De verwarring begint meteen bij het omslag. De achterflap van Wat is nou waar? prijst het boek aan omdat we leven in een wereld „die wordt verscheurd door desinformatie en polarisatie”. Maar al op de eerste pagina’s verwijzen filosofen Rik Peels en Jeroen de Ridder, verbonden aan de Vrije Universiteit, die verscheurdheid naar het rijk der fabelen: het valt best mee met de ergste polarisatie en nepnieuws is „van alle tijden”. Maar, zeggen ze, juist in alle verwarring erover is helder denken geboden.
Akkoord, maar wat is dat precies? Regels om „helder te denken” suggereert een cursus logica, argumentatieleer of taalfilosofie – maar die ontbreken. Het boek is bedoeld „voor mensen die zich afvragen hoe je in verwarrende tijden je mening op een niet-verwarde manier kunt vormen”. Het gaat dus om meningen. Maar meningen, zeggen we Plato na, zijn iets anders dan kennis en komen anders tot stand, niet alleen door denken.
Dat weten de auteurs ook wel, toch beweren ze dat het hen gaat om „waarheid”, een begrip dat „doel” heet van „goed denken” én van meningsvorming – en dan is de verwarring compleet. Leidt goed denken tot ‘ware’ meningen (de auteurs gebruiken ook de niet-synoniemen „overtuigingen” en „opvattingen”)? Waar en onwaar onderscheiden is knap lastig, beseffen ze terdege, dus bij nader inzien gaat het er eerder om de „kans” te vergroten dat je „opvattingen” waar zijn.
Daarvoor presenteert het boek zeven „denkregels”, voorschriften hoe je moet denken om je kans op waarheid te vergroten. Alleen zijn het geen denkregels maar vooral (stuk voor stuk verstandige) adviezen. Leer jezelf kennen, herzie regelmatig je mening, wees niet overdreven kritisch, kom uit je bubbel, cultiveer gezonde scepsis, vertrouw waar nodig op andermans expertise en, last but not least, ‘negeer het nieuws’. Dat wil zeggen: laat je niet deprimeren door alle slecht-nieuwskoppen, maar lees ook „achtergrondstukken”.
Heel verstandig – al is het jammer dat de auteurs hun zwaarste bewijsstuk om nieuws te negeren – de flater die media, inclusief NRC, sloegen met de ‘onthulling’ wie Anne Frank had verraden – presenteren als symptoom van een algemeen gebrek, zonder empirisch uit te zoeken wat er in dat concrete geval mis ging; wat je zou verwachten bij onderbouwde meningsvorming.
De auteurs besluiten hun gids met een oproep tot „moed”, met name die om te kiezen voor nuance. Want „als onze verwarrende tijden ergens behoefte aan hebben is het wel aan mensen die de moed hebben tot nuance.”
Ook dat klinkt redelijk, maar is het waar? Is het moedig om, bijvoorbeeld, de nuance te zoeken bij aanvallen op de rechtsstaat of in confrontaties met antisemieten? Dan lijkt een ander soort helderheid geboden. Al met al blijft de vraag wie er veel aan dit boek zullen hebben. Vermoedelijk genuanceerde lezers die de adviezen van Peels en De Ridder toch al opvolgen. Mensen dus zoals zijzelf.
Ze behoren tot de roofdieren maar eten alleen bamboe – reuzenpanda’s stellen biologen voor een raadsel. Chinese wetenschappers komen in Frontiers in veterinary science met een mogelijke verklaring: micro-rna. Die kleine moleculen regelen welke genen actief zijn in een cel en zouden via de bamboeplant het pandalijf binnenkomen en de voedselvoorkeur van de soort beïnvloeden.
Binnen de berenfamilie vormt de reuzenpanda (Ailuropoda melanoleuca) een buitenbeentje. Niet al z’n verwanten zijn zulke uitgesproken vleeseters als de ijsbeer, maar vaak staan er bij die andere beren ook zoogdieren of insecten op het menu. Het pandadieet daarentegen bestaat voor 99 procent uit bamboe, soms 30 kilo per dag; de grootste variatie zit ’m in verschillende bamboesoorten per seizoen. Heel zelden eet hij een andere plant of een knaagdier. Toch heeft de panda een maag-darmstelsel dat is gericht op vleesvertering.
De Chinese biologen denken nu dus dat micro-rna een rol speelt. Ze identificeerden 57 varianten in het bloed van panda’s, die onder meer hun smaak zouden beïnvloeden en zo ‘bamboelust’ zouden opwekken. Maar aan de resultaten kunnen geen harde conclusies worden verbonden, zegt Michiel Pegtel, micro-rna-onderzoeker bij Amsterdam UMC. „We weten bijvoorbeeld nog niet of planten-micro-rna echt iets doet in een dierenlijf. Voorlopig is dit een leuke hypothese, meer niet.”
Als het in het dal van Chamonix (1.035 meter boven zeeniveau) een heerlijke 25 graden is, zakt het kwik op de top van de nabijgelegen Mont Blanc (4.809 m) bijna door het vriespunt heen. Hoe kan dat?
Je zou kunnen denken dat het op de top van de berg, dichter bij de zon, juist wármer zou zijn. Maar het hoogteverschil tussen top en dal, een paar kilometer, valt totaal in het niet bij de afstand tot de zon: bijna 150 miljoen kilometer.
Op internet circuleren diverse verklaringen voor de koude bergtop. Een veelgehoorde – ook in de aardrijkskundeles – stelt kortweg dat de aarde de zonnestraling absorbeert en weer uitzendt – en dat je verder van het aardoppervlak dus minder warmtestraling ervaart. Net als wanneer je verder bij een kachel vandaan gaat zitten. Maar… die bergtop maakt toch ook deel uit van het aardoppervlak? Straalt die dan niet? En waarom zijn we eigenlijk afhankelijk van die indirecte ‘aardestraling’?
We vragen het aan Kike Blasband. Zij is geoloog en energie-expert bij consultancybedrijf BCG. En bergbeklimmer. „De zon zendt straling uit met korte golflengten, voornamelijk in de vorm van zichtbaar licht en ultraviolette straling”, vertelt ze. „Die straling passeert de atmosfeer vrij ongehinderd en wordt pas geabsorbeerd door het aardoppervlak.” Deze straling verwarmt het land en de oceanen, meren en rivieren, bossen en steden. In tegenstelling tot de atmosfeer is het aardoppervlak namelijk een heel efficiënte opnemer van zonne-energie.
Zodra het aardoppervlak zonnestraling absorbeert, zendt het die energie weer uit, vervolgt Blasband. „Maar nu in de vorm van straling met lange golflengten: infraroodstraling. Dat is warmte-energie, die vervolgens wordt overgedragen aan de lucht. Veel gassen in de atmosfeer, vooral methaan, waterdamp en koolstofdioxide, zijn namelijk heel goed in het absorberen van deze straling. Dit zijn de bekende broeikasgassen: ze houden de warmte vast en voorkomen dat het aardoppervlak meteen weer afkoelt.”
Het stralende oppervlak
Dit proces is echter minder effectief op grotere hoogten, benadrukt ze. Naarmate je hoger komt, wordt de atmosfeer dunner. Met andere woorden, er zijn minder gasmoleculen om de langgolvige straling te absorberen. Waardoor wordt de lucht eigenlijk dunner op hoogte? „Op zeeniveau is de lucht dichter doordat hij wordt samengedrukt door het gewicht van de atmosfeer erboven”, antwoordt Blasband. „Hoe hoger je komt, hoe minder atmosfeer er boven je is, en hoe lager dus de luchtdruk. En dus ook hoe lager de warmtecapaciteit van die lucht: de hoeveelheid energie die die lucht kan opnemen.”
De bergtop maakt dus weliswaar deel uit van het stralende aardoppervlak, maar de lucht op die hoogte warmt minder op. Een groter deel van de warmtestraling kan ongehinderd ontsnappen, de ruimte in. Kortom: „De ‘deken’ van broeikasgassen is daar dunner en isoleert daar dus minder goed.” Het resultaat is dat de temperatuur gemiddeld met zo’n 6 tot 7 graden daalt bij elke duizend meter die je stijgt. Hoeveel precies, dat hangt af van de luchtvochtigheid. „Het is vooral de hoeveelheid waterdamp die de warmtecapaciteit van de lucht bepaalt.”
En dan speelt er nog iets mee: „Bergtoppen zijn vaak vooral wit en grijs, door de sneeuw en kale rots. Daardoor weerkaatsen ze een groter deel van het invallende zonlicht en warmen ze dus in eerste instantie al minder op dan donkere grond, of een bos.”
En, wat is het koudst dat zij zelf heeft meegemaakt op een bergtop..? „…Kilimanjaro…? Mijn neus vroor er bijna af maar het was wel heel gaaf…”
Niet alleen de Denen en andere Europeanen zijn in rep en roer over de heetgebakerde wens van de Amerikaanse president Trump om Groenland te annexeren, ook de ijzige natuur ter plaatse lijkt erdoor van slag.
Recente satellietfoto’s van NASA tonen lange witte slierten die in driftige krullen van het eiland afdraaien, in oostelijke richting de zee in. Tekenen dat het ongenaakbare landschap zich toch maar liever niet wil laten inlijven bij de Verenigde Staten?
Op de foto is het zuidoostelijke punt van Groenland te zien, een ijsgebied van zo’n 340 kilometer lang, doorkliefd met fjorden. Sneeuw jaagt over het oppervlak, brokstukken van de ijskap glijden door de fjorden de Noord-Atlantische Oceaan in.
Warme winter
Dat gebeurt elke winter, daar komt geen politiek aan te pas. Volgens experts van NASA was de hoeveelheid zee-ijs dat zich langs de kust van Groenland vormde eind februari ongeveer normaal voor de tijd van het jaar. Geen Trump-effect, dus.
Of toch, maar dan anders? In het gehele Noordpoolgebied was rond dezelfde periode juist uitzonderlijk weinig zee-ijs te vinden, volgens wetenschappers van NASA’s Nationale Sneeuw en IJs Data Centrum (NSIDC) die het gebied monitoren. Een gevolg van de relatief warme winter. Of zou ook de geopolitieke opwarming van de aarde de laatste maanden toch een rol spelen?
Laten we het wetenschappelijk houden. De spiraalvormige patronen in het zee-ijs die op de satellietfoto te zien zijn langs de kust van Groenland worden veroorzaakt door draaikolken waar het zee-ijs in terechtkomt. Op hun beurt zijn die gevormd door stroming en wind. Een deel van het zee-ijs is ook niet afkomstig van Groenland, menen de experts, maar heeft zijn oorsprong verder noordelijk in het Poolgebied, het is ‘oud ijs’ dat wordt aangevoerd door de Oost-Groenlandstroom die in zuidelijke richting loopt.
Naarmate het zee-ijs zich van Groenland verwijdert, neemt het draaikolk-verschijnsel af. Uiteindelijk stoten de drijvende schotsen op de warme West-Spitsbergenstroom, met water dat schommelt tussen de 6 en 8 graden. Dan is het uit met het ijs.
Bovenin: snoeppapiertjes uit 2022. Daaronder: veertien mondkapjes uit de Covid-tijd. Middenin: junkfoodverpakkingen van rond de eeuwwisseling. En helemaal onderop: een Mars-wikkel met het logo van de World Cup voetbal van 1994. Dat waren slechts een paar van de 635 niet-natuurlijke materialen in één enkel meerkoetennest in het centrum van Amsterdam. In totaal 32 plasticsnippers in dit nest waren dateerbaar dankzij hun houdbaarheidsdatum en documenteerden daarmee zo’n dertig jaar Amsterdamse geschiedenis, schreven biologen van Naturalis Biodiversity Center eind februari in het tijdschrift Ecology.
Bioloog Auke-Florian Hiemstra, promovendus bij Naturalis en de Universiteit Leiden, had het nest verzameld in het kader van zijn onderzoek: hij schrijft een proefschrift over hoe dieren bouwen met door mensen gemaakte materialen. Dit nest verzamelde hij in de gracht van het Amsterdamse Rokin. Het was gebouwd op een afgedankte steigerpaal die net boven het water uitsteekt. En blijkbaar was het nest al ruim dertig jaar in gebruik.
Broedseizoen
„Ik zag dat er iets van plastic uit stak”, vertelt Hiemstra aan de telefoon, „dus ik dacht: dat nest moet ik hebben. Maar ik had geen idee dat er zóveel afval in zou zitten. En dat het zó oud zou zijn.”
Meerkoeten worden zelden ouder dan een jaar of tien, dus blijkbaar hebben opeenvolgende paartjes het nest telkens hergebruikt. Is het dan niet zielig dat hij het heeft weggehaald? „We wisten niet dat het nest zo oud was!”, vertelt Hiemstra. „Van nature bouwen meerkoeten elk jaar een nieuw nest, van zacht plantenmateriaal. Aan het eind van het broedseizoen valt het nest uit elkaar en vergaat het. Dus dat is hier meteen het interessante: dankzij dat plastic kunnen meerkoeten dit nest steeds opnieuw gebruiken.”
Het Rokin-nest op zijn paal.De paal, zonder nest.
Foto Auke-Florian Hiemstra
Hiemstra klinkt bijna opgewekt als hij erover vertelt. „Ik vind het eigenlijk wel creatief: die meerkoet ziet een mondkapje drijven en denkt: hee, daar wil ik wel een ei op leggen.” Wordt hij er dan niet treurig van? „Ik snap je gevoel wel”, reageert hij, „maar ik probeer altijd zo veel mogelijk vanuit het perspectief van het dier te redeneren. In dit geval bood dat plastic meerwaarde: als de koeten geen nieuw nest hoeven te bouwen, houden ze meer tijd over voor andere dingen, bijvoorbeeld voedsel zoeken.”
Opeenstapeling
Het plastic geeft de meerkoeten een evolutionair voordeel, wil hij maar zeggen. Sterker nog, zonder die kunstmatige materialen zouden er helemaal niet zoveel watervogels in de grachten kunnen broeden, benadrukt hij: er groeien nauwelijks planten in de gracht. „We hebben het telkens over het vergroenen van steden, maar het gaat nooit over de grachten. Nergens groeit riet, overal zijn harde loodrechte oevers.”
Zo redenerend bekijkt Hiemstra ook het begrip ‘duurzaamheid’ vanuit een ander perspectief. „Voor die meerkoet is ons afval een waardevol materiaal. En hij gaat er duurzamer mee om dan wij: het materiaal gaat dus minstens 30 jaar mee, terwijl wij het na één keer gebruik weggooien.”
En dit nest vertelt dus niet alleen een ecologisch verhaal, maar ook het verhaal van de mens in de stad Amsterdam. „Goed beschouwd is dit een archeologische stratigrafie”, zegt Hiemstra. „Een opeenstapeling van artefacten die samen die gekke mens documenteren en de spullen die hij rondstrooit. Wel bijzonder dat de natuur daar in dit geval een archief van bijhoudt, van het Antropoceen: de tijdsperiode waarin de mens zijn stempel op de aarde drukt.”
Tegelijkertijd ziet Hiemstra wel degelijk de keerzijde. „Iedereen wéét dat plastic niet vergaat. Maar als je dit nest ziet, dan realiseer je je: holy shit, wat wij nu allemaal weggooien, dat gaat nog zó lang ergens zijn.”
Alle levende massa op aarde
Hij haalt de statistieken erbij: van al het plastic dat ooit is gemaakt, is 79 procent nog steeds aanwezig. Al het gemaakte plastic bij elkaar weegt evenveel als alle dieren op aarde samen. En álle gemaakte materialen, naast plastics bijvoorbeeld ook beton, asfalt en staal, wegen samen meer dan álle levende massa op aarde.
„Als je dat weet, dan dringt de betekenis van dat ‘Antropoceen’ echt tot je door”, zegt Hiemstra. „Dus ja, dan is dit dus hoe een Amsterdams vogelnest eruitziet. Als dat ons niet bevalt, dan zullen we daar toch met zijn allen iets aan moeten doen.”
Salssabil Zamantouti, de juf van groep vier, slaat haar hand voor haar mond en kijkt naar Jos van den Broek, die verderop aan tafel zijn middagboterham zit op te eten. Ze noemde hem net opa – „de opa van de school” – en nu denkt ze dat ze hem beledigd heeft. Maar nee, Jos van den Broek (74) is niet beledigd. Hij is gráág de opa van de school. Hij voelt zich veréérd dat hij hier mag zijn. „Dan is het goed”, zegt juf Salssabil. „En u weet dat u zo vaak mag komen als u wilt. Wij zijn altijd blij.”
Het is maandag eind van de ochtend en dit is de islamitische basisschool Er-Risèlèh (de boodschap) in Leiden. De kinderen spelen buiten, overblijfmoeders houden de wacht en zo meteen gaat Jos van den Broek – kinder- en kleinkinderloos – lesgeven bij juf Salssabil, over walvissen. ‘Natuur: meester Jos’ staat er op het programma dat in het klaslokaal hangt. Hij komt na ‘stillezen’ en ‘rekenen’ en ‘spelling’ en ‘fruit eten + weekendpraat’ en voor de dagafsluiting met een vers uit de Koran. Maar nu is het nog ‘grote pauze’ en loopt hij de trappen op naar boven, naar de bibliotheek. Daar kunnen we rustig praten. Aan de wand hangt een affiche van Dulle Griet van de Vlaamse schrijver Geert De Kockere. Op het bureau van de bibliotheekmoeder: De medicijnman van de Nederlandse journalist Wim Köhler. Wat je wilt weten over je lijf.
Jos van den Broek is biochemicus. Voorheen was hij hoogleraar in Leiden en hij heeft net een Doeboek voor leerkrachten gepubliceerd: Proefjes voor een betere wereld. Het had ook wel Encyclopedie van alles waarmee je kinderen kunt verbazen kunnen heten. Hoe je zelf met een stuk steekschuim, een paar verzinkte ijzeren spijkers en koperdraad een stroomcircuit kunt aanleggen. Hoe je een pauw kunt ontmaskeren. De kleuren zijn fake! Kijk eens goed naar deze draak. Die poten, die vleugels, die vuurspuwende bek. Realistisch? Anatomisch mogelijk? Gooi een druppel azijn in een pan rodekool. Een schepje soda. Wat gebeurt er? Die blozende kerstman met zijn kogelronde buik: bedacht door Coca-Cola. Wat zou daarachter zitten? Wie heeft daar voordeel bij? Koning Salomo uit de Bijbel en de profeet Suleiman uit de Koran: dezelfde persoon en hun wijsheid blijkt… Hart, Hoofd en Handen heet Jos van den Broeks zelfontworpen leersysteem en het is compromisloos idealistisch. Bildung, daar streeft hij naar. Kinderen vormen tot zelfstandige en kritisch denkende mensen met gevoel voor geschiedenis en cultuur. „En respect voor andere culturen.” En ja, hij weet ook wel dat het niet meer vanzelfsprekend is. Trekt hij zich niets van aan. Hij doet wat hij moet doen. Hij kan niet anders.
Ik herinner me geen moment dat ik werd uitgedaagd. Het was rijtjes stampen en hersenvakkenvullen
Hoe hij op Er-Risèlèh terecht is gekomen: „Twee jaar geleden was ik Wijscoman tijdens Leiden European City of Science en trok ik met mijn Wijscokar langs straatfeesten en scholen om kennis te verspreiden. En toen vroeg een van de juffen of ik hier vaker wilde komen.” Eerst deed hij alleen de plusklassen, voor kinderen die ‘extra lesstof’ krijgen aangeboden. Maar hebben niet álle kinderen recht op extra lesstof? Nu geeft hij les aan de groepen één tot en met acht, ook aan de kleuters. En komt hij hier elke week. Of vaker.
Een katholiek gezin uit Brabant, de oudste van acht. Op de lagere school was hij „de beste van de klas”, dus dat werd het gymnasium, in Helmond. Toen verhuisden ze naar Rotterdam – zijn vader werd chef de bureau bij Dow Chemical – en ging hij naar de hbs. Hbs-b. „Ik herinner me geen moment dat ik werd uitgedaagd”, zegt hij. „Het was rijtjes stampen en hersenvakkenvullen.” In zijn eindexamenjaar had hij met kerst vier vijven en een vier op zijn rapport. Hadden zijn – teleurgestelde – ouders hem maar op een Montessorischool gezet, denk hij nu. Daar was hij „geknipt” voor geweest, met zijn manier van leren. Zelf dingen uitzoeken, zelf doen. Maar dat was bij hem thuis niet aan de orde. En ja, je zou kunnen zeggen dat hij de leraar is geworden die hij zelf graag had willen hebben, als hem dat niet zo ijdel in de oren klonk.
Na zijn eindexamen ging hij scheikundige technologie studeren in Delft, daarmee zou hij zéker een goedbetaalde baan vinden. „Ik heb er geen enkele positieve herinnering aan.” Het was van korte duur, want hij werd ziek. Hij lag een halfjaar in bed met een hernia. Het bleek een blessing in disguise. Hij las alles van Louis Couperus en verbeterde zijn Engels met The Lord of the Rings. En later zijn Duits met Hermann Hesse. Hij kwam tot het inzicht dat je met scheikunde ook mensen beter kon maken. Zo werd het voor hem, op zijn negentiende, biochemie, in Leiden. „Mijn eerste volstrekt eigen keuze”, zegt hij. „Tegen de zin van mijn ouders.” Hij weet nog steeds niet goed waarom. „Misschien omdat ik naar Delft op de brommer kon en naar Leiden niet.” Hij moest dus op kamers en woonde in een huis met mensen die Japans studeerden, of geneeskunde. Hij werd er, zegt hij, herboren.
Promotie in de farmacologie, hoofdredacteur van Bionieuws, daarna hoofdredacteur van het populairwetenschappelijke tijdschrift Natuur & Techniek. Met een beurs voor wetenschapsjournalisten ging hij naar de VS. Zijn leerstoel, van 2007 tot 2017, heette biomedical science communication. Maar dat is nu allemaal voorbij. Nu leeft hij voor zijn vrouw – voorheen werkzaam bij de bèta- en medische bibliotheek van de Vrije Universiteit – en voor de kinderen op school. Wat gunt hij hun het geluk van goed onderwijs. En zichzelf het geluk om daar aan bij te dragen.
Jos van den Broek geeft les aan groep vier.
Foto’s Roger Cremers
Dan gaat de bel en komen twaalf kleuters twee aan twee de bibliotheek binnen marcheren. Jos van den Broek gaat naar het lokaal van juf Salssabil en stalt de spullen uit die hij heeft meegenomen. Schedels, wervels, een enorm stuk van een kaak, baleinen – allemaal van walvissen en bijna allemaal zelf gevonden op het strand. De kinderen van groep vier, zeven of acht jaar oud, zitten in een kring voor hem en mogen alles aanraken, voelen, strelen, op hun handen wegen. Op het smartboard projecteert hij de slagtand van een mannelijke narwal, een walvis, en hij herinnert de kinderen eraan dat ze die ook in het echt hebben gezien. Waar ook alweer? In het museum, ja. Welk museum? „Boer… boer… boer…”, zeggen de kinderen. Eén kind weet het weer: „Boerhaave.”
„Boerhaave, ja”, zegt Jos van den Broek. „We waren in Rijksmuseum Boerhaave.”
‘Narwal, bruinvis, vinvis’ staat er op het smartboard. Zijn dat alle drie vissen? „Ja, ja, ja”, zeggen de kinderen en Jos van den Broek zegt: „Nee, nee, nee.” Het zijn – ja, wat?
Diepe stilte.
Jos van den Broek: „Zoogdieren. Net als een koe en een giraf en een geit.” En dan deze vraag: „Zijn mensen ook zoogdieren?”
De geschiedenis van Woutertje Pieterse, Multatuli. Juffrouw Pieterse, Woutertjes moeder, houdt een theekransje, met salie en janhagel, en dan zegt Stoffel, Woutertjes broer, tegen juffrouw Laps dat zij een zoogdier is. Een zóógdier? Juffrouw Laps? Nee, dat loopt niet goed af.
Die jongen die werd opgeslokt door een walvis. Hebben jullie dat gezien?
De kinderen uit groep vier willen het eerst ook niet geloven, totdat Jos van den Broek een foto laat zien van een jonge walvis die bij zijn moeder drinkt. „Een kalf”, zegt hij. „Het jong van een walvis noemen we een kalf.” Een van de meisjes: „Een koe heeft ook een kalf. Een vrouw heeft een kind. En een kind drinkt uit de borst. Mijn broertje dronk uit de borst van mijn moeder.”
Juf Salssabil wil nu ook wat zeggen. „Die jongen die werd opgeslokt door een walvis. Hebben jullie dat gezien?”
„Oe, ja”, zeggen de kinderen. Het was op het Jeugdjournaal. Een jongen was aan het kajakken met zijn vader, in de zee bij Chili. Hij werd met boot en al opgeslokt en meteen weer uitgespuugd. „Een wonder”, zegt juf Salssabil.
„Geen wonder”, zegt Jos van den Broek. Hij pakt de baleinen erbij, de dikke, harige kabels in de muil van een baleinwalvis. „Een zeef”, zegt hij. „Daarmee filtert hij zijn eten uit het water en alleen heel kleine diertjes en plantjes passen erdoor.” Dus de jongen in zijn kajak? Die was gewoon veel te groot.
‘Je krijgt dus géén hulp. Je probeert zo goed en zo kwaad als het gaat met de klachten verder te leven, en misschien gaan ze vanzelf weer over.” Op de eerste pagina van een boekje dat conservator Mieneke te Hennepe openslaat staat een relaas over wat er gebeurt als een vrouw bij de dokter komt. Er wordt in beschreven hoe klachten als hoofdpijn, vermoeidheid en depressiviteit worden afgedaan als gebruikelijke vrouwenklachten waar niets aan te doen is. Het boekje, getiteld Vrouwen over hulp bij ziekte en problemen, werd uitgegeven door feministische uitgeverij De Bonte Was in 1978.
Het is bijna vijftig jaar later, maar nog altijd is de meerderheid van de mensen met onverklaarbare gezondheidsklachten vrouw. Ook krijgen mannen gemiddeld sneller dan vrouwen een diagnose bij hart- en vaatziekten, en bij cyclus- en hormoongerelateerde aandoeningen, zoals endometriose, duurt het vaak jaren voordat er een diagnose wordt gesteld. Ongelijkheid op basis van sekse en gender zit ook in geneesmiddelenonderzoek. Tot het einde van de vorige eeuw werden vrouwen meestal uitgesloten van deelname aan studies naar geneesmiddelen, onder meer vanwege de aanname dat hun hormonale cyclus invloed kon hebben op de onderzoeksresultaten.
Mieneke te Hennepe, conservator.Foto Hedayatullah Amid / NRC
Deze ongelijkheid, ook bekend als gender bias, krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht, merkt Te Hennepe op. Ze stelde de tentoonstelling Ongezien. Ongelijkheid in Geneeskunde samen die vanaf 7 maart te zien is in Rijksmuseum Boerhaave in Leiden.
Ze is sinds 2006 conservator van de medische collectie van het wetenschapsmuseum. Daarnaast doceert ze een dag per week medische geschiedenis aan studenten geneeskunde in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Ze heeft meer vrouwelijke dan mannelijke studenten tegenover zich in de collegebanken. In haar colleges besteedt ze onder meer aandacht aan de eerste vrouwelijke artsen die een strijd moesten voeren om een voet tussen de deur te krijgen in de geneeskunde. Aletta Jacobs werd in 1871 als eerste vrouw in Nederland officieel toegelaten tot de universiteit. Ze studeerde geneeskunde en werd de eerste vrouwelijke arts.
Hardnekkige vooroordelen
„De eerste lichting schikte zich veelal naar het idee dat zij zich alleen mochten bezighouden met vrouwen en kinderen”, vertelt Te Hennepe. Ondanks de komst van vrouwen in het vakgebied verdwenen stereotypen en vooroordelen over vrouwen en hun gezondheidsklachten vaak niet. Dit zette haar op het spoor voor deze nieuwe tentoonstelling in het museum, waarin ook de invloed van feministische pioniers zoals Jacobs aan bod komt.
Ivoren anatomisch model van een zwangere vrouw met uitneembare organen, 1750-1800. Foto Hedayatullah Amid / NRC
Ze vindt het een positieve ontwikkeling dat het aantal vrouwen bij de studie geneeskunde is toegenomen. Toch zorgt het volgens haar niet automatisch voor de oplossing van genderongelijkheid in de geneeskunde en de gezondheidszorg. „Het verbaast mij weleens dat wordt gedacht dat met een grotere groep vrouwen verandering vanzelf zal komen”, zegt ze. Het ligt ook aan wat studenten leren tijdens hun studie. In een studieboek anatomie, dat ongeveer twintig jaar geleden is uitgegeven, staan voornamelijk nog mannen afgebeeld. Artsen en zorgmedewerkers zijn met dit soort studieboeken opgeleid, stelt Te Hennepe. Pas recent is daarin meer diversiteit te zien.
Het mannelijk lichaam is in de geneeskunde vrijwel altijd de norm geweest. De oorsprong daarvan wordt vaak gelegd bij de Griekse wijsgeer Aristoteles, die vrouwen zag als een misvormde versie van de man, legt Te Hennepe uit. Naar de Oudheid wordt wel vaker verwezen als het over de geschiedenis van gender bias in de geneeskunde gaat, zo valt haar op. Het Griekse woord hystera betekent baarmoeder; het orgaan werd door de oude Grieken al in verband gebracht met allerlei problemen bij vrouwen.
Te Hennepe besloot echter om zich vooral te richten op andere periodes in de geschiedenis. Voor de tentoonstelling bracht ze museale objecten samen die dateren van de Middeleeuwen tot en met de eenentwintigste eeuw.
Masker voor verdoving met chloroform, 1900-1925.Foto Hedayatullah Amid / NRC
Beroemde anatomische atlas
Het is voor het eerst dat de ongelijkheid op basis van sekse en gender centraal wordt gezet bij de vertoning van de museumstukken. Zo wordt de beroemde anatomische atlas van Bernhard Siegfried Albinus (1697-1770) uit de collectie gekoppeld aan gebrekkige aandacht voor de vrouwelijke anatomie. Albinus toonde in zijn atlas het skelet van de homo perfectus. Deze ideale mens, door Albinus afgebeeld, was een man en geen vrouw. „Albinus klaagde er wel over dat er geen goede vrouwelijke skeletten te vinden waren”, vult Te Hennepe aan. Of Albinus daadwerkelijk geen geschikte vrouwelijke skeletten kon vinden en wat hiervoor de reden was, blijft onbekend.
Albinus maakte wel een kleine prent van de huid van een zwarte vrouw, die ook op de tentoonstelling te zien is. Hij wilde met deze afbeelding het verschil laten zien tussen een lichte en een donkere huid, die dikker zou zijn en minder pijngevoelig. Dit is een mythe, maar ongeveer een eeuw later bestond de aanname dat er onderscheid is in de pijnbeleving nog steeds, legt Te Hennepe uit. Hysterische (witte) vrouwen zouden het meest gevoelig zijn voor pijn, arbeiders, baby’s en mensen met een donkere huid het minst.
Mythes, vooroordelen en stereotypen sijpelden door naar modernere tijden; ze bleven bestaan of werden in ieder geval niet volledig ontkracht. De tentoonstelling is daarom niet chronologisch, maar thematisch opgebouwd. Het begint bij het thema ‘ongezien’, waarin het vooral gaat over het gebrek aan aandacht in de medische wetenschap voor vrouwen. Hun achtergestelde positie werd eeuwenlang niet erkend, waarmee het probleem van gender bias eveneens onopgemerkt en ongezien bleef.
De objecten in het museum zijn vooral door mannen verzameld
Voor de vormgeving van de tentoonstelling werd samengewerkt met ontwerpbureau Maison the Faux. Hoewel de tentoonstelling gaandeweg steeds kleurrijker wordt treed je als bezoeker eerst binnen in een wachtkamer zoals we die kennen bij de dokter. Aan de muur hangen oude voorlichtingsposters met stereotype afbeeldingen van mannen en vrouwen. Hier wilde Te Hennepe de subtiele kracht van gender bias voelbaar maken.
Fistelmes naar ontwerp van James Marion Sims, 1800-1900.Foto Hedayatullah Amid / NRC
Het thema ‘miskend’ volgt hierop, waarbij de gevolgen aan bod komen. Het gaat over de consequenties van late en verkeerde diagnoses, maar ook over de opkomst van experimentele behandelingen voor ‘vrouwenklachten’ die in het verleden soms meer kwaad dan goed deden.
„Wat je soms tegenkomt, het huilen staat je nader dan het lachen”, zegt Te Hennepe. Dit gevoel bekroop haar toen ze negentiende-eeuwse beschrijvingen over hysterie las, mede omdat ze wist hoe vrouwen hiervoor werden behandeld. Destijds was de chirurgie in opmars. Er werd door artsen een verband gelegd tussen hysterie en de eierstokken. „In een tijd waarin de chirurgie erg in opkomst is, wordt de oplossing: weghalen”, zegt Te Hennepe.
Een gynaecologische onderzoeksstoel uit het begin van de vorige eeuw werd speciaal voor de tentoonstelling gerestaureerd. „Het was een onderzoeksstoel, maar er werden ook operaties op uitgevoerd”, vertelt Te Hennepe. De stoel komt uit een periode waarin de gynaecologie als specialisme in ontwikkeling was en er nog altijd veel optimisme heerste over de inzet van chirurgie. Welke specifieke ingrepen erop zijn uitgevoerd, is niet bekend.
Je weet meteen hoe het voelt om erin te liggen
Het lijkt op een martelwerktuig, kreeg Te Hennepe van een collega in het museum te horen. „Zodra je deze stoel ziet, weet je meteen hoe het voelt om erin te liggen”, zegt ze. Juist de weerstand die het opriep, vond ze interessant en was voor haar een reden om het in de tentoonstelling op te nemen. De stoel werd gemaakt met oog voor de comfortabele positie van de medisch behandelaar, maar er was geen aandacht voor de ervaring die een vrouwelijke patiënt erin had.
„Er zit een verzamel-bias in onze collectie”, vertelt Te Hennepe. Toen het Leidse wetenschapsmuseum in 1928 werd opgericht – en ook in de decennia daarna – was de geneeskunde een wit mannenbolwerk. Vooral mannen hebben ook de museale objecten verzameld. De medische collectie reflecteert grotendeels wat zij belangrijk vonden om te bewaren en tentoon te stellen aan publiek. Als conservator probeert Te Hennepe historische objecten en medische instrumenten te verwerven om de medische collectie uit te breiden.
Een gynaecologische onderzoeksstoel uit het begin van de 20ste eeuw is speciaal gerestaureerd. Foto Hedayatullah Amid / NRC
Op de tentoonstelling zijn ook hedendaagse kunstwerken te zien die een reactie zijn op het verleden. Het museum kocht een sculptuur aan van beeldend kunstenaar Nathalie Latour. Ze maakt realistische beelden die overeenkomst vertonen met anatomische modellen uit de achttiende eeuw. Latour werkt met dezelfde methode en materialen uit die tijd, maar haar sculpturen hebben een androgyne uitstraling, waarmee ze zowel mannelijk als vrouwelijk ogen.
Ovariotomieklem (instrument voor het verwijderen van de eierstokken), 1850-1900. Foto Hedayatullah Amid / NRC
Het museum toont daarnaast ook het kunstwerk Atlas of Queer Anatomy van ontwerper Kuang-Yi Ku, dat werd gemaakt in samenwerking met hoogleraar Henry de Vries van het Amsterdam UMC. Het is een reactie op Atlas of Human Anatomy, een bekend standaardwerk over anatomie uit 1957 van de Amerikaanse chirurg Frank H. Netter. Het kunstwerk reageert op de westerse en heteronormatieve dominantie in het anatomieonderwijs.
Te Hennepe wil de medische collectie van het museum verder uitbreiden met actuele verhalen van patiënten en ervaringsdeskundigen. Het vastleggen en bewaren van deze verhalen wordt in het museum ‘participatief verzamelen’ genoemd. In 2021 verzamelde Te Hennepe in samenwerking met belangenvereniging Freya, die zich inzet voor mensen met vruchtbaarheidsproblemen, verhalen van patiënten en ervaringsdeskundigen over hedendaagse vruchtbaarheidsbehandelingen.
Behandeling van endometriose
In aansluiting op de nieuwe tentoonstelling wil ze een vergelijkbaar project beginnen. De verhalen zullen niet meer in de tentoonstelling terechtkomen, maar kunnen bijvoorbeeld wel worden opgenomen in een publicatie, legt ze uit. De diagnose en behandeling van endometriose wil ze centraal stellen. Endometriose is een aandoening waarbij weefsel, dat lijkt op het slijmvlies in de baarmoeder, buiten de baarmoeder wordt aangetroffen. De symptomen lopen uiteen van pijnlijke menstruatie en ovulatie tot chronische bekkenpijn, vermoeidheid en onvruchtbaarheid. Het kan grote invloed hebben op het leven. Bij deze aandoening duurt het gemiddeld zeven tot acht jaar voordat de juiste diagnose is gesteld.
De tentoonstelling belicht ook hoe in opstand werd gekomen tegen ongelijkheid in de geneeskunde. Er liggen feministische boekjes en er wordt een video vertoond waarin artsen en pleitbezorgers van gendersensitieve geneeskunde en zorg aan het woord komen. Tot slot gaat het in ‘ongezien’ over wat er vandaag de dag moet veranderen. We zien en erkennen de ongelijkheid in de geschiedenis van de geneeskunde, maar gender bias is nog steeds een probleem dat onderzoek behoeft. Door wat ze in de voorbereiding van deze tentoonstelling meekreeg, merkt Te Hennepe dat dit nodig is. „Er zijn altijd vragen die opgelost moeten worden in wetenschappelijk onderzoek, maar hier is veel werk te doen. Daar ben ik van overtuigd geraakt.”
Henk Slebos was een ondernemende man. Hij handelde in wijn, kunstmest, diepgevroren kippen, beschermende verf voor boten – en apparatuur waarmee een atoombom gemaakt kon worden. Dat materiaal verkocht hij aan zijn studievriend Abdul Qadir Khan, de Pakistaanse ‘vader van de atoombom’ die met in Nederland opgedane kennis het atoomprogramma van zijn land leidde. Slebos werd voor zijn illegale handel met Pakistan twee keer tot een celstraf veroordeeld. Hij overleed op 23 februari in verzorgingshuis Oudtburgh in Bergen, op 82-jarige leeftijd.
Slebos werd in 1943 in Elburg geboren en stapte in 1963 na een propedeuse vliegtuigbouw aan de Technische Universiteit in Delft over naar metaalkunde, waar hij Khan ontmoette. Ze werden vrienden. Aanvankelijk gingen ze na hun studie beroepsmatig ieder een eigen weg, maar ze kwamen elkaar weer tegen bij Ultra Centrifuge Nederland (UCN). Dit bedrijf maakte deel uit van Urenco, het Nederlands-Brits-Duitse samenwerkingsverband om uranium te verrijken. Zowel Slebos als Khan werkte voor Nederlandse toeleveranciers van UCN.
Lees ook
Pakistan neemt afscheid van Abdul Qadeer Khan, ‘de vader van de Pakistaanse atoombom’
Na een vakantie in Pakistan kwam Khan begin 1976 niet meer terug bij zijn werkgever – het Fysisch Dynamisch Onderzoekslaboratorium (FDO) in Amsterdam – en nam de leiding op zich van het atoomprogramma van zijn land. Frits Veerman, Khans collega bij FDO, vermoedde al enige tijd dat de Pakistaan spioneerde, maar zijn waarschuwingen aan zijn leidinggevenden en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) waren terzijde geschoven. Klokkenluider Veerman kreeg zelfs te horen dat hij zijn mond moest houden. De BVD en de CIA zouden Khan in de smiezen hebben.
Machtsevenwicht
De gevluchte spion koesterde de banden met zijn vriend Henk. Slebos ging regelmatig bij hem op bezoek én voorzag Khan via Slebos Research BV, of een van zijn andere bedrijfjes, van de machine-onderdelen die Pakistan nodig had om uranium te kunnen verrijken en een atoombom te bouwen. Bij de Pakistanen kwam hij bekend te staan als ‘Hanks’.
Slebos’ motivatie voor zijn daden, zo vertelde hij later aan journalisten van het tv-programma Zembla, was het feit dat Pakistans buurland India ook een atoombom had. Het was beter voor het machtsevenwicht als ook de Pakistanen over dit ultieme wapen beschikten, meende hij. Wellicht speelde ook een rol dat hij er „financieel slecht voor stond”, zoals hij later tegenover justitie verklaarde.
In een opname uit 2002, waar NRC Handelsblad indertijd de hand op wist te leggen, zei Slebos over zijn handel met Khan: „Ik leverde hem (…) de hele santenkraam, het hele gebied vanaf elektronica tot de hele grove bouw, allerlei dingen waarin het niet verboden was te handelen.”
Dat was niet het hele verhaal, want hij verkocht ook materiaal dat Nederland niet mocht verlaten. In 1985 werd Slebos veroordeeld voor het zonder vergunning uitvoeren van een kathodestraal-oscilloscoop, meetapparatuur die bruikbaar is in een ultracentrifugefabriek waar hoogverrijkt uranium – het basisingrediënt voor een atoombom – gemaakt wordt. Deze illegale export leverde hem een gevangenisstraf van een jaar op, die in hoger beroep werd omgezet in zes maanden voorwaardelijk en een geldboete.
Commotie
Hiervan ging geen afschrikkende werking uit, want Slebos ging door met zijn handel met Pakistan. De nauwe banden met zijn „beste vriend” Khan onderhield hij ook. In 1988 werd het duo in Nederland samen in een auto aangetroffen. Khan was vijf jaar eerder bij verstek veroordeeld voor spionage, maar die veroordeling was wegens een vormfout in hoger beroep vernietigd. Daarom werd hij niet naar een gevangenis gebracht, maar naar Schiphol, waar hij als ongewenst vreemdeling het land moest verlaten.
Het kon Slebos allemaal niet deren: hij zette zijn activiteiten voort. In 1998 – het jaar dat Pakistan zijn eerste kernbom liet ontploffen – ontstond er commotie toen in Nederland, België en Duitsland vijf ladingen werden tegengehouden van goederen die hij naar de Pakistanen had verscheept. In datzelfde jaar werden Khan en zijn Nederlandse vriend gesignaleerd in Dubai en Mali – een belangrijke vindplaats van uranium.
Slebos’ volharden in de handel met Pakistan kwam hem in 2005 opnieuw op een gevangenisstraf te staan – een jaar, waarvan hij deze keer vier maanden moest uitzitten.
Beschuldigingen dat hij betrokken was bij het doorleveren van Pakistaanse atoomgeheimen aan Iran, Libië en Noord-Korea, wees hij van de hand. Feit is echter dat de door hem illegaal aan Pakistan verkochte technologische kennis daar terecht is gekomen.
De Brakwatergrondel (Pomatoschistus microps) en de Gewone steurgarnaal (Palaemon elegans) die zich flexibel aanpassen aan nieuwe omstandigheden zullen niet zo gauw verdwijnen uit de Oosterschelde. Ook over de Weduweroos (Sagartia undata), een algemeen voorkomende anemoon in de Oosterschelde, en de Fluwelen zwemkrab (Necora puber) hoeven biologen zich niet meteen zorgen te maken. Maar diverse andere soorten in het gebied hebben te maken met een flinke achteruitgang, bleek onlangs uit een rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De Deltawerken van Nederland vormen een kunstmatig rif waarop een rijk dierenleven is ontstaan. De Oosterschelde vormt daarbinnen een uniek natuurgebied dat dankzij de open stormvloedkering een zoutwaterdelta is gebleven. De basaltblokken die de voet van de dijken versterken bieden een rotsachtige ondergrond met talloze spleten en gaten, daar bevindt zich de grootste biodiversiteit van het onderwaterleven.
Op volgorde : deBrakwatergrondel (Pomatoschistus microps), het Kortsnuitzeepaardje (Hippocampus hippocampus), deOosterscheldekreeft (Homarus gammarus) en deWeduweroos (Sagartia undata).
Foto’s Robert Riewald
Het maakt de Oosterschelde een plek waar zeker voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk veel te zien is onder water. Volgens opgave van de Stichting Anemoon worden er jaarlijks wel een half miljoen duiken gemaakt. Duikers met biologische kennis inventariseren al decennialang welke soorten waar precies voorkomen.
Het CBS maakte een trendanalyse van de jarenlange waarnemingen aan 37 kenmerkende soorten vissen en bodemdieren in de Oosterschelde om verschuivingen in de soortsamenstelling in kaart te brengen. De conclusie was dat de populaties van deze soorten sinds 1994 met 28 procent zijn achteruitgegaan. Maar het beeld is gemengd: vijftien soorten namen in die periode af, acht andere soorten namen juist toe. Het gaat om vaste bewoners van de Oosterschelde waarvan de toestand bij elkaar een sterke indicatie geeft van de toestand van het ecosysteem.
Fluwelen zwemkrab (Necora puber) Foto Robert Riewald
Het is lastig de oorzaak van de verschuivingen precies te duiden. Het komt neer op een optelsom van klimaatverandering, veranderingen in waterkwaliteit en dijkverzwaringen met staalslakken uit de hoogovens. Ook de komst van vele tientallen soorten exoten brengt de oorspronkelijke fauna verder in het gedrang.
De Oosterschelde kent dus verliezers en winnaars. Kwetsbaar is Oosterscheldekreeft (Homarus gammarus), waarvan Wageningen University aantoonde dat die een unieke populatie vormt die genetisch te onderscheiden is van populaties van de Europese zeekreeft elders in de Noordzee. Het Kortsnuitzeepaardje (Hippocampus hippocampus) daarentegen is een soort die zich juist steeds meer thuis voelt in de Zeeuwse wateren, geholpen door een warmer klimaat.
Lees ook
De zeenaaktslak, de wilde mossel, de broodspons – veel soorten in de Oosterschelde zijn er slecht aan toe
ChatGPT heeft hij zelf vandaag privé nog even gebruikt om iets uit te testen, vertelt Jasper Kars. Geen probleem, maar in zijn dagelijks werk als ambtenaar ligt dat wat minder voor de hand. Het gebruik ervan wordt afgeraden omdat de overheid geen contract heeft met dat bedrijf. „Ik hou me daar ook aan.” Het Chinese DeepSeek, dat is pas écht taboe. Na een waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens werd ambtenaren het gebruik van de „spionagegevoelige” Chinese app verboden.
Het laat zien hoe actueel en urgent het terrein is waarop Kars over enkele jaren hoopt te promoveren, de democratische kansen en bedreigingen van digitalisering en kunstmatige intelligentie (AI). Hij deed twee masters, politicologie aan de Universiteit van Amsterdam en daarna data science in Tilburg, en vond zo de combinatie van politiek, samenleving en techniek die hem zou blijven inspireren.
„Na mijn studie ben ik als rijkstrainee begonnen bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat is een programma voor net afgestudeerden om te proeven aan verschillende opdrachten.” Hij ging aan de slag met het algoritmebeleid van de overheid, volop ter discussie door het slepende toeslagenschandaal. Het was een schot in de roos. „Ik kreeg er energie van. Door de maatschappelijke relevantie van het werk, maar ook doordat de ontwikkelingen zo snel gingen. Dit is een onderwerp waar nog zóveel mee te doen is.”
Inmiddels is hij bijna vier jaar in dienst van het ministerie als senior beleidsmedewerker voor databeleid en kunstmatige intelligentie. Wat houdt dat in? „Het afgelopen jaar ben ik met veel verschillende dingen bezig geweest, vooral ook met verkennend werk en inrichten. Op grond van het coalitieakkoord van Rutte IV [aangetreden in januari 2022] moest er een algoritmetoezichthouder worden aangesteld onder de Autoriteit Persoonsgegevens, dat project heb ik getrokken. Verder heb ik gewerkt aan een beleidsvisie op generatieve AI, rond de opkomst van onder andere ChatGPT, en was ik bezig te onderzoeken welke gevolgen de Europese AI Act zal hebben voor de Nederlandse overheid.”
Nieuwsgierigheid
Het besluit om te promoveren volgde toen min of meer vanzelf. „Voor een deel gewoon uit nieuwsgierigheid, er gebeurt zoveel op dit terrein. Mijn werk als ambtenaar is heel dynamisch, maar je bent natuurlijk veel aan het vergaderen en je moet vaak snel schakelen. Dat vind ik allemaal positief, maar toch wil je soms ook wat meer afstand kunnen nemen om te reflecteren. Daar had ik behoefte aan. Waar zijn we mee bezig, welke kant gaat dat op en hoe kun je dat in een analytisch kader plaatsen?” Binnenlandse Zaken financiert nu, sinds eind 2023, zijn onderzoek als buitenpromovendus, een dag per week aan de School of Governance van de Universiteit Utrecht.
Voor zijn proefschrift onderzoekt hij AI in vier categorieën, die van polity (instituties), policy (beleid), politics (politiek) en polis (de gemeenschap). Het gaat hem om de wisselwerking. „Systeem-technologie als AI beïnvloedt de democratie, maar op hun beurt hebben democratische processen net zo goed invloed op het gebruik en de betekenis van technologie.” Een paper van zijn hand, De opkomst van AI in het Huis van Thorbecke – een van vier die hij van plan is te publiceren – verscheen in november op de site iBestuur.nl.
Gevaren en kansen rubriceert hij voor elk van de vier p’s als enerzijds ‘Pandora’, naar de Griekse mythe over een doos vol rampen, en anderzijds ‘Jefferson’ – naar de utopische idealen van de Amerikaanse president Thomas Jefferson. Die indeling moet bestuurders, beleidsadviseurs en juristen een beter kader bieden om de voor- en nadelen van AI af te wegen. Ook kreeg hij van dertig internationale AI-experts antwoorden op een vragenlijst; een tipje van de sluier kan hij nog niet oplichten, hun respons wordt nog verwerkt.
Kars hoopt dat zijn onderzoek de overheid helpt zelfstandiger op te treden. „Heel veel werk op het gebied van digitalisering is overgenomen door externe consultants, dat geldt voor overheden in de Angelsaksische wereld maar ook in Nederland. Dat brengt het risico met zich mee dat je afhankelijk wordt. Dat betreft niet alleen de landelijke overheid, maar net zo goed of nog meer lokale overheden als gemeenten. Ik hoop dat mijn onderzoek bijdraagt aan het verbeteren van de kennispositie van de overheid, op allerlei niveaus.”
Digitale achterstand
Ook parlement en rechterlijke macht moeten digitale achterstand nodig inlopen om die afhankelijkheid te voorkomen. „Waar moet je op letten, wanneer kan het misgaan en hoe kun je dat voorkomen? Op het gebied van AI is een beperkt aantal aanbieders, en de meeste komen niet uit Europa. Ook dat maakt meer reflectie urgent. Private partijen hoeven geen of zeer weinig democratische verantwoording af te leggen. Je ziet nu met Trump hoe kwetsbaar dat is.”
Dat schept ook nieuwe dilemma’s voor overheden en beleidsmakers. Van een uit de kluiten gewassen digitale controlestaat is nog lang geen sprake, zegt hij. Integendeel: zorgen om privacy zetten vaak de toon. „Privacy is natuurlijk een belangrijk grondrecht. Maar er zijn meer publieke waarden in het spel, efficiëntie is er ook één. Die afweging moet je blijven maken. Overheden worstelen nu met de balans.” Dat geldt ook voor de Europese Unie. „Europa is koploper als het gaat om ‘waarde-gedreven digitalisering’, er is allerlei Europese wet- en regelgeving over digitalisering, met de beste intenties. Maar als je wilt meedoen in de geopolitieke race, en ik krijg de indruk dat Europa dat wil, zul je soms toch concessies moeten doen. Dan heb je een analytisch kader hard nodig.”