Geen dank voor de mensen die Rachel Los lieten voelen ‘dat ik niet in de wetenschap thuishoor’

Vrijwel elk proefschrift eindigt met een dankwoord: een hoofdstuk waarin vrienden, familie en collega’s worden bedankt voor hun steun. Maar het proefschrift waarop nanobioloog Rachel Los (29) eerder dit jaar aan de TU Delft promoveerde, over het samenwerken van micro-organismen in biofilms, bevat naast die acknowledgements ook een hoofdstuk getiteld Anti-acknowledgements, waarin ze nadrukkelijk de aandacht vestigt op mensen die niet behulpzaam zijn geweest.

Dat zijn onder meer: de studievereniging van natuurkunde, waar ze op haar eerste studiedag moest zingen dat vrouwen geen natuurkunde kunnen studeren zonder seks met de professor. De vijfdejaars natuurkundestudent die haar (eerstejaars) meteen een ‘strippernaam’ gaf. De oudere onderzoeker die haar na een congres ongepaste berichtjes stuurde. Iedereen die het „verrassend” zei te vinden dat ze als meisje ging promoveren.

En ook: de onderzoeker die haar op een congres vroeg wat ze onder haar kleren aanhad. De man die haar voor een koffiedame aanzag en toen ze hem corrigeerde zei dat ze dat beroep toch eens moest overwegen. En het bestuur van de TU Delft dat, toen de onderwijsinspectie vorig jaar concludeerde dat de sociale veiligheid op de universiteit tekort schoot, in eerste instantie vooral de onderzoeksmethode bekritiseerde en aan advocaten vroeg om die te beoordelen – in plaats van naar de geconstateerde problemen te kijken, aldus Los.

„Ik wilde dat ik jullie kon vertellen dat dit me allemaal op de een of andere manier sterker heeft gemaakt”, schrijft Los in haar proefschrift, „maar in werkelijkheid heeft het mijn zelfvertrouwen kapotgemaakt. Jullie hebben me het gevoel gegeven dat ik niet in de wetenschap thuishoor en ik kan jullie dat niet vergeven.”

Rachel Los: „Ik was er gewoon klaar mee om uit te leggen dat ik me niet welkom had gevoeld, en dan terug te krijgen: dat valt toch wel mee, zoveel is er niet aan de hand.”
Foto Robert Ormerod

Toen Los enkele weken geleden haar anti-dankwoord op LinkedIn zette, kreeg ze duizenden likes, honderden reposts, ook op andere sociale media, en honderden reacties. Delta, het universiteitsblad van de TU Delft, vroeg haar om een opiniestuk, dat vorige week is verschenen. Daarin schreef ze dat universiteiten goede wetenschappers verliezen aan een pestcultuur, aan een „constante stroom van ontmoediging, seksistische opmerkingen en ondermijning” – maar dat haar voornamelijk mannelijke collega’s met ongeloof reageerden als ze dat probleem aan de orde stelde.

De reacties op haar LinkedIn-post waren wél overwegend positief, vertelt Los aan de telefoon vanuit Edinburgh, waar ze inmiddels woont. „Ik dacht: ik zal wel een hoop negatieve reacties krijgen, maar dat waren er tot nu toe maar een handvol en die bevestigden precies mijn punt: de meeste waren van mannen die zeiden dat ze me niet geloofden of dat niet alle mannen zo zijn. De mooiste reactie was trouwens van een man die schreef: ‘nu ik dit lees, besef ik dat ik ook niet doorgehad had hoe erg het was als ik ernaast had gestaan’. Dat is wel wat ik hoopte te bereiken.”

Ik denk dat elke vereniging van natuurkundestudenten seksistische liedjes heeft

Rachel Los

Je noemt geen namen in je anti-dankwoord (behalve de TU Delft, maar die kwestie met de onderwijsinspectie was al in de publiciteit gekomen). Zelfs de studievereniging niet. Waarom eigenlijk niet?

„Mijn doel was niet om bepaalde mensen te beschuldigen. Ik was er gewoon klaar mee om uit te leggen dat ik me niet welkom had gevoeld, en dan terug te krijgen: dat valt toch wel mee, zoveel is er niet aan de hand. Het gaat ook niet om specifieke mensen, en ik denk dat elke vereniging van natuurkundestudenten seksistische liedjes heeft. Die hele cultuur is zo. Dat zie je ook aan alle mensen die mijn post delen en zeggen zich erin te herkennen.

„En natuurkunde heeft ook een bepaalde arrogantie die maakte dat ik me er niet thuis voelde. Ik heb nanobiologie gestudeerd, dat zit tussen natuurkunde en biologie in, maar de natuurkunde houdt vol het beste van alle vakgebieden te zijn, het puurste, het moeilijkste. Het vakgebied heeft een ‘beter dan jij’-complex. Ik voelde me er een vreemde eend in de bijt. De man-vrouw-verhouding hielp wat dat betreft niet mee: theoretische natuurkunde, waar ik zat, is een dramatisch homogene bende van witte mannen.”

Wetenschappelijk succes wordt sterk beïnvloed door sociale dynamiek, schrijf je. Wat zou er moeten veranderen?

„Ten eerste zou geaccepteerd moeten worden dat wetenschap sociaal is en over mensen gaat. Zodat niet ieder gesprek daarover gepareerd wordt met: als je goed bent, maakt het niet uit wie je bent. De wetenschap is heel hiërarchisch en competitief, er is een grote publicatiedruk en een enorme pestcultuur. Als dat niet zo was, zouden er wel meer vrouwen en mensen van kleur rondlopen. Je kunt het niet over oplossingen hebben zolang je dat niet beseft. Maar het gaat in tegen de identiteit die de wetenschap wil hebben.”

Heb jij nu de wetenschap verlaten?

„Daar ben ik nog niet uit. Ik ben in december naar Schotland verhuisd – dat wilde ik gewoon heel graag, ik vind het hier heel mooi en ik had geen goede reden om in Nederland te blijven. Ik ben op zoek naar een baan en ik zoek best breed. Ik praat ook met mensen op de universiteit. Maar ik heb wel besloten dat ik niet meer op een natuurkunde-afdeling wil werken.”


Europese vaccinfabriek in Bilthoven staat ‘met draaiende motor’ klaar voor een volgende pandemie

Op het terrein dat ook het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) huisvest, een paar honderd meter van de vergaderkamers waar tijdens de coronapandemie de zogenoemde crisisoverleggen plaatsvonden, staat een gloednieuw gebouw. Tijdens de feestelijke opening op 30 januari staan de medewerkers van vaccinproducent Bilthoven Biologicals (Bbio) glunderend met een glas champagne in hun hand. Toch hopen ze deze fabriek nooit te hoeven gebruiken voor het doel waarvoor die eigenlijk gebouwd is.

Bbio, gelegen in de bosrijke omgeving van Bilthoven, op het Science Park Utrecht, is een van de grootste producenten van poliovaccins ter wereld, maar heeft er sinds kort een nieuwe functie bij: vaccins maken tegen een toekomstige, nog onbekende ziekteverwekker. Dat kan een nieuwe variant van corona zijn, of vogelgriep, of een infectieziekte die we nog helemaal niet kennen. De vraag is niet óf er een nieuwe pandemie zal uitbreken, zeggen wetenschappers, maar wanneer, en wat voor een. En als het moment daar is, dan kunnen in deze zogenoemde Pandemic Preparedness Facility, op initiatief van de Europese Unie, straks ten minste 300 miljoen doses vaccins per jaar van de band rollen.

Deze fabriek is een tastbaar resultaat van de harde lessen die getrokken zijn uit de coronapandemie. Een daarvan: Europa was niet goed voorbereid op de grootschalige uitrol van vaccins. „Het probleem lag niet bij het ontwikkelen van geschikte vaccinkandidaten, dat ging juist enorm snel en goed”, zegt Jurgen Kwik, de bestuursvoorzitter van Bbio. „Het proces liep spaak bij het opschalen van de productiecapaciteit en het beschikbaar maken van grondstoffen, van de buffers en media die nodig zijn om het vaccin te maken, tot de afvulflesjes en de stoppers die op de ampullen gaan. Aan bijna alles was wereldwijd een gebrek.”

Dus bedacht de Europese Commissie in 2023 een plan: EU FAB, een netwerk van bedrijven die snel en op grote schaal vaccins kunnen maken met een geheel Europese bevoorradingsketen. Dat werd Bilthoven Biologicals, samen met drie fabrieken in Spanje, één in Ierland en één in België. Omdat nog onbekend is om wat voor ziekteverwekker het straks zal gaan, en welk soort vaccin daartegen het beste beschermt, sloot de EU contracten met producenten van verschillende soorten vaccins. In België en Ierland worden mrna-vaccins gemaakt, in Spanje zogenoemde eiwitvaccins, en in Bilthoven is jarenlange ervaring met het maken van virale vectorvaccins. Dat zijn vaccins die een onschadelijk gemaakt virus gebruiken om een stukje genetische code van de ziekteverwekker in het lichaam te brengen. De coronavaccins van AstraZeneca en Janssen waren zulke vectorvaccins.

Verschuivende wereldorde

„Het is goed om te zien dat er na de pandemie niet stilgezeten is, en er nu wel vooruit wordt gedacht. Met deze fabriek op de waakvlam win je maanden in een volgende pandemie”, zegt Hans Schikan. Hij werd tussen 2021 en 2022 aangesteld als speciaal gezant coronavaccins door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en kreeg de opdracht om uit te zoeken hoe tóén de vaccinproductie vanuit Nederland versneld kon worden. Zijn pijnlijke antwoord luidde: dat kan niet op zo’n korte termijn. Nederland heeft domweg de productiefaciliteiten niet. En bovendien: de wereldwijde toevoerketen zat verstopt, met alle geopolitieke spanningen van dien.

„In één klap schoot de wereldwijde vaccinbehoefte van vijf tot zes miljard prikken per jaar naar het dubbele, alleen voor coronavaccins. De levertijd van sommige materialen liep op tot meer dan een jaar.” Die schaarste werkte een ieder-voor-zichmentaliteit in de hand, zag Schikan. „Amerikaanse onderdelen gingen het land niet meer uit onder de noemer van America First. Boris Johnson overwoog om een inval te plegen bij Halix in Leiden om een partij AstraZeneca-vaccins ‘op te komen halen’, omdat hij vond dat het Verenigd Koninkrijk daar recht op had. In India geproduceerde vaccins mochten niet de grens over en Europa wierp zelf ook allerlei barrières op om te voorkomen dat vaccins naar buiten Europa konden worden geëxporteerd.”

De hele bevoorradingsketen is al uitgestippeld

Jorrit van Hoorn
bedrijfsontwikkelaar

Dat was toen. Maar sinds een paar maanden zijn de kaarten op het wereldtoneel opnieuw flink geschut. De Amerikaanse president Donald Trump kondigde vlak na zijn inauguratie het vertrek van de Verenigde Staten uit de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aan. China dreigt al maanden met een handelsoorlog met Europa. De machtsverhoudingen tussen de VS en Rusland verschuiven en er woedt een oorlog op het Europese continent. Kortom: de noodzaak voor Europa om op zichzelf terug te kunnen vallen groeit met de dag.

Jorrit van Hoorn, bedrijfsontwikkelaar bij Bbio, wijst naar een dichte doos met daarin honderden vuldopjes die straks de ampullen moeten afsluiten. Hij hoeft het niet eens te checken, want hij weet het zeker: deze dopjes komen uit een fabriek in Europa. „In sommige gevallen zijn de voorraden al aanwezig in Bilthoven, zoals deze doos.” Voor andere materialen, grondstoffen en halffabrikaten zijn volgens Van Hoorn afspraken gemaakt met de leverancier. Die houdt de benodigde hoeveelheid van het materiaal achter voor de vaccinfabriek en kan dat leveren wanneer dat nodig is. „De hele bevoorradingsketen is al uitgestippeld en de contracten met alle leveranciers zijn getekend.”

Fabriek ‘warm houden’

De faciliteit is weliswaar gebouwd voor een nog uit te breken crisis, maar dat betekent niet dat tot die tijd het licht uit is en de deur op slot. In tegendeel. Als NRC eind februari binnen mag kijken, worden de laatste voorbereidingen getroffen om de faciliteit te laten draaien. Het gebouw is op de begane grond verdeeld in twee zogeheten cleanrooms. In de ene ruimte worden cellen gekweekt, in de andere ruimte, vol met bakken, kasten en ketels, wordt het vaccin in grote hoeveelheden gemaakt. Op de eerste verdieping staan alle technische en luchtinstallaties die de productieruimte beneden schoonhouden.

In het laboratorium scharrelt her en der al een laborant, gekleed in een groen pak met daar overheen een overall, haarnetje, veiligheidsbril en handschoenen. „De processen worden stap voor stap getest en opgestart”, vertelt Claudia Tietz. Zij stond aan het hoofd van de ontwikkeling van de fabriek.

De Europese Commissie stelde een harde eis, zegt ze: de fabriek moet continu ‘warm gehouden’ worden: de machines moeten draaien. Dat betekent dat er ‘in vredestijd’ andere vectorvaccins gemaakt worden, „ook om ons personeel getraind te houden, en alle certificaten en licenties up-to-date”, zegt Tietz. Wat voor vaccins dat zullen zijn? „Dat is nog niet duidelijk”, zegt Jurgen Kwik, die zelf ook een steriel pak heeft aangetrokken. „Het meest logisch zou zijn dat het een vaccin wordt van ons moederbedrijf in India, omdat we de kennis daarover al in huis hebben. Maar we zijn ook in gesprek met andere partijen, bijvoorbeeld die van het nieuwe vaccin tegen gordelroos.”

Nu is deze fabriek alvast gereserveerd

Ben van der Zeijst
vaccinoloog

Maar vaccinontwikkelaars die gebruikmaken van de Pandemic Preparedness Facility, doen dat wel onder een strikte voorwaarde: de productie stopt zodra de Europese Commissie het bevel tot vaccinproductie geeft. De fabriek moet binnen drie maanden omgebouwd zijn om te doen waar die voor bedoeld is. „Daarmee ondervangt de Europese Commissie precies wat tijdens corona fout ging”, zegt vaccinoloog Ben van der Zeijst, voormalig hoofd vaccins van het RIVM en oud-directeur van het voormalige Nederlands Vaccin Instituut (NVI). „Toen legden allerlei partijen razendsnel beslag op de productiecapaciteit voor vaccins. Nu is deze fabriek alvast gereserveerd.”

Dit is hoe het zal gaan: als de WHO een wereldwijde gezondheidscrisis uitroept, zullen allerlei commerciële partijen en universiteiten vaccinkandidaten ontwikkelen, zoals dat ook tijdens corona gebeurde. De Europese Commissie zal, op basis van wetenschappelijk advies, de meest geschikte kandidaten uitkiezen en de ontwikkelaars koppelen aan een van de geschikte fabrieken van EU FAB. „Gaat het om een vectorvaccin, dan komt de ontwikkelaar bij ons terecht”, zegt Kwik. „Er liggen al contracten klaar om de ‘tech transfer’ te regelen. Dat is de overdracht van het recept van het vaccin en alle kennis over het productieproces. Wij zullen dan, uit naam van die ontwikkelaar, het vaccin in grote hoeveelheden gaan maken.”

Stopcontacten aan de plafonds

Snel kunnen schakelen zit verweven in het ontwerp van de fabriek. Onopvallend, maar cruciaal is bijvoorbeeld dat alle apparaten op wielen staan. En de stopcontacten zitten niet in de muur, maar hangen aan het plafond. „In grote lijnen is het productieproces van alle vectorvaccins hetzelfde, maar we weten nu nog niet wat voor vaccin we precies zullen maken”, zegt Claudia Tietz terwijl ze rondloopt in de steriele ruimte. „Deze fabriek moet flexibel zijn om stapjes in het proces te kunnen aanpassen: een centrifuge-apparaat van plek verwisselen of ergens een extra filtratiestap invoegen bijvoorbeeld. Met de wielen en de zwevende stopcontacten kun je ieder apparaat precies aansluiten op de plek in het proces waar het nodig is.”

De ontwikkeling van een viraal vectorvaccin verloopt in een aantal gestandaardiseerde stappen. Eerst wordt in het laboratorium het dna of rna van de ziekteverwekker in een onschadelijk gemaakt virus gebracht. In cilindervormige bioreactoren worden daarna enorme hoeveelheden cellen gekweekt. In die cellen kan het virus zich in een aantal dagen vermenigvuldigen. Wat overblijft is een dikke vloeistof die eruitziet als een rode soep met daarin miljoenen virusdeeltjes. Na dit ‘upstreamproces’, waarin er steeds meer van het virus wordt gemaakt, volgt het ‘downstreamproces’: in een aantal zuiverings- en filtratiestappen worden alle onzuiverheden uit de vloeistoffen gehaald, zodat een puur en geconcentreerd virusproduct overblijft. Dat moet alleen nog worden afgevuld in kleine ampullen. Dat gebeurt in een gebouw even verderop. Het ‘bulkvaccin’ wordt in grote plastic zakken naar de afvulfaciliteit gebracht. Dat gaat met golfkarretjes en kleine autootjes, want het terrein is zo groot, dat de paden straatnaambordjes hebben.

Bij een volgende pandemie zal de faciliteit ten minste 300 miljoen doses per jaar kunnen produceren, maar volgens Kwik zou dat weleens veel meer kunnen zijn. „Of dat genoeg is voor alle Europeanen, en of die vaccins ook naar lage- en middeninkomenslanden zullen gaan, weten we nog niet. In deze fase gaat het er vooral om dat er snel opgestart kan worden. Als de volgende pandemie voor de deur staat, moet dit keer alles in huis zijn om gelijk te beginnen met produceren.”

<dmt-util-bar article="4886889" data-paywall-belowarticle headline="Europese vaccinfabriek in Bilthoven staat ‘met draaiende motor’ klaar voor een volgende pandemie ” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/03/21/europese-vaccinfabriek-in-bilthoven-staat-met-draaiende-motor-klaar-voor-een-volgende-pandemie-a4886889″>

Anders dan een mens weet een zeehond precies hoeveel zuurstof er in zijn bloed zit

Hoe voorkomen duikende zeehonden dat ze verdrinken? Dat onderzochten mariene biologen van de Schotse University of St Andrews. De zeezoogdieren kunnen direct het zuurstofgehalte in hun bloed waarnemen, suggereren de resultaten die deze donderdag in Science verschenen.

En dat is best bijzonder, want de meeste zoogdieren, inclusief mensen, gebruiken vooral het CO2-gehalte als indicator voor de hoeveelheid zuurstof in hun bloed. Wanneer iemand zijn adem inhoudt – onder of boven water – neemt de hoeveelheid zuurstof in het bloed af en de hoeveelheid koolstofdioxide toe. Zodra het CO2-gehalte te hoog oploopt, registreren chemoreceptoren van cellen dat. Receptoren zijn eiwitten die gevoelig zijn voor chemische prikkels – CO2 in dit geval – in onder andere de halsslagaders. Die sturen daarop via de hersenen een signaal naar de ademhalingsspieren: ademhalen!

Normaal gesproken werkt dit mechanisme goed, maar voor duiken is de CO2-registratie niet onfeilbaar. Neem bijvoorbeeld freedivers, schrijven de onderzoekers: mensen die zonder duikuitrusting op een enkele ademteug minutenlang en tientallen meters diep duiken. Door bewust te hyperventileren voor een duik, kunnen ze het CO2-niveau in hun bloed omlaag brengen. Hierdoor stellen ze de ademprikkel uit, die ingegeven wordt door een hoge hoeveelheid CO2 in het bloed. Dat is handig om langer te kunnen duiken, maar het brengt wel het risico op bewusteloosheid en verdrinking met zich mee. De duiker merkt namelijk niet op tijd dat het zuurstofgehalte gevaarlijk laag is.

Alleen vertrouwen op het koolstofdioxidegehalte is dus niet genoeg, aldus de onderzoekers. Integendeel: de mariene biologen vermoedden dat zuurstof een belangrijkere rol speelt dan koolstofdioxide bij het duikgedrag van zeehonden.

Zes grijze zeehonden

Om dit te testen, bestudeerden ze zes jonge, in het wild gevangen, grijze zeehonden. De zeehonden zwommen zestig meter onder water in een basin van een ademhalingskamer naar een sprot-eetstation onder water en terug. Alleen in de kamer konden ze naar boven komen om adem te halen. De zeehonden konden zelf de duur en frequentie van hun duiken te bepalen. Tussen de duik-reeksen door veranderden de biologen de percentages O2 en CO2 in de kamer.

Wat bleek? De zeehonden pasten hun duikgedrag aan aan de hoeveelheid ingeademde zuurstof, maar niet aan het gehalte koolstofdioxide. Met meer zuurstof beschikbaar dan in normale omgevingslucht doken de zeehonden langer, met minder korter. Maar zelfs een CO2-gehalte dat tweehonderd keer hoger was dan normaal, had geen invloed op de duur van de duik. Dat is een indicatie dat de zeehonden direct de hoeveelheid zuurstof in hun bloed kunnen waarnemen in plaats van afgaan op het CO2-gehalte. Het onderzoek toont dit mechanisme alleen voor grijze zeehonden, benadrukken de onderzoekers. Toch vermoeden ze dat eenzelfde soort O2-waarneming ook bij andere soorten voorkomt. Dat is een belangrijke evolutionaire aanpassing om verdrinking te voorkomen voor de freedivende zeedieren, aldus de biologen.


Het aantal gevallen van mazelen in Nederland stijgt sterk, veelal in de grote steden

„De mazelen zijn terug, en dat is een wake-upcall.” Met die woorden luidde Hans Kluge, de Europese regiodirecteur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), afgelopen week de noodklok.

Sinds 1976 was het aantal mazelenpatiënten in Europa niet zo hoog als afgelopen jaar (2024), blijkt uit een onderzoek van de WHO en Unicef. Het aantal besmettingen bereikte in 2016 een dieptepunt, maar stijgt sindsdien geleidelijk tot 127.000 gevallen afgelopen jaar, een verdubbeling van het jaar ervoor. Meer dan een derde van álle mazelengevallen ter wereld kwam het afgelopen jaar uit Europa, met grote uitbraken in Roemenië, Rusland en Kazachstan.

Dat treft ook Nederland, want ook hier lijkt het slechter te gaan dan afgelopen jaren. De teller van het aantal mazelenpatiënten staat halverwege maart op 108, meldde het RIVM woensdag, met 45 nieuwe besmettingen in de afgelopen twee weken. Afgelopen jaar werd het aantal van 100 besmettingen pas in juni bereikt. Alle besmettingen zijn te herleiden tot clusters op vier basisscholen in de GGD-regio’s Amsterdam, Brabant-Zuidoost, Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond. Van twintig patiënten die in 2025 ziek werden is bekend dat zij mazelen in Marokko (17 gevallen) en Roemenië (3 gevallen) opliepen. In beide landen woeden grote mazelenepidemieën.

„Uit onderzoek van het RIVM, dat monsters verzamelt van de kinderen die nu ziek zijn geworden, blijkt dat het allemaal nét andere virusvarianten zijn”, zegt viroloog Rik de Swart van het Erasmus MC. „Dat zijn varianten die los van elkaar geïmporteerd zijn en niet al in Nederland rondgaan. Ze komen bijvoorbeeld het land in via arbeidsmigranten uit Roemenië of van Nederlanders die familie bezochten in Marokko.”

Uitbraak in 2013

Tot nu toe beperkt de situatie in Nederland zich – net als vorig jaar – nog tot uitbraken in clusters, herleidbaar tot groepjes mensen die elkaar besmetten. Vorig jaar ging de ziekte ook rond in zulke clusters, totdat iedereen in de groep die daar vatbaar voor was de ziekte had doorgemaakt en het weer uitdoofde. Volgens het RIVM is het nog te vroeg om te zeggen of dat dit keer ook zal gebeuren, of dat de infectie zich verder en sneller zal verspreiden.

Sinds de invoering van het Rijksvaccinatieprogramma in 1976 is er in Nederland iedere tien tot veertien jaar sprake van een mazelenuitbraak. Die treft vooral gebieden waar weinig mensen gevaccineerd zijn. De cijfers die het RIVM deze week bracht, en die niet erg afwijken van de cijfers van vorig jaar, geven volgens het instituut geen aanleiding om een landelijke uitbraak te vermoeden.

Volgens De Swart is het niet de vraag óf er een mazelenuitbraak komt, maar wanneer. „Vorig jaar leek het al een beetje die kant op te gaan, maar gebeurde het niet. Het zit er dik in dat het ergens de komende jaren gebeurt.” De laatste landelijke mazelenuitbraak in Nederland was tussen 2013 en 2014. Toen werden bij het RIVM 2.688 gevallen gemeld, maar het daadwerkelijke aantal besmettingen was toen vermoedelijk tien keer zo hoog. Bij die uitbraak ging de mazelen rond onder ongevaccineerde kinderen in de Biblebelt, een strook protestants-christelijke gemeenten die loopt van Zeeland tot de Kop van Overijssel waar de vaccinatiegraad laag is.

Dat is nu anders, ziet De Swart. „De Biblebelt lijkt nog niet betrokken, het gaat juist om de grote steden.” Daar is sinds een paar jaar iets opvallends aan de hand: de vaccinatiegraad in wijken met lage inkomens is er gekelderd, in sommige buurten tot 50 procent, terwijl een vaccinatiegraad van boven de 95 procent nodig is om ervoor te zorgen dat de ziekte zich niet door de samenleving verspreidt. „Een mazelenpatiënt besmet in een goed gevaccineerde populatie zo’n twee tot drie patiënten. In wijken met een lage vaccinatiegraad kan dat snel leiden tot clusters van tien, twintig of dertig gevallen”, zegt De Swart.

Het cluster in Amsterdam, zo werd donderdag bekend, is een school in Amsterdam-West. Albertine Baauw, kinderarts en hoofd van het opleidingsinstituut voor internationale gezondheid, werkt zelf in het Kabouterhuis, een zorginstelling voor jonge kinderen met problemen, in diezelfde buurt. Ze ziet dat het wantrouwen tegen alle vaccins daar „heel hoog” is. „Dat gaat verder terug dan de scepsis die ontstond tijdens corona. Er heerst een diepgeworteld wantrouwen tegen alles wat de overheid implementeert.”

Ook buiten de landsgrenzen bestaan zorgen over de dalende vaccinatiegraad. Door corona misten in Europa en Centraal-Azië in 2023 een half miljoen kinderen hun eerste mazelenvaccinatie. In Bosnië, Montenegro, Noord-Macedonië en Roemenië werd in 2023 gemiddeld slechts 80 procent van de kinderen gevaccineerd.

In coma

„In een rijk land als Nederland zijn de gevolgen van mazelen op individueel niveau te overzien”, zegt De Swart. „Maar op populatieniveau zijn de risico’s juist enorm.” Bij één op de zeshonderd kinderen die mazelen krijgen onder de leeftijd van één jaar kan het virus SSPE veroorzaken, een ernstige ziekte die het gevolg is van een persistente mazelen virus infectie van het centrale zenuwstelsel, zegt hij. Het gaat dan om kinderen die daarna gewoon zijn genezen, maar jaren later ineens achteruitgaan. „Ze doen het minder goed op school, hun motoriek gaat achteruit, en uiteindelijk raken ze in coma en komen ze te overlijden.” Ja, het is zeldzaam, zegt De Swart, maar na de uitbraak in 2013 zijn op die manier wel twee kinderen overleden.


Hij ‘had een woordenboek nodig’ van de grootste Berbertaal. Veertig jaar later was het af

Toen Harry Stroomer in 1969 voor het eerst Marokko bezocht, kon hij zich als student Arabisch tot zijn verrassing zelden verstaanbaar maken. In de havenplaats Tanger, waar Stroomer met de boot uit Spanje arriveerde, probeerde hij een gesprek aan te knopen met een sinaasappelverkoper. „Maar die man begreep helemaal niks van mijn pogingen om in het Arabisch wat te zeggen.”

Pas later kwam Stroomer tot de ontdekking dat veel Marokkanen een Berbertaal spreken in plaats van Arabisch. „Dat was ons op de universiteit in Nederland nooit verteld.”

Regionale talen waren destijds een gevoelig studieobject. Niet alleen in Marokko. Ook in bijvoorbeeld Spanje en Turkije zagen regeringen regionale talen als een bedreiging voor de nationale eenheid. In alle landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee – Marokko, Algerije, Tunesië, Libië en Egypte – was Arabisch de enig erkende nationale taal. Studie van Berbertalen was daar verboden. „Pas rond 2000 begon dat te veranderen”, vertelt Stroomer. Inmiddels hebben de Berbers, die zichzelf tegenwoordig meestal Amazigh (meervoud: Imazighen) noemen, overal in Noord-Afrika het wettelijk recht hun eigen taal te gebruiken.

In Marokko worden drie grote Berbertalen gesproken

Door de repressie in Noord-Afrika was studie van de Berbertalen lange tijd alleen mogelijk elders ter wereld. Met name in Frankrijk, samen met Spanje de oude koloniale bezetter van Marokko, is de afgelopen eeuw veel kennis verzameld. „Na mijn eerste bezoek aan Marokko wilde ik meer weten over de Berbertalen”, zegt Stroomer. „Ik ging langs bij de bibliothecaris van het Instituut voor het Moderne Nabije Oosten aan de Universiteit van Amsterdam. Hij zette mij op het spoor van een aantal Franse deskundigen.”

Vanaf 1985 specialiseerde Stroomer zich in het Tachelhiyt, een van de drie Berbertalen in Marokko. Eind maart verschijnt bij uitgeverij De Gruyter Brill zijn woordenboek Tachelhiyt-Frans, dat ruim 3.000 pagina’s telt en waaraan hij veertig jaar werkte. „Ik had een woordenboek nodig voor mijn studenten.”

Het archief van de overleden Franse berberoloog Arsène Roux vormde het startpunt. „In Aix-en-Provence vond ik twee volgepropte archiefkasten met manuscripten, systeemkaarten en aantekeningen op stukjes papier. Elk jaar ging ik daar een maand heen om alles te digitaliseren.” Ook deed Stroomer veldonderzoek in Marokko en onder Tachelhiyt-sprekers in de diaspora. „Alle referenties staan in het woordenboek. Ik vind het belangrijk dat per woord de bron te vinden is.”

Waar liggen de wortels van de Berbertalen?

„De Berbertalen behoren tot de Afro-Aziatische taalfamilie, met alles bij elkaar zo’n 500 miljoen sprekers. De talen zijn verwant aan het Oudegyptisch van de farao’s en aan het Arabisch en het Hebreeuws. Ook minder bekende talen, zoals het Amhaars uit Ethiopië en het Hausa uit Nigeria, behoren tot de Afro-Aziatische taalfamilie. Het Perzisch en het Turks horen er niet bij, zij maken deel uit van de Indo-Europese, respectievelijk Altaïsche taalfamilie.

„Berbertalen worden gesproken in grote delen van Noord- en West-Afrika: Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Niger, Mali, Burkina Faso en Mauritanië. Ook de Canarische Eilanden waren voor de Spaanse bezetting Berbertalig. Na de stichting van de islam, in de zevende eeuw na Christus, zijn veel Berbers gearabiseerd. Maar met name buiten de grote steden zijn ze altijd hun eigen talen blijven spreken. Ongeveer 17 miljoen Marokkanen, bijna de helft van de bevolking, spreken nu nog steeds een Berbertaal. Wereldwijd zijn er ongeveer 35 miljoen Berbersprekers.”

Hoeveel Berbertalen zijn er?

„Dat is afhankelijk van de wetenschappers die je spreekt. Sommige deskundigen beweren dat er tien Berbertalen zijn, anderen onderscheiden er twaalf. Er is met name discussie over het Tamashek, de taal van de Toearegs, een Berbervolk uit de Sahara en de Sahel. Volgens sommige geleerden zijn er drie Toearegtalen, andere geleerden vinden de verschillen te klein en spreken over drie dialecten.”

Wat is er bijzonder aan het Tachelhiyt?

„Het Tachelhiyt is de grootste Berbertaal ter wereld, met naar schatting acht tot tien miljoen sprekers. Letterlijk betekent het ‘de taal van de Chleuh’. De Chleuh zijn een volk uit het zuiden van Marokko, met als belangrijkste steden Agadir en Ouarzazate. Door emigratie uit Marokko is het Tachelhiyt de afgelopen decennia in Europa terechtgekomen. In Nederland zijn er ongeveer 75.000 sprekers.”

Je loopt in Marokko allang niet meer het risico om ervoor in de gevangenis te verdwijnen

Welke Berbertaal is het grootst onder Marokkaanse Nederlanders?

„In Nederland is het Riffijns de grootste Berbertaal, met ongeveer 270.000 à 300.000 sprekers. Daarmee is het na Nederlands en Turks de derde taal van ons land. Een minderheid van de Marokkaanse Nederlanders spreekt thuis Arabisch. Onder beleidsmakers in Nederland is dat pas laat doorgedrongen. Lange tijd probeerden ze Marokkaanse Nederlanders beter te bereiken door brieven te sturen in het Arabisch, maar daar begrijpen de meesten weinig van.

„In Leiden zijn meerdere collega’s gespecialiseerd in het Riffijns, onder wie onderzoekers met een Marokkaanse achtergrond.”

Hoe staat het nu met de studie van het Tachelhiyt in Marokko?

„De situatie is veel beter dan veertig jaar geleden. Je loopt in Marokko allang niet meer het risico om ervoor in de gevangenis te verdwijnen. In 2001 is het Institut royal de la culture amazighe (Ircam) opgericht, waar tientallen lokale Berbertalige onderzoekers werken. En sinds 2011 zijn de Berbertalen officieel erkend in de Marokkaanse grondwet. Steeds meer basisscholen geven onderwijs in het Tachelhiyt en er zijn culturele stichtingen en eigen radio- en tv-programma’s.

„Ook wordt er in Marokko gewerkt aan de standaardisering van het Tifinagh, een alfabet dat sommige Berbers in het verre verleden gebruikten. Op dit moment gebruiken de meeste wetenschappers het Latijnse of Arabische alfabet voor transcripties. Het Tachelhiyt werd vier eeuwen geleden al geschreven in het Arabische alfabet, blijkt uit manuscripten.”

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Festiviteiten in de Marokkaanse hoofdstad Rabat rondom de nieuwjaarsviering van Berbervolken, vorig jaar januari. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Festiviteiten in de Marokkaanse hoofdstad Rabat rondom de nieuwjaarsviering van Berbervolken, vorig jaar januari. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/hij-had-een-woordenboek-nodig-van-de-grootste-berbertaal-veertig-jaar-later-was-het-af-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/18132940/data129395437-a0163f.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/hij-had-een-woordenboek-nodig-van-de-grootste-berbertaal-veertig-jaar-later-was-het-af-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/hij-had-een-woordenboek-nodig-van-de-grootste-berbertaal-veertig-jaar-later-was-het-af-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/hij-had-een-woordenboek-nodig-van-de-grootste-berbertaal-veertig-jaar-later-was-het-af-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/hij-had-een-woordenboek-nodig-van-de-grootste-berbertaal-veertig-jaar-later-was-het-af-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/hij-had-een-woordenboek-nodig-van-de-grootste-berbertaal-veertig-jaar-later-was-het-af-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/kDui56DG2VooeZf9soTM7VWT9OM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/18132940/data129395437-a0163f.jpg 1920w”>

Festiviteiten in de Marokkaanse hoofdstad Rabat rondom de nieuwjaarsviering van Berbervolken, vorig jaar januari.

Foto’s Jalal Morchidi/EPA

Wat spreekt u zo aan in het Tachelhiyt?

„De taal kent een belangrijke literaire orale traditie. Die kom je onder meer tegen bij de Rwais, populaire volkszangers die optreden op straat en feesten. Publiek wordt aangemoedigd om mee te zingen. Sinds mijn jeugd zing ik zelf in koren, dus ik doe dat graag. De poëtische en levensbeschouwelijke teksten van de Rwais leerden mij het Tachelhiyt beter begrijpen. Ik luister graag naar de zanger Elhadj Bel’id. Als ik in Zuid-Marokko een theehuis binnenloop zing ik weleens een stuk van zijn nummer over een verbroken liefdesrelatie. Dan is meteen het ijs gebroken. Een ander populair thema van Bel’id is migratie. Ook ben ik fan van de zangeres Fatima Taba’amrant, die onder meer bekend is door een protestlied tegen uithuwelijking. ‘Pappa, ik ben geen dubbeltje’ (‘Baba, ur ghik tamuzunt’) is de titel van dat lied.”

Welke bijzondere leenwoorden kent het Tachelhiyt?

„Het Tachelhiyt kent een aantal Latijnse leenwoorden. Het woord voor tuin is ourti, wat afkomstig is van het Latijnse hortus. Een ander voorbeeld is asnus voor ezel, dat verwant is aan het Latijnse asinus. Of tafirist voor perenboom, afkomstig van het Latijnse pirus, en abekadu voor zonde, afkomstig van het Latijnse pecatum. Ook zijn er veel leenwoorden uit het Arabisch. Lmedint is het Tachelhiyt-woord voor stad en gerelateerd aan het Arabische woord medina. Lmus is mes en verwant aan het Arabische mus.”

Het woord gifkikker bleek gelieerd aan traditionele tandartsen, die gif van levende padden gebruiken

Hoe was het om veertig jaar aan een woordenboek te werken?

„Het leuke is dat je kennismaakt met allerlei thema’s en onderwerpen die je in eerste instantie links zou laten liggen. In mijn zoektocht naar woorden raadpleegde ik zoveel mogelijk verschillende bronnen. Een mooi avontuur, dat je in contact brengt met alle lagen van het leven: schapenrassen, muziekinstrumenten, juridische teksten, het menselijk lichaam.

„Zo verdiepte ik me in het woord gifkikker (simnugru). Dat bleek gelieerd aan traditionele tandartsen, die gif van levende padden gebruiken als verdoving bij het tandentrekken. Soms zie je deze tandartsen nog steeds zitten op markten, met een stapel getrokken kiezen voor zich en daarnaast een bak met levende padden. Je kunt je dan ter plekke laten helpen.

„Ook kwam ik in contact met een dichter, die regelrecht misogyne teksten verspreidde. ‘Een vrouw is als een boom, daar klim je gewoon in’, is een van zijn dichtregels. Ook worden vrouwen in het Tachelhiyt vaak vergeleken met mooie paarden. De zangeres Taba’amrant, waar ik het net over had, draagt daarom tijdens optredens soms een paardentuig.”

De afdeling Berberstudies aan de Universiteit Leiden gaat door bezuinigingen mogelijk verdwijnen. Hoe kijkt u daarnaar?

„Ik volg de discussie niet van dichtbij, maar ik vind het tragisch. De afdeling Berberstudies in Leiden staat internationaal goed aangeschreven. We hadden nooit veel studenten, hooguit tien à vijftien per jaar, maar door de grote groep Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond zijn de Berbertalen een onlosmakelijk deel geworden van onze nationale geschiedenis. Politicus Ahmed Aboutaleb en schrijver Abdelkader Benali spreken bijvoorbeeld van huis uit Riffijns. Mede daarom is het belangrijk dat Nederlandse universiteiten ook in de toekomst Berbertalen blijven doceren en bestuderen.”

Foto Merlijn Doomernik


Na de laatste ijstijd steeg de zeespiegel elk jaar een centimeter en verdween Doggerland

Tijdens het staartje van de laatste ijstijd en de millennia daarna, tussen de 13.700 en 6.200 jaar geleden, steeg de zeespiegel met snelheden tot bijna een centimeter per jaar. Dat schrijven onderzoekers van onder meer het Nederlandse kennisinstituut Deltares deze week in Nature. De periodes met extra snelle stijging werden veroorzaakt door het smelten van de Noord-Amerikaanse en Antarctische ijskappen. Die snelheden geven een inkijkje in wat ons de komende eeuwen mogelijk te wachten staat.

Juist nu het klimaat steeds verder opwarmt, zijn nauwkeurige methodes om zeespiegelstijging te voorspellen cruciaal. Het Intergovernmental Panel on Climate Change verwacht de komende eeuwen een stijging te zien die niet meer is waargenomen sinds het vroege Holoceen, rond de 11.700 jaar geleden. Maar gegevens over hoe snel die stijging destijds precies ging, zijn schaars, omdat de veranderingen in ijsvolume en de exacte timing daarvan onbekend zijn.

Voor betrouwbare reconstructies heb je meetpunten op het land nodig die inzicht geven in het vroegere zeespiegelniveau. Koraalriffen, veenlagen of archeologische nederzettingen bijvoorbeeld die iets zeggen over waar de zee juist wel of niet was. Het lastige is dat juist de punten uit het vroege Holoceen, toen de zee lager stond, nu vaak onder water liggen en dus lastig te bemonsteren zijn.

Een locatie waar dergelijke SLIP’s (sea-level index points) wel relatief gemakkelijk (en dus goedkoop) te bereiken zijn is de Noordzee, vanwege de geringe diepte. En laat zich daar nu precies een veenrijke, archeologisch interessante locatie bevinden: het ‘verdronken’ Doggerland.

Een boorkern uit de Noordzee.
Foto Deltares

Grasvlakte met mammoeten

De Noordzee was niet altijd de Noordzee. Tijdens de laatste ijstijd, de Weichsel-ijstijd – van 116.000 jaar geleden tot 11.700 jaar geleden – kon je van Nederland naar Groot-Brittannië lopen over een uitgestrekte grasvlakte. Mammoeten en wolharige neushoorns graasden er, mensen jaagden er. En toen de zeespiegel begon te stijgen, bleef één hooggelegen gebied nog boven het water uitsteken, tot zo’n 8.000 jaar geleden: Doggerland. In die tijd werd het ook bewoond door mensen.

Dankzij SLIP’s uit Doggerland heeft het huidige onderzoeksteam nu de snelheden van de vroegere zeespiegelstijging weten te construeren, zegt hoofdauteur Marc Hijma van Deltares. „In sommige fasen steeg het water rond de 1 meter per eeuw.” In Nederland ligt de huidige stijging rond de 3 millimeter per jaar, oftewel 30 centimeter per eeuw. In hun berekening hielden de onderzoekers ook rekening met de ‘glaciale wip’: het gegeven dat Nederland en de Noordzee nog altijd met enkele millimeters per jaar dalen en noordelijke landen zoals Noorwegen en Zweden juist stijgen. Die laatste landen gingen tijdens de Weichsel-ijstijd onder kilometersdikke ijspakketten schuil, waardoor het land naar beneden werd geduwd. Sinds het ijs gesmolten is veren ze nog altijd geleidelijk terug, terwijl het gebied aan de zuidkant van de wip dus juist daalt.

De onderzoekers berekenden ook hoeveel de zee in totaal steeg in de periode van 11.000 jaar geleden tot 3.000 jaar geleden: daarover lopen de schattingen sterk uiteen. Op basis van de SLIP’s kwamen ze uit op zo’n 38 meter.

Lees ook

Ons Atlantis: een paradijs dat in de Noordzee verdween

Een fossielenzoeker op de Zandmotor, in de buurt van Kijkduin. Rijkswaterstaat laat veel zand opspuiten langs de kust. Dit komt uit de Noordzee en bevat veel archeologische objecten uit Doggerland.


Nieuwe foto van het prille heelal

Video ACT Collaboration; ESA/Planck Collaboration

Met een sluitertijd van maar liefst vijf jaar heeft de Atacama Cosmology Telescope in de gelijknamige Chileense woestijn een nieuwe ‘babyfoto van het heelal’ gemaakt. Op de overzichtfoto’s aan de linkerzijde is de Melkweg als een donkere streep te zien. De detailopnames aan de rechterkant laten zien hoe het heelal er relatief kort na de oerknal uitzag en dat geeft onderzoekers nieuw inzicht in hoe de eerste sterren en sterrenstelsels zich vormden.

De truc is hier: hoe dieper je in het heelal kijkt, hoe verder je terugkijkt in de geschiedenis. En dat kan best ver terug. Het gaat hier namelijk om metingen aan de kosmische achtergrondstraling; licht dat 13 miljard jaar onderweg is geweest, vanaf ongeveer 380.000 jaar na de oerknal.

Met de foto is niet alleen donker en licht vastgelegd maar ook de polarisatie van het licht in een hoge resolutie. Gepolariseerd licht trilt in een bepaalde richting: horizontaal, verticaal of iets daar tussenin. De blauwe en oranje vlekjes op de foto duiden op variaties in temperatuur en polarisatie. Het polarisatiebeeld onthult details van de bewegingen van clusters waterstof- en heliumgas in het prille heelal.

Foto’s ACT Collaboration; ESA/Planck Collaboration

Op eerdere babyfoto’s van het heelal was al te zien waar zich clusters bevonden, maar met de nieuwe metingen wordt ook duidelijk hoe die zich bewogen. Daaruit kunnen de astronomen afleiden hoe sterk de zwaartekracht destijds moet zijn geweest in verschillende regio’s van de ruimte. Op basis van de nieuwe gegevens konden de onderzoekers preciezer uitrekenen dat het universum 13,8 miljard jaar oud moet zijn. De onzekerheid in die berekening bedraagt slechts 0,1 procent.

Het onderzoek dat nog niet door peerreview is beoordeeld bevestigt ook eerdere schattingen van de Hubble-constante, een maat voor de snelheid van de uitdijing van het heelal.

Overigens is het niet mogelijk nog verder terug te kijken in de tijd. Vlak na de oerknal, toen het heelal jonger was dan 380.000 jaar, was de materie nog te dicht opeengepakt om licht door te laten. Kosmische achtergrondstraling is het oudste en verste licht dat we in het heelal kunnen zien.

De onderzoekers hebben nu al plannen voor een gedetailleerder babyfoto van het heelal. Die moet komen van de Simons Observatory Large Aperture Telescope, die verstoringen beter kan calibreren.

De Atacama Cosmology Telescope in de gelijknamige Chileense woestijn.
Foto Mark Devlin


Hoe realistisch VR ook is, ‘er blijft een verschil met het echte leven’

Bevalt het hem in Tilburg? I love it, zegt Alex Fisher hartgrondig. De 26-jarige Britse filosoof roert enthousiast in zijn thee in een lunchroom in het hartje van de Noord-Brabantse textielstad. „Ik ben hier voor een jaar, maar nog eens drie jaar met een nieuwe beurs zou me geweldig lijken.”

Wat is er zo geweldig aan Tilburg? Fisher hoeft er niet lang over na te denken „Allereerst het collegiale contact bij de afdeling filosofie op de universiteit. Je spreekt hier je collega’s veel vaker dan in Engeland, dat vind ik erg prettig.” In Cambridge, waar hij promoveerde, is de cultuur anders. „Daar werk je vooral in isolement. Dat komt ook een beetje door de organisatie van de universiteit in gescheiden colleges.” Hij lacht. „Er werken fantastische mensen in Cambridge, het probleem is dat je ze nooit ziet! Hier kun je zo bij collega’s binnenlopen om een praatje te maken of van gedachten te wisselen.”

Geldt dat zelfs onder filosofen, die bekendstaan om hun kritische professionele mores en graag elkaars theorieën aan flarden schieten? „Ja hoor. Ik heb ook in New York gestudeerd en daar is de competitie echt cut throat. Hier is het constructiever en gaat het er meer om samen na te denken dan om een twistgesprek te winnen.”

En dan hebben we het nog niet gehad over de fietspaden! „Ik fiets graag en hemel, de fietspaden hier zijn zo glad als een biljartlaken! In Cambridge kun je geen twee meter vooruit of je zit in een gat.”

Nou ja, één probleem (behalve het matige eten) is er wel: iedereen spreekt Engels. „Niet alleen in Tilburg, overal in Nederland. Ik heb in een half jaar tijd maar twee keer gehad dat ik me ergens met Engels niet kon redden. Dat is natuurlijk best handig, maar voor mij heeft het ook een nadeel. Zo leer ik nooit Nederlands.”

Postdoc-onderzoeker

Fisher verblijft als postdoc-onderzoeker in Tilburg, met een beurs van de Leverhulme Trust, een van de grootste particuliere sponsors van academisch onderzoek in Groot-Brittannië. Het fonds verleent academici beurzen voor wereldwijd onderzoek, maar hij koos voor Tilburg. „Mijn filosofische interesse is vrij specialistisch en hier werken heel goede mensen op hetzelfde gebied. Er zijn veel filosofen die zich bezighouden met kunstmatige intelligentie, dat is nu hét ding, maar ik wilde me toeleggen op virtual reality.”

Hij werkt op het snijvlak van filosofie van de geest, esthetica en ethiek en promoveerde in Cambridge op een studie naar waarheid in fictie. „Er is al best veel filosofisch werk gedaan over de relatie tussen waarheid en literatuur, maar ik ben geïnteresseerd in interactieve fictie, waar je van alles mee kunt doen. Games, VR-reizen maken, dat type ervaring. Wat doet dat met ons besef van realiteit en de mogelijkheid om morele oordelen te vellen?”

Eén grote naam op dat gebied is de beroemde Australische filosoof David Chalmers (1966), die onverkort betoogt dat wat we beleven in virtual reality net zo echt is als de gewone werkelijkheid. In metafysisch opzicht – de leer van wat echt bestaat – is er geen enkele relevant verschil, meent hij. Chalmers boek Reality+ (2022), een verdediging van ‘virtueel realisme’, maakte ook hier furore.

Chalmers radicalisme gaat Fisher te ver. In een recent artikel, Emotion and Ethics in Virtual Reality verdedigt hij contra Chalmers een ‘virtueel fictionalisme’, dat zowel recht wil doen aan het fictieve karakter van VR als aan de reële emoties die het oproept. Ondanks die echte emoties blijven VR-games fictief. Niettemin – en dat is het punt – kunnen we er wel degelijk morele oordelen aan verbinden of zelfs straffen voor uitdelen – bijvoorbeeld voor fictief kindermisbruik in games. Het spel mag fictief zijn, de handelingen van de persoon die het speelt zijn dat niet. Fisher haalt het vonnis aan van een Nederlandse rechter die in 2012 twee tieners veroordeelde wegens ‘virtueel stelen’ tijdens het videogame RuneScape.

Vluchtelingen

Het verschil tussen virtuele ervaringen en die in de ‘echte’ wereld blijft meespelen, zegt hij. Ook in vluchtsimulators of experimenten met VR-brillen. „Je kunt mensen een VR-bril opzetten en ze een reis laten maken als vluchteling. Dat zou empathischer maken. Maar het is een vergissing om te denken dat mensen dan echt weten wat een vluchteling doormaakt. De ervaringen blijven verschillend.”

Hij wil zich nu meer gaan toeleggen op de manier waarop mensen zich online presenteren en hoe zich dat verhoudt tot waarheid en bedrog. „Denk aan online profielen die je van jezelf maakt of aan online dating. Wat zijn daar de morele regels voor?” Relevante vragen nu online en offline levens steeds meer in elkaar verwikkeld raken. „Daarom vind ik mijn onderzoek ook best belangrijk. We kunnen met nadenken over online morele dilemma’s beter niet wachten tot de technische ontwikkelingen ons hebben ingehaald.”

Over virtuele relaties gesproken: Fishers verloofde werkt aan de universiteit van Cambridge. Maar de bilocatie is geen probleem, zegt hij, wéér een pluspunt van de stad. „We zien elkaar vaak. Vanaf Eindhoven Airport ben je zo in Londen. En de prijzen zijn belachelijk laag! Echt, het is ingewikkelder om er te komen vanuit Schotland.”

O ja, toch nog een minpuntje voor Tilburg, of heel Nederland: de biljarttafels zijn te groot. Fisher is een enthousiast biljarter, hij speelde in studententoernooien – en won. „Een mentaal zeer uitdagende sport. Eén fout en je moet minuten lang toekijken hoe je tegenstander met het spel aan de haal gaat. Dat vergt mentale discipline. In dat opzicht lijkt het op filosofie.” Maar de tafels en ballen zijn hier te groot. „In Engeland is het een pub sport, met een kleinere tafel, hier is alles op Amerikaanse maat gesneden. Te groot.”


Als het over oorlog ging was Clausewitz de beste

De Bijbel in duizend woorden samenvatten is godsonmogelijk en met Vom Kriege van Carl von Clausewitz gaat het ook niet. Terwijl je toch zo graag zou laten zien hoezeer het werk het lezen waard is. En uitleggen dat de uitspraak ‘Oorlog is slechts de voortzetting van politiek met andere middelen’ geen cynische wisecrack is maar tot de voornaamste inzichten van Clausewitz behoort: oorlog voeren is een vorm van politiek handelen en niet militairen maar politici behoren de doelen te bepalen.

Clausewitz was de Pruisische officier die wilde weten waaraan Napoleon zijn militaire successen dankte. Napoleon had Pruisen in 1806 vernederend verslagen en dat zat hem dwars. Hij analyseerde de napoleontische veldslagen en breidde dat later uit tot alle oorlogen die tussen 1740 en 1815 waren uitgevochten. Clausewitz had zélf tegen de Fransen gestreden, in 1812 zelfs in Russische dienst, en wist waarover hij sprak.

Uiteindelijk gingen zijn conclusies ver voorbij ‘Napoleon’ en raakten ze de oorlog als zodanig. Clausewitz ontdekte wetmatigheden en vaste problemen en stelde beginselen op. Hij was bij lange na niet de enige die dat deed – tijdgenoot Antoine-Henri Jomini had lang evenveel gezag – maar hij was de beste. Een deel van zijn conclusies is van blijvende waarde gebleken, het andere deel geeft een heldere kijk op de inrichting van napoleontische veldslagen.

In Vom Kriege zijn alle verworven inzichten samengebracht. Het is véél, dat kan niemand ontgaan, en ook hier en daar wat taai als Hegel en Kant een woordje meespreken, maar dat staat Clausewitz niet vaak toe. En net als Proust schrijft hij leesbaarder dan je verwachtte. Een probleem is de redundantie in het werk: veel is dubbelop. Dat komt omdat Clausewitz het nooit heeft kunnen voltooien.

Werkendeweg deed Clausewitz steeds nieuwe inzichten en ideeën op en hij was aan een grondige herziening van zijn werk begonnen toen hij in 1831 plotseling aan cholera overleed. Zijn vrouw maakte de tekst persklaar maar wist natuurlijk niet wat Clausewitz voor ogen had gestaan. Zo ontstonden de inconsistenties en interne tegenspraak die de historici nu nog bezighouden.

Op zijn opvatting dat oorlog voeren een vorm van politiek handelen is en dat politici daarin het laatste woord behoren te hebben is Clausewitz nooit teruggekomen. Wel zag hij hoe eerzuchtige en arrogante legerleiders probeerden de politiek te negeren. In de moderne tijd zet een (niet uit te sluiten) autonome escalatie van geweld tot een kernoorlog de politiek sowieso buiten spel. En voor veel van de huidige ‘non-state actors’, die er in Clausewitz’ tijd niet waren, lijkt oorlog soms eerder doel dan middel.

Griezelig was Clausewitz waar hij pleitte voor de ‘absolute oorlog’. Dood en verderf, bloed en gruwel zijn de essentie van de oorlog, vond hij, en vertoon van terughoudendheid en mededogen, wat je wel aantrof in ‘beschaafde’ landen, leidde tot absurditeiten. Uiteindelijk wilde je toch het vijandelijk leger vernietigen om de vijand je wil op te leggen, ja: seine Staatenexistenz aufzuheben. De inzet van ongelimiteerd geweld had Napoleon veel voordeel gebracht. Maar gaandeweg begreep Clausewitz dat een oorlog een ‘beperkte oorlog’ kon blijven als de politiek slechts beperkte doelen stelde. Je bezette een stuk land als onderpand en daar bleef het bij. Legerleiders moesten wel tijdig te horen krijgen of ze in een grote of kleine oorlog vochten. Dat Clausewitz het scherpe onderscheid tussen die twee later heeft losgelaten vind je niet makkelijk terug in Vom Kriege.

Het overschatte offensief

Mét Napoleon behoorde Clausewitz tot de eersten die inzagen hoezeer het moreel van de troepen bepalend kon zijn voor hun succes. Anders dan de Pruisische troepen wisten de ‘volkslegers’ die Napoleon in 1806 inzette zich door heel Frankrijk gesteund. Clausewitz beschreef het als de drie-eenheid regering-leger-volk. Het moreel viel op allerlei manieren te versterken, zag hij, en weinig werkte beter dan een overwinning. Van troepen die in het offensief gingen nam de krijgslust ook vaak vanzelf toe, de Franse maarschalk Foch was van dat idee bezeten.

Clausewitz vond de waarde van het offensief overschat. Tot gruwel van veel militairen beschreef hij de verdediging als de sterkere vorm van oorlog voeren: de aanval kalm en georganiseerd afwachten op zelf gekozen terrein, misschien wel in eigen land. Als dat niet te lang duurde hoefde het moreel er niet onder te lijden.

Zum Kriege bevat tientallen misschien wel honderden van dit soort overpeinzingen en constateringen. ‘Elke aanval verliest gaandeweg aan kracht’ is een fijne die ook in het dagelijks leven troost kan bieden. ‘Altijd de troepen bijeenhouden en inzetten op het zwaartepunt van de tegenstander.’

De vele hoofdstukken die praktische aanwijzingen geven voor veldtochten en veldslagen in Napoleontische zin zijn een genoegen apart, al was het maar omdat je de kans krijgt mee te rekenen. Je leest dat de gemiddelde dagmars 25 km was en dat het marstempo op zo’n 2,5 à 3 km per uur lag. Een infanteriedivisie van 8.000 man, inclusief artillerie, passeerde een vast punt in ongeveer een uur. Moesten er snel 40.000 man naar het slagveld komen dan moesten die per se over een breed front optrekken, anders arriveerde de achterhoede pas als de slag al voorbij was.

Uitgebreid behandelt Clausewitz de voor- en nadelen die verschillende terreintypen (bossen, moerassen, vlak terrein versus geaccidenteerd terrein) bieden aan de aanvallers of verdedigers in een veldslag. Het voordeel van een hoge positie, legt hij uit, is dat het naar beneden schieten merkbaar accurater is dan het naar boven schieten. Dat zijn vrouw dat er niet uitgehaald heeft is misschien te begrijpen, maar waarom de latere tekstbezorgers dat niet deden is onduidelijk.


Column | 14.000 trotse fysici in verwarring

Wie vanaf vliegveld LAX bij Los Angeles naar Anaheim rijdt, zoals ik afgelopen zondag deed in een ‘gele taxi’, krijgt de indruk dat Amerikanen natuur haten. Louter grijze betonnen en stalen bedrijfspanden staan er langs de snelwegen en fly-overs. En staat er toch ergens een boom, dan ligt er afval onder.

Maar wie vervolgens in Anaheim door de stille straten wandelt, ziet bloeiende judasbomen, ruikt bloesem en wordt vriendelijk begroet door mensen die hun hond uitlaten of het gras maaien.

Amerika heeft twee gezichten. En dat geldt ook voor de ‘World Meeting’ van de American Physical Society (APS) in het Anaheim Convention Center en de conferentiezalen van de tegenovergelegen Hilton- en Marriott-hotels. Veertienduizend fysici nemen deel aan deze grootste natuurkundeconferentie ter wereld. Alle nationaliteiten lopen hier door elkaar. En wat ziet iedereen er verzorgd uit! Wat is alles perfect georganiseerd. Hoe brandschoon zijn de zalen en het plein met de palmbomen en de fonteinen.

Jonge fysici zijn overduidelijk trots dat ze deel uitmaken van dit speciale ‘event’. In lange rijen staan ze tussen de middag voor de foodtrucks met burrito’s en salades. De muziek van een dj even verderop versterkt het ‘niets-aan-de-handgevoel’. Maar de mensen die de pleinen vegen en de prullenbakken legen, die de foodtrucks en de koffiepunten bemensen of lunch uitserveren, dat zijn vooral Mexicanen – net zoals de taxichauffeur die me naar Anaheim bracht. En stilzwijgend hoop je maar dat hun papieren in orde zijn, want elke dag brengt nieuws over nog weer grovere deporaties van immigranten.

De nieuwe Amerikaanse politiek drukt ook de sfeer in ‘onze’ Airbnb die aan een van de bloesemrijke straten ligt. ‘We’ zijn de sprekers van een sessie, op uitnodiging van de APS, over de bijdragen van vrouwen aan de ontwikkeling van de quantumfysica. Met zijn vijven vertegenwoordigen we een internationale werkgroep die de afgelopen drie jaar een boek over dat onderwerp in elkaar heeft gezet. In januari noemde wetenschapsblad Nature de presentatie van dat boek, later deze zomer, een van de meest ‘notable events’ van het Internationale Quantumjaar 2025.

Zo’n Trumpiaanse lens

Maar ja, de sessie waarin we later deze week een paar hoofdstukken zullen presenteren, zal óók rijk zijn aan woorden die je volgens de regering-Trump beter niet meer kan gebruikten. ‘Women’ bijvoorbeeld. Misschien zullen we zelfs ‘stereotype’ zeggen. En wanneer je eenmaal door zo’n Trumpiaanse lens kijkt, zijn we sowieso een rommelig gezelschap van Europeanen, Canadezen en Amerikanen.

Ik denk dat onze regering AI gebruikt om zulke termen te turven, zegt een van die Amerikaanse collega’s terloops. Een Canadese collega blijft onophoudelijk ‘doomscrollen’. Voor ons allemaal is het een raar gevoel dat de genuanceerde blik waarmee we naar de geschiedenis van quantum probeerden te kijken, ineens bijna subversief lijkt te zijn.

En tegelijk loopt die conferentie in Anaheim dus onverstoorbaar door, met vlekkeloze lezingensessies en geweldige sprekers. Mijn Canadese collega en ik gaan naar een ervan, over de ontwikkeling van atoombommen tijdens het Los Alamos-project. We horen hoe de Amerikaanse overheid en legerleiding het geheimhouden van onderzoeksresultaten – destijds iets nieuws – niet louter afdwong om te voorkomen dat kennis in vijandige handen viel. Geheimhouding was voor hen net zo goed een middel om de wetenschappers in het project te disciplineren – en een excuus om hun eigen strategieën al helemaal niet te delen.

Sommige wetenschappers weigerden op deze manier te werken. Anderen lieten zich meeslepen door de technologische ontwikkeling en dachten verder niet na. Weer anderen bleven nog heel lang geloven dat een atoombom nodig was om de nazi’s te verslaan, zelfs al wisten militaire strategen allang dat Japan het doelwit zou zijn – en Amerikaanse dominantie het doel.

De spreker citeert de toenmalige voorzitter van de onderzoekscommissie voor defensie die dit beleid bedacht en uitvoerde. „De wereld zal worden geregeerd door degenen die weten hoe je natuurwetenschap moet toepassen”, zei deze Vannevar Bush nog voordat de atoombom uitontwikkeld was. En: „Maatgevend voor onze [Amerikaanse] overwinning is onze dominantie na die overwinning.”

Macht vergaren

Is dat wat de regering-Trump wil? Terug naar die tijd kort na de oorlog toen Amerika inderdaad voor altijd onoverwinnelijk leek? Toen er nog niet zulke grote immigratiestromen waren tussen landen die goedkoop grondstoffen en producten leverden en de rijke VS? Toen vrouwen veel minder rechten hadden dan nu – en lhbtq+’ers nog minder. Willen Trump en de zijnen door voortdurend verwarring te zaaien en druk uit te oefenen, ‘nuttige’ wetenschappers opnieuw voor hun karretje spannen terwijl anderen het zwijgen wordt opgelegd? Willen ze opnieuw macht vergaren met hulp van innovatie, zoals nu AI?

Voorlopig werd hierover na afloop van de lezingen in Anaheim nog – met mate – gediscussieerd. Ook onze sessie gaat straks gewoon door. Maar of het genoeg mensen zal lukken om te blijven nadenken, met rechte rug? Onder de palmbomen op het brandschone plein lijkt de toekomst heel ongewis.

Margriet van der Heijden is natuurkundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven.