindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum. „Met de methoden die ze nu gebruiken, booronderzoek en proefsleuven trekken, ontdek je ze bij hoge uitzondering”, zegt Niekus. Dat verklaart waarom er vrijwel nooit een commerciële opgraving van een neanderthalervindplaats is geweest. Rensink: „Als bij Esbeek een bedrijventerrein zou zijn gebouwd, is het maar de vraag of de vindplaats voorafgaande aan de bouw was opgemerkt en op waarde geschat. Grote kans dat hij ongezien zou zijn verdwenen.”

Daarom dienen gemeenten, die als taak hebben toezicht te houden op het archeologisch onderzoek, volgens Niekus en Rensink archeologische beleidskaarten te maken waarop ook de plekken staan waar op basis van enkele oppervlaktevondsten neanderthalervindplaatsen zijn te verwachten. „Cruciaal voor alle partijen is samenwerking met de vrijwilligers in de archeologie. Want mensen als Piet van Gisbergen zijn degenen die jaar in jaar uit omgeploegde akkers afspeuren en vindplaatsen als Esbeek en Peest ontdekken.”


Met razendsnelle waarnemingen kunnen astronomen hemelfenomenen zien die in een flits voorbij zijn

Ineens stond er een gele stip op het telescoopbeeld, midden in de blauwe zee van ruizige radiostraling. De foto van tien seconden ervoor had alleen maar blauwe ruis, maar nu was er onmiskenbaar een piek in radiostraling opgedoken; een piek die meer dan een minuut aanhield.

Snel bekeek Iris de Ruiter de verse beelden die die avond waren binnengekomen. Op zes andere telescoopfoto’s stonden soortgelijke gele stippen op exact dezelfde locatie. De Ruiter wist dat ze beet had; haar zoektocht naar kortstondige radiobronnen had een oogst opgeleverd die haar proefschrift ruimschoots zou vullen.

Over de bron die ze als eerste zag, verschijnt deze lente een artikel in een toonaangevend wetenschappelijk tijdschrift. Een dergelijke minutenlange, repeterende radiobron is zeer zeldzaam en komt in dit geval waarschijnlijk van een exotisch dubbelstersysteem – een primeur.

De zoekcampagne van De Ruiter en haar collega’s werd verricht met Lofar, een radiotelescoop bestaande uit kleine antennes verspreid over Europa, met Exloo in Drenthe als epicentrum. In de afgelopen paar jaar zijn de capaciteiten in dataverwerking en -opslag zo toegenomen, dat het nu mogelijk is om ‘filmpjes’ te maken van beelden met korte belichtingstijden. De Ruiter: „Daardoor vangen we een nieuw soort signalen op. Als we langer zouden belichten, zouden deze kortstondige radiobronnen verloren gaan in de ruis. Bovendien beslaan we een veel groter gebied aan de hemel, waardoor we meer dingen zien.”

De Ruiter promoveerde vorig jaar cum laude aan de Universiteit van Amsterdam en zet nu haar onderzoek voort aan de Universiteit van Sydney. Haar onderzoek naar ‘laagfrequente radio-transients’ is een nieuwe mijlpaal in een zich snel ontwikkelende nieuwe horizon in de sterrenkunde: de sterrenkunde van de tijdsdimensie.

Bijna alles wat wij over het heelal weten is gevat in de straling die we ontvangen: niet alleen zichtbaar licht, maar ook infrarood en ultraviolet, gamma-, röntgen- en radiostraling. Voor elke stralingssoort is een apart soort telescoop nodig; elke telescoop die een voordien onontgonnen deel van het spectrum bekeek, vond weer nieuwe fenomenen die verklaard konden worden. Zo jagen sterrenkundigen altijd naar nieuwe horizons. En nu is het de ongekende toename in dataverzameling en -verwerking die de sterrenkunde vleugels geeft en een nieuwe dimensie ontsluit: de tijd.

Op het eerste gezicht lijkt de sterrenhemel onveranderlijk. Sterren stralen miljarden jaren met bijna constante helderheid en bewegen ogenschijnlijk zo langzaam dat sterrenbeelden pas na tienduizenden jaren merkbaar veranderen. Toch zijn de grootste ontdekkingen in de sterrenkunde gedaan door veranderingen aan de sterrenhemel te meten.

cards visualization

Pionier van de tijdsdimensie

Toen Galileo Galilei in 1610 als eerste een telescoop op de hemel richtte, werd hij ook een van de eerste pioniers van de tijdsdimensie. Hij ontdekte vier manen rond Jupiter en volgde hun beweging nacht na nacht. Zijn conclusie was baanbrekend: als manen om een planeet draaien, kan de aarde niet het middelpunt van het universum zijn. Het observeren van veranderingen bleef een sleutelrol spelen in de sterrenkunde. Bijna vier eeuwen later ontdekten astronomen duizenden exoplaneten – planeten rond andere sterren dan de zon – door subtiele helderheidsvariaties in sterren te meten die ontstonden wanneer planeten er voorlangs bewogen. En aan het eind van de twintigste eeuw bewezen strak geplande waarnemingen van uitdovende supernova’s (explosies van zware sterren) dat het heelal versneld uitdijt – een mysterie dat nog altijd onopgelost is. Beide ontdekkingen leverden Nobelprijzen op; twee eerdere Nobelprijzen gingen al naar een andere ontdekking in de tijdsdimensie: pulsars, snel roterende, compacte neutronensterren die regelmatige radiopulsen uitzenden. Ook andere vakgebieden bestaan dankzij het bestuderen van fenomenen over langere tijd: getijdenverstoringen (sterren die door zwarte gaten worden verscheurd) en asteroseismologie (de studie van stertrillingen en -bevingen) hebben ongekende inzichten opgeleverd over het binnenste van sterren.

De volgende horizon in de tijdsdimensie wordt bereikt dankzij moderne technologie: we kunnen nu verder gaan dan telescoopfoto’s en daadwerkelijk films maken van de sterrenhemel.

Als er iets zeldzaams plaatsvindt, wil je er als de kippen bij zijn

Paul Groot
Radboud Universiteit

„In de wetenschap bestuderen we de natuur op verschillende ruimtelijke schalen, van subatomaire niveaus tot de totale omvang van het waarneembare heelal. Maar ook de tijdsdimensie heeft veel verschillende schalen, waarop we kunnen inzoomen. En wij zoeken naar nieuwe verschijnselen in een tijdsdimensie die nog nooit eerder betreden is”, zegt Jason Hessels, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en McGill University in Montreal, Canada en onderzoeker bij Astron, het Nederlands instituut voor radioastronomie. Zijn onderzoeksgroep, Astroflash, richt zich onder andere op radioflitsen: korte maar heftige pulsen radiostraling waarvan er dagelijks duizenden de aarde bereiken. „In onze zoekcampagne ontdekten we zowel flitsen van een paar seconden als flitsen van een miljardste seconde. Traditioneel onderzoeken we in de sterrenkunde variaties over dagen of weken, maar onze groep werkt met microseconden en nanoseconden. Dit onontgonnen tijdsgebied biedt een nieuw venster op het heelal.”

Wat deze ultrakorte flitsen veroorzaakt is een belangrijke onbeantwoorde vraag. „Wat we wel zeker weten: de flitsen ontstaan in een zeer klein volume met een ongekende energiedichtheid”, vertelt Hessels. „In een microseconde legt licht enkele honderden meters af; in een nanoseconde zelfs minder dan een meter. En de flits heeft genoeg energie om in een ander sterrenstelsel waarneembaar te zijn. Zoveel energie gepropt in een zo klein volume komt alleen maar voor in de buurt van een compact object als een neutronenster of zwart gat.”

Hessels waarneemcampagnes bestrijken een groot gedeelte van de hemel. Zoals Chime, een radiotelescoop die dagelijks ‘tienminutenfilmpjes’ maakt van tweederde van de sterrenhemel. Zo zijn al meer dan 5.000 radioflitsen ontdekt en nog talloze andere transiënten, die om een verklaring verlegen zitten. Ook Lofar 2.0, de door Astron ontwikkelde aanstaande upgrade van de radiotelescoop met nieuwe software en meetstations, zal veel nieuwe ‘sterrenfilms’ opleveren met een nóg hogere resolutie in ruimte en tijd. „Er is nog veel in het universum dat we niet kennen, simpelweg omdat we een groot deel van de hemel langdurig moeten observeren om zeldzame gebeurtenissen te detecteren. We zien nu dat veel astronomische objecten veranderlijke eigenschappen hebben die ons veel inzicht geven in hoe ze eigenlijk werken.”

Lofar, een radiotelescoop die bestaat uit kleine antennes verspreid over Europa, met Exloo in Drenthe als epicentrum.

Zwart gat als eindresultaat

Hiervoor is niet alleen een hoge tijdsresolutie nodig: een goede timing is minstens zo belangrijk. „Als er iets zeldzaams plaatsvindt, wil je er als de kippen bij zijn om het met zoveel mogelijk verschillende telescopen te bestuderen”, zegt Paul Groot, hoogleraar aan de Radboud Universiteit en de Universiteit van Kaapstad. Hij ondervond dit al tijdens zijn promotieonderzoek eind jaren negentig, dat zich richtte op gammaflitsen. Dit zijn energieuitbarstingen van enkele seconden die – zoals we inmiddels weten – veroorzaakt worden door sterexplosies of -bostingen, waarvan het eindresultaat een zwart gat is. Groot en zijn collega’s bestudeerden de ‘nagloeier’ van zo’n gammaflits: op de plek waar de intense gammastraling was vrijgekomen was tot weken erna nog licht-, röntgen- en radiostraling waarneembaar, wat duidelijk maakte dat het om een supernova ging.

De onthulling van gammaflitsen als supernova’s leidde tot een nieuwe praktijk in de sterrenkunde: het ‘triggeren’ van telescoopnetwerken door incidentele ontdekkingen. Groot: „Behalve de grote computerkracht die ons in staat stelt om de gehele hemel te monitoren hebben we nu ook de technische mogelijkheden om telescopen rechtstreeks aan elkaar te koppelen.” Grote telescopen als de VLT in Chili werden naar aanleiding van de gammaflitsen uitgerust met rapid response mode, een ‘spoedwaarnemingsmodus’ die lopende programma’s onderbreekt als ergens een ontploffing is geweest en het arsenaal aan telescoopkracht laat inzoomen op de plek des onheils. En toen in 2015 zwaartekrachtsgolven werden ontdekt – trillingen van de ruimtetijd, gemeten met laserstralen in kilometerslange tunnels – werd wederom het ‘spoedprotocol’ ingesteld, waarmee hun nagloed in vele kleuren kon worden bestudeerd. Zo kon geduid worden dat deze golven werden veroorzaakt door botsende neutronensterren en zwarte gaten.

BlackGEM, een Nederlands-Belgische sterrenwacht in Chili.
Foto A. Ghizzi Panizza/ESO

Het systeem van spoedwaarnemingen vormde voor Groot de inspiratie voor BlackGEM, een Nederlands-Belgische sterrenwacht in Chili, die vorig jaar werd geopend en waarvan hij de projectleider is. BlackGEM bestaat uit drie ‘optische’ telescopen die direct na de detectie van een zwaartekrachtsgolf worden geactiveerd om de exacte locatie van de explosie te vinden – zwaartekrachtsgolfdetectors zelf kunnen die locatie niet goed vaststellen. In zijn ‘vrije tijd’ speurt BlackGEM de gehele zuidelijke sterrenhemel af om flitsen, explosies en andere tijdelijke stergebeurtenissen te betrappen.

Het nieuwste geesteskind van Groot is de Time Domain Telescope, een verzameling van honderd middelgrote telescopen gespecialiseerd in tijdsgevoelige waarnemingen. De telescopen zullen gezamenlijk of onafhankelijk van elkaar opereren, in zowel een ‘scanning’ als ‘inzoom’-modus. Groot: „Uiteindelijk willen we binnen een fractie van een seconde kunnen inzoomen op bijvoorbeeld een supernova. Alleen dan kunnen we te weten komen wat er precies gebeurt direct tijdens de ontploffing en wat hier precies aanleiding toe gaf. Voor zo’n snelle respons moeten we de mens uit de keten halen en het waarneemprogramma volledig automatiseren. De telescoop wordt een astronomische robot-octopus.”

Is mijn sterontploffing echt belangrijker dan jouw urenlange belichting waarmee je nieuwe sterrenstelsels zult ontdekken?

Paul Groot
Radboud Universiteit

Het voordeel van een specialistisch observatorium als de Time Domain Telescope is dat de waarneemprogramma’s van grote telescopen er niet onder lijden. Groot: „Er hoeven minder pijnlijke beslissingen genomen te worden over welke waarnemingen prioriteit hebben: is mijn sterontploffing echt belangrijker dan jouw urenlange belichting waarmee je nieuwe sterrenstelsels zult ontdekken?”

Het overkoepelende probleem waar de Time Domain Telescope een oplossing voor biedt is het „tekort aan telescoopglas”, aldus Groot. „Het stuk tijdsdimensie dat we nu aan het ontginnen zijn is zo vruchtbaar, dat er niet genoeg telescopen zijn om de rijkheid aan nieuw ontdekte fenomenen nader te bestuderen op de manier die ze verdienen. Bovendien is een grote telescoop niet altijd nodig, veel kortstondige fenomenen zijn zo helder dat je er ook met een kleine telescoop al veel over kunt leren.”

De Time Domain Telescope zal er op zijn vroegst na 2040 komen; momenteel wordt gebouwd aan twee voorlopers, de Israëlische MAST in de Negevwoestijn en de Belgische Marvel op de Canarische Eilanden. Maar deze zomer begint in Chili al het Vera C. Rubin Observatory met een tienjarige hemelverkenning, die naar verwachting behalve talloze vluchtige fenomenen ook een schat aan bewegende planetoïden in ons zonnestelsel zal ontdekken.

Ook in het onderzoek naar exoplaneten speelt tijd een cruciale rol. Natalie Allen, promovendus aan de Johns Hopkins University, bestudeert het Trappist-1-stelsel, waar zeven planeten om een rode dwerg draaien. Drie daarvan bevinden zich in de bewoonbare zone, waar vloeibaar water kan bestaan en daarmee ook – mogelijk – leven. Tijdens een transit (overgang), wanneer een planeet voor de ster langs beweegt, kan uit het sterlicht dat langs de randen van de planeet schijnt de samenstelling van de planeetatmosfeer worden afgeleid.

Het lasersysteem dat behoort bij de Very Large Telescope op het terrein van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili. Het laserlicht helpt om verstoringen te corrigeren van sterlicht in de aardse atmosfeer.
Foto Luis Calcada/ESO

Deze waarnemingen zijn behoorlijk uitdagend: Trappist-1 is een zeer actieve ster, met regelmatige stervlammen die de detectie van planeetovergangen verstoren. „Tijdens een overgang, die tientallen minuten duurt, kan een stervlam plotseling oplichten”, zegt Allen. „En behalve stervlammen zijn er nog meer kortstondige verstoringen op het steroppervlak. Om planeten dus goed te bestuderen, moeten we sterren en hun uitbarstingen eerst beter begrijpen. Ons waarneemprogramma is een voorbeeld van hoe ook in dit vakgebied de tijdsdimensie steeds belangrijker wordt.”

Planeet Trappist-1e, die zich in de bewoonbare zone bevindt, is het meestbelovend voor de queeste voor leven. Trappist-1b, die geen atmosfeer lijkt te hebben, dient als referentie: de ‘kale’ planeet biedt een duidelijk gemarkeerde bedekking van de actieve ster. In 2025 vinden meerdere bijna gelijktijdige planeetovergangen van planeet b en e plaats, waarbij telescopen zoals James Webb Trappist-1 intensief zullen volgen. Tijdsresolutie, timing en samenwerkende telescopen zullen essentieel zijn.


Mysterieuze lichtbundels boven Amsterdam eindigen op een onmogelijke manier

‘Je hebt toch geen last van hoogtevrees”, aarzelt voorlichter Erna van As. Welnee, het idee, nooit gehad. Dus gaan we de ladder op die de bewakingsdienst net met een speciale haak uit het plafond van de vijfde verdieping heeft getrokken. Het is een stevige ladder met een deugdelijke leuning. Maar boven op het dak van het Amsterdamse stadhuis is het niet alleen koud en winderig, maar ook verrassend donker. En er staat zóveel water tussen de zonnepanelen dat een speciaal tegelpad is aangelegd om bij de 28 jubileumlampen te kunnen komen. Dat pad loopt langs de dakrand en heeft een balustrade die net kniehoog is.

Maar van omkeren kan geen sprake zijn. De voorlichting was gevraagd om wat meer informatie te geven over de mysterieuze blauwe lichtbundels die ’s nachts vanaf het stadhuis naar de hemel stralen alsof er gecommuniceerd wordt met een exoplaneet. De speciale jubileumwebsite had daarover niet meer weten te melden dan dat ze te maken hadden met het 750-jarig bestaan van Amsterdam en dat het lichtobject mede geïnspireerd was op het werk van Jerom Fischer van Gaiia Studio enzovoort en dat het bestond uit 28 lampen die recht omhoog schenen om geen onveilige situatie te scheppen voor het vliegverkeer.

De voorlichting had al veel extra details weten te achterhalen: de lampen waren zogenoemde Cobra’s van de firma Ayrton en ze produceerden geen laserstralen maar gebruikten laserlicht om een fosfor (een luminiscerende stof) aan te zetten tot het uitzenden van wit licht. ‘Laser-excited phosphor technology.’ Wát voor laser en wát voor fosfor laat Ayrton beleefd in het midden.

Het blijkt dat de Cobra’s al volop worden ingezet bij sportgebeurtenissen en allerlei podiumoptredens met zang en dans en dergelijke. Vaak laat men ze dan in- en uitzoomen en feestelijk heen en weer zwaaien of stroboscopisch bibberen.

Ze lijken vreemd scheef

Op het dak van het stadhuis gebeurt dat allemaal niet, daar schijnen de Cobra’s stil omhoog in bundels die kennelijk zo smal mogelijk worden gehouden. De minimale booghoek is 0,6 graden, zegt de specificatie. Maar hoe exact schijnen de bundels recht omhoog? Daar ging het om die donderdagavond. Vanuit de stad bekeken lijken de lichtbundels soms vreemd scheef omhoog te stralen.

Ook de dubbele rij Cobra-lampen bleek dicht tegen de dakrand te staan en de moed ontbrak om van tussen de installatie met het hoofd in de nek omhoog te kijken naar de plaats waar de lichtbundels perspectivisch samenvloeiden. Dat is veiligheidshalve vanuit de waterplassen gedaan. En gezegd moet worden: het verdwijnpunt lijkt echt pal boven het stadhuis te liggen. Niet alle lampen zijn even secuur uitgelijnd, maar ze werpen toch met z’n allen maar een heel kleine lichtvlek op de onderkant van de wolk die er toevallig boven drijft.

En daarmee heeft de Amsterdammer zomaar een aardig middel in handen om de hoogte van de wolkenbasis te meten. Bepaal je vanaf een bekende afstand de hoek (de ‘altitude’) tussen de lichtvlek en de horizontaal in booggraden dan is met behulp van de tangens de genoemde hoogte in meters te vinden. Voor het meten van de hoogtehoek zou je graag een sextant of theodoliet gebruiken maar een gradenboog met een gewicht aan een touwtje werkt ook aardig.

Na het bezoek aan het stadhuis (13 februari) is vanaf de Hogesluis, de Nieuwe Amstelbrug en de Berlagebrug met zo’n gradenboog de hoogte van de wolkenbasis bepaald. De drie bruggen liggen respectievelijk 900, 1.400 en 2.500 meter van het stadhuis. De meting vanaf de Hogesluis-brug bepaalde de lichtvlek op 1.200 meter hoogte. Vanaf de twee andere bruggen waren vreemd genoeg steeds twee lichtvlekken te zien, ze werden bepaald op 700 en 1.400 meter en (Berlage) 800 en 1.440 meter. Kennelijk bestond de half open bewolking uit twee wolkenlagen en werd eerst alleen de hoogste laag beschenen.

Als de hemel, zoals in de afgelopen vorstperiode, ’s nachts wolkeloos is, ontstaan er geen lichtvlekken maar doven de lichtbundels geleidelijk en kennelijk op grote hoogte uit omdat ze perspectivisch versmallen en omdat er ook gewoon lichtabsorptie optreedt. Het sterkste effect komt waarschijnlijk van het wegvallen van de aerosolen (stofdeeltjes, vochtdruppeltjes) die vooral in de laagste luchtlaag talrijk zijn.

Meer nog dan bij hoge bewolking kan je bij heldere hemel worden overvallen door de illusie dat de lichtbundels die van het stadhuis komen niet recht omhoog stralen maar schuin over je heen komen. Vooral op korte afstand van het stadhuis, zeg binnen een straal van 800 meter, kan de begoocheling overweldigend en verwarrend zijn: je ziet het bundeleinde op een plaats waar dat absoluut onmogelijk lijkt.

De lampen op het dak van het Amsterdamse stadhuis en het verdwijnpunt van de lichtbundels.

Foto’s Karel Knip

De stralenbundels eindigen veel hoger dan je je realiseert of dat de hersenen toestaan dat je je realiseert, dat is de verklaring. De illusie heeft rechtstreeks te maken met wat Minnaert de „schijnbare afplatting van het hemelgewelf” noemde. Deze bijzondere gewaarwording houdt onderzoekers al millennia bezig. We denken ons het zenit (het punt recht boven het hoofd) veel dichterbij dan de horizon. Vaak wordt beweerd dat het een factor twee of vier kan schelen, de Amsterdamse lichtbundels wekken de indruk dat het nog wel meer kan zijn. De begoocheling heeft misschien dezelfde psychologische verklaring als de ‘maanillusie’, de sterke suggestie dat de volle maan dicht aan de horizon veel groter is dan dezelfde maan hoog aan de hemel.

Zo kun je je nog wel meer afvragen. Stel dat de Amsterdamse lichtbundels, zonder uit te doven, de maan zouden weten te bereiken, zouden we ze dan als rechte of als kromme lijnen te zien krijgen? Internet had daarop afgelopen week nog geen antwoord.