De boerin wordt in Europa nog altijd achtergesteld bij de boer

Albertine Ekkels-van ’t Hoog (34) is boerin. Met haar man Bart en twee compagnons zit ze in de maatschap Boerderij Koldermelk in Nijeveen. Maar als er een verkoper of adviseur bij haar op het erf komt, gebeurt het regelmatig dat die naar de boer vraagt. „Je moet duidelijk aangeven dat jij ook kennis van zaken hebt”, zegt Ekkels-van ’t Hoog. Ze ziet het niet per se als discriminatie, zegt ze. „Eerder als een gemiste kans van die verkoper of adviseur om zaken te doen.”

Discriminatie en uitsluiting van vrouwen komt in de landbouw nog steeds veel voor, zegt Bettina Bock, hoogleraar inclusieve plattelandsontwikkeling aan Wageningen University & Research. Dat heeft onder meer te maken met hardnekkige stereotypering. „Vraag mensen wat ze zich inbeelden als ze aan een boer denken, en velen zien een hardwerkende man, die zwaar werk doet, met grote machines.” Hetzelfde doet zich volgens haar voor in sectoren als het leger, de brandweer, de staalindustrie, de scheepsbouw. „Het heeft denk ik te maken met een oerbeeld van kracht en gevaar. Vrouwen worden daarin als kwetsbaarder gezien.”

Het stereotiepe beeld van een ‘boer’ is nog steeds dat van een hardwerkende man die werkt met zware machines

Ook heerst nog steeds het idee dat een boerenbedrijf over moet gaan van vader op zoon. „In principe zijn er geen juridische belemmeringen voor een dochter om het bedrijf over te nemen”, zegt Bock. Maar het gebeurt volgens haar weinig, doordat de culturele en sociale norm nog steeds is dat de zoon het bedrijf overneemt. „Die verwachting wordt vaak al vroeg in de opvoeding gewekt.” Ze haalt cijfers uit Noorwegen aan. In 1974 kwam er een nieuwe wet die stelt dat het oudste kind, ongeacht gender, het boerenbedrijf erft. Maar nog steeds is slechts 11 procent van de bedrijven er nu in handen van een vrouw. „Er zijn inmiddels wel meer dochters die het boerenbedrijf overnemen dan vroeger, maar het is nog steeds een minderheid.”

Voor Internationale Vrouwendag (8 maart) heeft de universiteit een aantal rapporten samengebracht over de positie van vrouwen in de landbouw, die ook dienen als input voor mogelijke hervormingen van het Europese landbouwbeleid. 2026 is door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties uitgeroepen tot jaar van de internationale boerin.

Boerderij Koldermelk in Nijeveen.
Foto Wouter de Wilde

Grass ceiling

Hoeveel van de agrarische bedrijven in Europa worden gerund door een vrouw? „Voor de Europese lidstaten ligt het gemiddelde op 30 procent, maar voor Nederland is het 6 procent”, zegt Bock. Dat percentage is volgens haar wel vertekend, want het gaat alleen om boerinnen die bedrijfshoofd zijn. „Dat is waar de statistiek zich op dit moment toe beperkt.” Het bedrijfshoofd is degene die de meeste uren in het bedrijf werkt, en qua aandelen de grootste maat is. „Dat is vrijwel altijd de man. Maar Nederland kent veel boerenbedrijven die in maatschap worden gerund, en waar ook vrouwen in zitten. Die telden we eerder wel mee. Dan kom je op 30 procent uit, vergelijkbaar met het Europees gemiddelde.” Koplopers in Europa zijn Letland en Litouwen, waar 45 procent van de boerderijen gerund wordt door een vrouw.

Bock werkt mee in verschillende, door de EU gesubsidieerde onderzoeksprojecten rond vrouwen in de landbouw. Een ervan is Grass ceiling, een project van drie jaar voor de empowerment van plattelandsvrouwen en bevordering van innovaties geleid door vrouwen. Aan dit project neemt Albertine Ekkels-van ’t Hoog deel, samen met circa zeventig andere boerinnen uit onder meer Spanje, Italië, Zweden en Litouwen.

In Letland en Litouwen wordt 45 procent van de boerderijen gerund wordt door een vrouw, in Nederland 6 procent

Ekkels-van ’t Hoog is mede-eigenaar van het boerenbedrijf waar zij werkt, maar dat is volgens haar niet vanzelfsprekend. „Soms is dat geen gewenste situatie, bijvoorbeeld op een bedrijf dat al generaties in een familie zit.” Het gevolg is, zegt zij, dat een vrouw mogelijk geen officiële beslisbevoegdheid heeft, en geen geld opbouwt in het bedrijf. „Dat ze geen geld krijgt voor het werk dat ze doet op de boerderij, maakt een vrouw afhankelijk van de man.”

Ook de Brusselse bureaucratie kan daarbij in de weg zitten. In Brussel staat landbouw te boek als een sector met zelfstandige ondernemers, niet als een beroep of bedrijf met werknemers. Bock: „Alleen in het laatste geval moet je je houden aan de regels tegen discriminatie die het directoraat-generaal voor werkgelegenheid handhaaft.”

Foto Wouter de Wilde

Sociaal en lokaal

Vrouwen in de landbouw beginnen hun onderneming vaak klein, zegt Bock. Ze willen eerst uitproberen wat werkt – ook om niet te veel financiële druk op het bedrijf te leggen, dat vaak (mede) in handen is van haar man, plus diens familie. „Het is moeilijk om daar met nieuwe ideeën tegen de gewone gang van zaken in te gaan.” Bovendien is op het platteland de kinderopvang, de school, het ziekenhuis niet naast de deur, praktische belemmeringen voor de boerin die naast het bedrijf ook een gezin runt.

„Maar als een vrouw dan een kleine lening van de bank wil, blijkt die vaak lastiger te krijgen dan een grote lening”, zegt Bock. Leningen zijn meestal gericht op technologische innovaties en op verhoging van de productie, die bedoeld is voor de wereldmarkt. „Hoe meer koeien, hoe meer melk, des te beter. Het moet liefst groots en meeslepend zijn.”

Wat vrouwen doen is volgens Bock vaak eerder sociaal en lokaal. Ze beginnen een camping naast het boerenbedrijf, of een winkel, of een zorgboerderij. Dat is ook innovatief, maar een bank ziet dat lang niet altijd zo. „Ze herstellen met zulke initiatieven vaak het contact met hun omgeving.”

Ekkels-van ’t Hoog vertelt hoe het er bij hen in Nijeveen uitziet. Op het melkveebedrijf houden ze zeventig koeien en zeventig stuks jongvee. Daarnaast hebben ze gezamenlijk een zelfbedieningswinkel opgezet. „Mensen kunnen daar melk, yoghurt, ijs, jam, kaas en eieren kopen”, zegt Ekkels-van ’t Hoog. Haar man houdt ook nog vijfhonderd schapen, die op aanvraag parken in Nijeveen, Meppel en Steenwijk begrazen. „Maar daar bemoei ik me niet mee.”

Zij is onlangs voor zichzelf begonnen met een eigen onderneming. Ze ontwikkelt een digitaal platform waarbij boerderijruimtes door heel Nederland geboekt kunnen worden, bijvoorbeeld voor vergaderingen of workshops. „Ik heb tot nu toe 120 bedrijven in Nederland gevonden die een boerderijruimte hebben. Er zijn er nog veel meer, alleen kan ik ze niet makkelijk vinden op het internet.” Ze hoopt gebruikers op deze manier meer in contact te brengen met „het mooie platteland”. Volgens haar zijn vrouwen in de landbouw meer gericht op verbinding met de samenleving dan mannen. „Ik ben geen trekkerpersoon.” Het geeft haar vertrouwen dat ze voor haar initiatief is genomineerd in de wedstrijd ‘Jong agrarisch talent 2025’. „Ik stap niet zo snel naar voren. Maar nu denk ik: oké, mijn idee is toch wel wat!”

Ze is ook blij met haar deelname aan het Europese project Grass ceiling. Boerinnen uit verschillende landen kunnen er goed met elkaar sparren, zegt ze. „Je kent elkaars onzekerheden. Je voelt je gesteund.”

Foto’s Wouter de Wilde

Minder schulden

Juist door de inbreng van vrouwen is de landbouw er de afgelopen decennia heel anders gaan uitzien, zegt hoogleraar Bock. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de focus te liggen op schaalvergroting en productie, dankzij ruilverkaveling en mechanisatie. „Door de concurrentiestrijd blijven er steeds minder boerenbedrijven over, dat is nog steeds gaande.” Vrouwen die met een boer trouwen, komen steeds vaker van buiten de landbouw, vanuit een eigen beroep. Ze helpen mee op het agrarische bedrijf, maar willen ook een eigen loopbaan. Zij beginnen die camping, winkel, zorgboerderij. „We zien dat deze multifunctionele bedrijven het financieel heel goed doen. Ze hebben vaak minder schulden dan het puur agrarische bedrijf.”

De intensieve, op productie gerichte landbouw stuit op steeds meer grenzen door de uitstoot van stikstof en broeikasgassen. Ook verslechtert de waterkwaliteit doordat bestrijdingsmiddelen en (kunst)mestresten via akkers terechtkomen in sloten en rivieren. Bock: „De landbouw beweegt naar dat multifunctionele. Naar duurzamer, meer natuurinclusief. Gericht op de leefbaarheid van het platteland, waarin vrouwen zo’n belangrijke rol spelen.

Toch richt het beleid richt zich nog steeds sterk op productieverhoging, technische innovaties en de wereldmarkt. Bock ziet het ook bij de huidige minister van Landbouw (Femke Wiersma, BBB) en bij de fractievoorzitter van de BBB. Beiden zijn weliswaar vrouw, maar ze staan allebei voor de traditionele landbouw. „Wat ze laten zien en horen, gaat over productie, productie, productie. Dat willen ze beschermen.” Daarnaast ziet ze een kleine, maar erg uitgesproken en invloedrijke groep boeren, met de agro-industrie achter zich. „De producenten van veevoer, van machines, de slachterijen, die zich heel slim buiten beeld weten te houden. Die verdienen niet zo goed aan het multifunctionele model, want die houdt de verwerking en verkoop veel meer in eigen hand.”

„Het zou goed, en ook gewoon fair zijn als de positie van vrouwen op agrarische bedrijven formeel beter geregeld was”, zegt Bock. Het beleid zou een meer diverse landbouw moeten steunen, die niet alleen gericht is op productie en technologische innovatie. „Dat zou goed zijn voor vrouwen, én de agrarische sector, én Nederland.”

Foto Wouter de Wilde


Nooit durven vragen: wat betekent in hemelsnaam een neerslagkans van 30 procent?

Tussen al het onprettige nieuws van de afgelopen weken zat toch opeens ook een fijne opsteker: de kans dat planetoïde 2024 YR4 in december 2032 zal inslaan op de aarde is bij nader inzien gewoon nul. Het gaat helemaal niet gebeuren, het was loos alarm.

Het rotsige brokstuk van twee voetbalvelden groot dat eind december door een Chileense sterrenwacht was ontdekt toen het langs de aarde scheerde, is slachtoffer geworden van half geautomatiseerde computerprogramma’s die ons moeten waarschuwen tegen kosmische inslagen. Kort nadat YR4 in beeld kwam werd uitgerekend dat-ie in een uitgerekte ellips om de zon draaide met een omlooptijd van vier jaar.

In december 2028 zou hij weer langskomen en in december 2032 opnieuw en dan zou hij ook weleens pardoes op de aarde kunnen storten. Dachten de programma’s. Ze schatten die mogelijkheid op wel 1,3 procent, later rond 18 februari op zelfs 3,5 procent, maar naarmate er secuurder aan de baan gerekend kon worden namen de kansen weer snel af tot ze uiteindelijk nul werden. YR4 zou de aarde helemaal niet raken. Toen was het weer business as usual.

Natuurlijk is de kans op die botsing altijd nul geweest, de baan van YR4 is allerminst grillig en dat ’t even leek of het mis kon gaan zat hem uitsluitend in de gebrekkige waarnemingen en berekeningen. Misschien was het beter geweest niet het woord ‘kans’ te gebruiken, maar er schiet niet snel een ander woord te binnen.

Lezers die nog herinneringen hebben aan het milieurapport Omgaan met risico’s (1989) realiseren zich hoe griezelig groot dat is: een kans van 3,5 procent op een catastrofe. Destijds vond de dienstdoende milieuminister dat geen Nederlander een grotere kans op sterfte door een industrieel ongeluk of een gevaarlijke lozing mocht lopen dan 10-6 per jaar. Eén op een miljoen! Zouden bij zo’n ongeluk heel veel mensen tegelijk kunnen omkomen – wat tot maatschappelijke ontwrichting zou leiden – dan moest de kans nog kleiner zijn.

Niet haalbaar of betaalbaar

’t Was te hoog gegrepen. Zulke kleine kansen waren praktisch niet haalbaar of betaalbaar, de ambities werden later bijgesteld. Dat kón ook omdat risico’s bij nader inzien maar een sociaal construct bleken en de risicobeleving van de Nederlander in de pluriforme maatschappelijke werkelijkheid helemaal niet om zulke kleine kansen vroeg. Het nieuwe rapport Nuchter omgaan met risico’s (2003) formuleerde dat heel scherp.

Als je zag wat de Nederlander op de snelweg en de skipiste uithaalde dan begreep je wel dat-ie een kans om dood te gaan van, zeg, één op de tienduizend klein genoeg vond. Aan zelfgekozen risico’s, natuurlijke risico’s, beheersbare risico’s en logische risico’s wordt niet al te zwaar getild, dat hebben sociologen en psychologen uitgezocht.

De opstellers van ‘Nuchter’ hebben echt hun best gedaan om het fors afgezwakte risicobeleid wetenschappelijk in te bedden (wat in 1989 maar mondjesmaat was gebeurd), zelfs hebben ze Popper (falsificatie), Kuhn (paradigma) en Meadows (grenzen) uit de oude doos gehaald. En passant werd nog eens gedefinieerd hoe de relatie tussen risico en kans precies in elkaar steekt: risico = kans × effect. Wat de sterftekans in het milieubeleid betreft betekent dit gewoon dat de kans om halfdood te raken van een giftige lozing twee keer zo groot mag zijn als de kans op gewoon doodgaan om van een zelfde risico te kunnen spreken. Voor dubbeldood moet-ie worden gehalveerd.

Het berekenen van de kwade kansen rond gevaarlijke installaties zoals kernreactoren, vuurwerkfabrieken en lng-aanlandingspunten is geen sinecure. Maar soms kan het makkelijk als er veel gelijksoortige installaties bestaan die een sterk overeenkomstig gebruik kennen, dan kun je gewoon afgaan op de ongelukken die zich in het verleden al hebben voorgedaan. Voor het omgevingsrisico van vliegvelden is dit een bruikbare aanpak.

Voor het gebruik van de vliegtuigen zelf trouwens ook. Maar dan blijkt de vliegveiligheid weer op veel verschillende manieren te kunnen worden berekend: als het jaarlijks aantal doden per passagierskilometer, doden per vliegtuigkilometer of als het percentage fataal verlopen vluchten (met minstens één dode). Het laatste lijkt het zuiverst.

Bliksem in Nijverdal tijdens noodweer in juli 2024.

Foto Vincent Jannink/ANP

De kans om in Nederland door blikseminslag het leven te verliezen werd in 1989 op 5 × 10-7 per jaar gesteld. Het was simpelweg het jaarlijkse aantal bliksemdoden gedeeld door het totaal aantal Nederlanders. Maar veel Nederlanders komen nauwelijks buiten en in West-Brabant onweert het veel meer dan in Oost-Groningen. Je kunt kansen naar wens vergroten en verkleinen, daar gaat het om. Denk ook aan de kleine sterfte die het gevolg is van een bijen- , wespen- of hommelsteek. Die is vaak het gevolg van een anafylactische shock, maar veel mensen ontwikkelen nooit zo’n shock. Of ze komen simpelweg niet buiten.

Dit alles, lezer, om hier eindelijk uit te kunnen komen bij de vraag die de AW-redactie al zo lang bezig houdt: wat betekent in hemelsnaam een neerslagkans van 30 procent? Of van 90 procent? Hoeveel natter is 90 procent dan 30 procent? Nooit durven vragen maar afgelopen week eindelijk het KNMI eens opgebeld. Het blijkt heel simpel: de ‘kans’ heeft niets (niets) te maken met de hoeveelheid neerslag die voor een komend etmaal wordt verwacht en ook niet met de duur daarvan. Hij zegt alleen iets over de waarschijnlijkheid dat er op een aangegeven plaats überhaupt iets naar beneden komt. Al zijn het maar wat spatjes die alles bijeen niet langer dan vijf minuten vallen, dan kunnen ze toch voldoen aan een opgegeven kans van 90 procent. Anderzijds kan zware neerslag die drie uur valt volkomen passen binnen een opgegeven kans van 30 procent. Wie wist dat, wie weet dat? Zegt het voort.


Column | Wind tegen voor Europeanen

Er wordt de laatste tijd nogal wat over de Atlantische Oceaan heen en weer gevlogen tussen de VS en Europa. Macron was in de VS, Zelensky ook zoals u wellicht heeft meegekregen, Amerikaanse onderhandelaars vliegen af en aan naar het Midden-Oosten. Of het een strategisch voordeel is weet ik niet, maar Europese leiders die naar de VS reizen hebben tijdens een trans-Atlantische vlucht meer tijd om stukken door te nemen (of te slapen) dan Amerikanen die in Europa moeten zijn.

Dat komt door de straalstroom. Op een hoogte van ongeveer 9 of 10 kilometer hoogte waait het in een smalle strook van enkele honderden kilometers breed veel harder dan in de rest van de atmosfeer. Van west naar oost. Daardoor kun je profiteren van enorme meewind als je van de VS naar Europa vliegt. Scheelt al gauw een uur vliegen.

De afgelopen weken ben ik met mijn studenten – ongeveer 40 eerstejaars natuurkunde – bezig om stap voor stap de werking van de atmosfeer op een fysische manier inzichtelijk te maken. Komende maandag gaan we begrijpen hoe de straalstroom precies tot stand komt, de bekroning van het vak.

Drie bouwstenen

Om de straalstroom te kunnen verklaren heb ik met mijn studenten aan drie belangrijke bouwstenen gewerkt. De eerste is het inzicht dat lucht uitzet als het warmer is. U kent het van de luchtballon die opstijgt als je de lucht erin verwarmt. De tweede bouwsteen gaat over de verticale opbouw van de atmosfeer. Hoe hoger je komt, hoe lager de luchtdruk. Die daling van luchtdruk met de hoogte gaat sneller voor zware lucht dan voor lichte lucht. Zware lucht duwt de atmosfeer als het ware in elkaar.

En dan de derde bouwsteen. Dat is de wet van Buys Ballot. Staande met de rug in de wind bevindt het lagedrukgebied zich aan de linkerhand, en het hogedrukgebied aan de rechterhand. Buys Ballot geeft een vuistregel voor iets wat eigenlijk heel fascinerend is. Lucht wil natuurlijk eigenlijk waaien van hoge naar lage druk. Maar de draaiing van de aarde verhindert dat. Die zorgt er steeds voor dat lucht naar rechts wordt afgebogen. De luchtdruk wil de lucht naar het midden trekken, maar die kracht wordt precies tegengewerkt door die afbuiging naar rechts (de corioliskracht voor liefhebbers). Het resultaat is dat wind om het midden van een lagedrukgebied heen waait in plaats van recht naar het midden toe. Bovendien: hoe lager de luchtdruk in het lagedrukgebied, hoe harder de wind.

We kunnen nu deze drie bouwstenen toepassen op koude poollucht in het noorden en warme tropische lucht in het zuiden. De eerste bouwsteen leert ons dat koude poollucht zwaarder is dan warme tropische lucht. Volgens de tweede bouwsteen drukt die koude, zware poollucht de atmosfeer sterker in elkaar dan de warme, lichte tropische lucht. En nu komt het. Op 10 kilometer hoogte is er in de tropen daarom veel meer lucht dan op diezelfde hoogte in de koude poollucht. Die is op dezelfde hoogte veel ijler. Op 10 kilometer zorgt het enorme drukverschil tussen de ijle poollucht en de tropische lucht voor een soort turbo-Buys Ballot: enorm harde wind op het grensvlak tussen tropen en polen, precies boven de gematigde breedtegraden waar Europa en de VS liggen. De straalstroom, voilà. Zo simpel is het.

Extreem weer

De straalstroom is voor ons van veel groter belang dan hoe lang je in een vliegtuig zit. Zij is de aanjager van het weer dichter bij het aardoppervlak en stuurt daarmee de grillige toevoer van regenwater. Lagedrukgebieden met veel regen en storm worden over onze contreien van west naar oost gestuurd. Daartussenin juist hogedrukgebieden, met in de zomer warmte en droogte. Lang aanhoudende regen, hitte of droogte hangt altijd samen met heel persistente drukgebieden die door een onveranderlijke straalstroom op één plek vastgeklemd worden. De laatste decennia zien we een toename van zulk soort extreem weer. Het zet de veerkracht van natuur en voedselvoorziening onder grote druk. Maar waar komt dat door? Verandert de dynamiek van de straalstroom zelf? Of komt het vooral door de opwarming van de atmosfeer, waardoor sterkere verdamping droogtes aanwakkert en regenbuien steeds meer regen kunnen bevatten?

Recent onderzoek suggereert vooralsnog dat laatste. In een grote krachtsinspanning om oude bronnen te combineren is er een heranalyse gemaakt van weerpatronen tussen het begin van de 15de eeuw en nu. Meer dan 600 jaar aan informatie over de vermoedelijke ligging van de straalstroom toont aan dat hete, droge zomers in Europa voorkomen als de straalstroom naar het noorden verschoven is. Catastrofale overstromingen van de Rijn, zoals in 1570 en in 1801, vallen samen met een heel zuidelijke ligging van de straalstroom.

Maar het huidige gedrag van de straalstroom wijkt niet noemenswaardig af van de afgelopen eeuwen. Dat suggereert dat toenemende extremen komen door sterkere verdamping en regenval. In de toekomst lijkt de ligging van de straalstroom wel te verschuiven, daarover bestaat steeds meer consensus. Het zal de grilligheid van ons weer verder beïnvloeden. En misschien ook wel de reistijd van trans-Atlantische vluchten.

Peter Kuipers Munneke is glacioloog bij de Universiteit Utrecht en weerman bij de NOS.


Wolharige muis zonder slagtanden ‘brengt ons niet dichter bij een echte mammoet’

Is het een ‘muismoet’ of een ‘mammuis’? Het Amerikaanse bedrijf Colossal Biosciences heeft met genetische technieken een wolharige muis gecreëerd naar het voorbeeld van de uitgestorven wolharige mammoet. Op foto’s lijkt het diertje inderdaad in de verte op een miniatuurversie van het oerdier, met dezelfde koperbruine langharige vacht, maar zonder de imposante slagtanden. Wetenschappers van het bedrijf publiceerden deze week een manuscript waarin ze hun experimenten gedetailleerd beschrijven. Het gaat om een preprint, een onderzoek dat nog niet in peer review beoordeeld is.

Colossal stelt zich tot doel om met genetische technieken het uitsterven van oerdieren ongedaan te maken. De mammoet is daarbij het boegbeeld, maar ook de dodo en de Tasmaanse buidelwolf staan op de wensenlijst. Al in 2028 wil het bedrijf een moderne versie van de mammoet het levenslicht laten zien, door stamcellen van de Indische olifant genetisch te bewerken zodat daaruit een embryo met mammoet-eigenschappen gemaakt kan worden.

Draagtijd

Het bedrijf heeft naar eigen zeggen bijna zestig kopieën van het genoom van verschillende mammoeten in zijn databanken, en is druk bezig daarin de kenmerkende genen te vinden die de mammoet het imposante dier maakten dat in de prehistorie op de noordelijke toendra’s leefde. Dankzij de permafrost kon het dna van deze dieren nog redelijk intact geïsoleerd worden.

Het onderzoek in muizen is een tussenstap. Omdat er veel genetische kennis is van deze dieren is snel duidelijk welke genen op welke manier veranderd zouden kunnen worden. Ook is dan snel duidelijk wat het resultaat is van die veranderingen, omdat muizen een draagtijd van slechts twintig dagen hebben.

Maar wie het gepresenteerde onderzoek goed leest, zal zich meteen afvragen in hoeverre muizen nu daadwerkelijk mammoetachtige kenmerken hebben. De onderzoekers veranderen in de muizen een combinatie van acht genen om hen een pluizig oerdieren-uiterlijk te geven. Het ging om negen genen die de haargroei beïnvloeden en één gen dat de vetstofwisseling verandert. Maar in feite zijn slechts drie van die veranderingen afgeleid van dna-variaties die de onderzoekers ook daadwerkelijk bij de mammoeten hadden gevonden. De rest is puur muizengenetica. De onderzoekers schrijven niettemin dat ze hierdoor meer inzicht hebben gekregen hoe een wolharige vacht zich ontwikkelt en hoe dieren koude-tolerant worden.

Ethische bezwaren

Het zijn grote woorden voor een project dat alleen maar een dier heeft opgeleverd dat uiterlijk een beetje op de mammoet lijkt. Maar Collosals uiteindelijke doel is dan ook niet om een exacte replica van de mammoet te reconstrueren, maar een dier dat de ecologische niche kan vullen die de mammoet achterliet.

Het bedrijf Colossal Biosciences presenteert de muis met dik, wollig haar in het laboratorium in Dallas, Texas.
Foto Colossal Biosciences via AP

„Ik raak er een beetje vermoeid van als ik al die enthousiaste verhalen over het terugbrengen van mammoeten hoor”, reageert dierethicus Franck Meijboom van de Universiteit Utrecht. „De vraag is: wie wordt hier beter van?”

Dieren voor dit doel genetisch veranderen mag in Europa niet, hier geldt een moratorium, vanwege de ethische bezwaren, zegt Meijboom: „De muizen zien er op de foto schattig uit, maar wat doet die dikke vacht met hun welzijn? Dit gaat uit van het maakbaarheidsideaal, wat op andere manieren ook heeft geleid tot doorgefokte paarden en veel te snel groeiende kippen. Het is voor mij de vraag of je die miljoenen die in dit onderzoek worden gestopt niet beter kunt besteden aan het behoud van soorten die nu met uitsterven bedreigd worden.”

De genetische proeven kunnen vanuit puur wetenschappelijk perspectief wel interessant zijn, erkent Meijboom. „Maar het terugbrengen van uitgestorven dieren is dan puur een legitimatie voor dit geëxperimenteer”, zegt hij.

Complexe genetische combinaties

„Het wolharige muisproject brengt ons nog niet dichter bij een echte mammoet”, gaf Collosal-directeur Ben Lamm in een interview met Time toe. „Maar”, ging hij verder, „het valideert wel het voorbereidende werk dat we doen op weg naar die mammoet. (…) We hebben hiermee bewezen dat we de complexe genetische combinaties kunnen herscheppen waar de natuur miljoenen jaren over heeft gedaan om die te vormen.”


In het steriele ruimtestation ISS wentelt de mens in zijn eigen vuil

Zweeft er binnenkort een hondje door het ISS? Of een kat, een hamster of een parkiet? Een huisdier naar het ISS brengen is een van de suggesties om het internationale ruimtestation een gezondere leefomgeving te maken. Het ISS is namelijk zó schoon dat het ongezond is, schrijft een groep Amerikaanse onderzoekers in het wetenschappelijke tijdschrift Cell.

Astronauten kampen vaker dan gemiddeld met lichamelijke narigheden zoals huiduitslag, koortslip of een schimmelinfectie. Het zijn aandoeningen die gerelateerd zijn aan een verzwakt immuunsysteem. Al langer is bekend dat het immuunsysteem van astronauten een knauw krijgt als ze langdurig in de ruimte zijn, en dat het effect eenmaal terug op aarde nog een tijdje naijlt.

Ook op aarde nemen immuungerelateerde aandoeningen toe, dankzij het vele binnenzitten en verwoed schoonmaken dat de laatste decennia zo normaal is geworden. Andersom is te zien dat pasgeborenen die weleens in een boerderij-omgeving komen minder vaak astma ontwikkelen.

803 monsters

Genoeg reden voor de onderzoekers om de microben in het ISS eens uitgebreid onder de loep te nemen. Aan de Amerikaanse zijde van het ISS zijn 803 monsters verzameld, die terug op aarde zijn geanalyseerd. De meeste microben bleken afkomstig van de menselijke huid. Al zijn er verschillen al naar gelang het gebruik van de ruimte: op plekken waar voedsel bereid en gegeten wordt zitten meer voedselgerelateerde microben, en op de plekken waar de astronauten hun behoefte doen waren er vrij veel, juist ja, poepbacteriën. Ondanks dat de astronauten was gevraagd om voor het nemen van de monsters vier dagen niet schoon te maken, werden er volop schoonmaakchemicaliën op de oppervlakken gevonden. Belangrijke afwezigen: ‘vrije’ microben die op aarde in de grond en het water voorkomen. Juist daar zitten de gezonde microben die de mens een sterk immuunsysteem geven.

De gegevens zijn vervolgens naast andere analyses van binnenomgevingen gelegd. Een Covid-19-isolatieruimte kwam het meest overeen met het ISS. De onderzoekers noemen het een „extreem menselijk gedomineerd binnenmilieu”. Qua microbendiversiteit ligt helemaal aan het andere eind van het spectrum het tropisch regenwoud – oftewel, het ruimtestation is een plek waar mensen in hun eigen vuil rondwentelen.

Jammer voor het ISS, maar dit is niet echt een grote kwestie, toch? De onderzoekers zetten het in een bredere context van exploratie van de ruimte. Wil de mens langer in de ruimte verblijven, of misschien wel buitenaards gaan wonen, dan moet ook serieus nagedacht worden over microleven, schrijven ze. In miljarden jaren aardse ontwikkeling zijn organismen zo met elkaar verweven geraakt dat ze elkaar nodig hebben. Het immuunsysteem van astronauten sterkt na hun verblijf in de ruimte wel weer aan, maar als het verblijf in de ruimte permanent is verzwakt het alleen maar verder.

Zomaar wat microben meegeven is overigens ook niet per se een goed idee. De kans bestaat dat een bacterie of schimmel ongebreideld gaat groeien. Dat zou het verkeerde type kolonisatie zijn.


China gebruikt de wetenschap om te bewijzen dat de oorspronkelijke Taiwanezen van het vasteland komen

Een klein winderig dorpje op het Chinese eiland Pingtan zal de komende jaren transformeren in een enorm archeologiepark. Aan de kustweg, waar oesterkwekers nu nog hun oogst te drogen leggen, moet een ‘belevingsruimte’ komen met knutselworkshops en overnachtingen in inheemse hutten. De baas van een visrestaurant in het dorpje schenkt twee koppen thee in en wijst landinwaarts. Daar hebben de graftomben van het dorp moeten wijken voor archeologische opgravingen, een internationaal onderzoekscentrum en een museum. Het museum is nog niet open voor publiek, maar buiten verklappen beelden van Hawaïaanse hula-dansers en traditionele Taiwanese boten al de belangrijkste boodschap: de Austronesiërs komen oorspronkelijk uit China.

Een overdekte archeologische site is wél open voor bezoekers. Langs de rechthoekige uitgravingen ligt een houten loopbrug en uit de roodbruine grond steken nog resten aardewerk. Uit de potscherven, stenen gereedschappen en menselijke resten die zijn blootgelegd, zou blijken dat hier lang geleden al Austronesiërs hebben gewoond.


Het Austronesisch omvat 1.200 talen die gesproken worden op eilanden van Madagaskar tot Paaseiland en Nieuw-Zeeland. Sinds de jaren tachtig stellen westerse archeologen en linguïsten Austronesische taalfamilie en haar culturele kenmerken ontstonden op Taiwan, van waar het zich via de Filippijnen verder heeft verspreid. Maar volgens nieuw Chinees onderzoek zijn de wortels nog verder terug te traceren, namelijk tot de Zuid-Chinese kustprovincie Fujian.

Enkele vondsten van Pingtan zijn nu tentoongesteld in het Fujian-Taiwan Kinship museum in Quanzhou, waar de potscherven naast attributen van inheemse Taiwanese volkeren liggen. „Sinds de oudheid hebben de mensen aan beide kusten hetzelfde bloed en dezelfde taal en gebruiken”, meldt een bordje. Nieuwsberichten van staatsmedia zijn nog explicieter. Een Taiwanese herkomst van de Austronesiërs zou verzonnen zijn door separatisten, stelt een regionale tv-zender, en de nieuwe vondsten op Pingtan bewijzen dat de „de twee kusten altijd al één familie zijn geweest”.

Het zou betekenen dat ook de Austronesisch-sprekende volkeren van Taiwan een herkomst op Chinees grondgebied hebben, en daarom bij China horen. Dat zet China’s claim op Taiwan kracht bij.

Hoewel Taiwan al 75 jaar functioneert als zelfstandig land, bestaat de bevolking voor het grootste deel uit Han-Chinezen. Mede vanwege deze verwantschap zou het land zich moeten aansluiten bij China – zegt China. Maar op Taiwan leven ook inheemse groepen, ieder met hun eigen Austronesische taal en cultuur. Taiwan erkent de minderheid grondwettelijk als haar oorspronkelijke bewoners en promoot hun cultuur als onderdeel van een unieke Taiwanese identiteit. Hiermee weet Taiwan zich te onderscheiden van China en diplomatieke banden aan te halen met andere Austronesische landen waar Austronesisch wordt gesproken.

Nu claimt China de oorsprong van de Austronesische taalfamilie en gebruikt het zelf de inheemse cultuur als politieke lijm. Met regelmaat worden Pacifische politici en inheemse Taiwanezen uitgenodigd om op Pingtan hun ‘Austronesische afkomst’ te ontdekken. Zelfs president Xi Jinping verwees in een ontmoeting met de president van Micronesië afgelopen april naar de opgravingen op Pingtan. Hij stelde geleerd te hebben dat „de Austronesische taalgroep uit Fujian komt” en koesterde daarom „warme gevoelens” voor zijn Pacifische vrienden. Maar het bewijs voor de Chinese oorsprong is niet zo zeker als Xi suggereert.

Austronesische wortels

Bij wijze van uitzondering breken boven de windmolens van Pingtan enkele zonnestralen door de grijze lucht. Nu zijn de straten leeg, maar in de zomer trekt de koele wind veel toeristen, vertelt een taxichauffeur. Geen plek in China ligt dichter bij Taiwan dan Pingtan, dus is het eiland zowel een toeristische als politieke hotspot. Het was een van de laatste gebieden die de communisten in 1949 veroverden op het regime van de Kuomintang (KMT), dat zich kort daarna op Taiwan verschanste. Sindsdien probeert China Taiwan in te lijven.

China wees Pingtan zo’n vijftien jaar geleden aan als experimentele zone voor economische en politieke integratie met Taiwan. Het land investeerde miljarden in lokale bedrijven en toerisme, verzon regelingen om Taiwanese ondernemers en bewoners aan te trekken en organiseerde dagelijks veerdiensten tussen de twee eilanden. Sinds corona varen de veerboten niet meer, en de onstuimige zee is steeds vaker het toneel van militaire oefeningen.

Het archeologische onderzoek past precies in het oorspronkelijke integratieplan. De provincie Fujian investeerde meer dan dertig miljoen euro in het nieuw te bouwen archeologische park. Dit stimuleert niet alleen de lokale economie, maar moet ook aantonen dat Fujian en Taiwan „sinds de oudheid al dezelfde wortels hebben”, schrijft de provincie op haar website. Het archeologische park „is belangrijk voor de integratie van Fujian en Taiwan”, zegt ook de directeur van het internationale onderzoekscentrum in een Chinees staatsmedium. Hij wil inheemse mensen uit onder andere Taiwan aanmoedigen om naar Pingtan te komen om zich te verdiepen in hun voorouderlijke cultuur.

Een sculptuur in de vorm van Taiwan op Pingtan met de tekst „heimwee”.
Foto Greg Baker/AFP

Gratis snoepreisjes

Hoe wordt daarover gedacht aan de overkant van de zeestraat, op Taiwan? „Als je de inheemse Taiwanese cultuur wilt ontdekken, dan heb je op Pingtan weinig te zoeken”, zegt een man in het bergdorp Sandimen in Zuid-Taiwan. Samen met twee kennissen zit hij bij de ingang van een buurtwinkel. Ze roken een sigaret en kauwen op betelnoten – een populair oppeppend middel onder de inheemse Taiwanezen. De man, Mangguo, behoort tot de Paiwan, de op één na grootste inheemse groep op het eiland. In Sandimen leven veel van hen van toerisme: bezoekers komen af op het subtropische berglandschap, de kleurrijke Paiwanese kralen en een park voor inheemse culturen.

Mangguo heeft gewerkt als reisleider. Hij vertelt dat China regelmatig inheemse Taiwanezen uitnodigt om traditionele dansoptredens te geven, onder andere op Pingtan. Volgens hem heeft dat een politieke reden. „Ze hebben interesse in ons omdat we hier in Taiwan stemrecht hebben.”

Als hij foto’s ziet van musea in Quanzhou en Beijing die Paiwanese zwaarden tentoonstellen en houtsneden met naakte figuren en slangen, reageert hij opgewonden. De slang is de heilige honderd-stappenadder, legt hij uit. „Door onze cultuur naar China te halen doen ze alsof we daar vandaan komen. Maar hoe kan China nou de oorsprong zijn? Paiwanezen komen gewoon uit Taiwan.”

Paiwanezen komen gewoon uit Taiwan

Mangguo
inheemse reisleider uit Zuid-Taiwan

De Austronesisch-sprekende Taiwanezen woonden al duizenden jaren op het eiland, voordat 400 jaar geleden eerst de Nederlanders van de VOC, en daarna de Chinezen en Japanners het eiland koloniseerden. Toen de KMT naar Taiwan vluchtte, gingen veel lager geplaatste KMT-soldaten in inheemse dorpen wonen. De partij introduceerde de Chinese taal en cultuur en wist een groot deel van de inheemse mensen te assimileren. Nog altijd hangen er in dorpen als Sandimen veel vlaggen met het KMT-logo: de witte zon in een blauwe lucht.

De inheemse mensen stemmen ook nu nog graag op de KMT, zegt Tibusungu ’e Vayayana, sociaal geograaf aan de National Taiwan Normal University. Hij vermoedt dat zij daarom worden uitgenodigd voor optredens in China en soms ook snoepreisjes krijgen aangeboden. „Omdat de KMT tegenwoordig China-gezind is, wil China de band tussen de inheemse mensen en KMT graag zo houden.”

Vayayanas kantoor in de Taiwanese hoofdstad Taipei ligt vol omgevallen stapels boeken. „Het is nog wat rommelig van de laatste aardbeving”, grinnikt hij. Vayayana is lid van een Tsou-stam uit Midden-Taiwan en oud-viceminister van de Raad voor Inheemse Volkeren. De inheemse mensen drukken een steeds grotere stempel op de Taiwanese cultuur en politiek, zegt hij, maar dit komt vooral door de Democratische Progressieve Partij (DPP).

Na de aftocht in 1949 bestuurde de KMT Taiwan als een autoritaire eenpartijstaat waarin de Chinese herkomst centraal stond. Maar na de democratische hervormingen in de jaren negentig koos de DPP – die toen aan de macht kwam – een andere koers. Zij zette zich juist nadrukkelijk af tegen China en promootte een unieke Taiwanese identiteit. Sindsdien identificeert bijna twee derde van de bevolking zich als Taiwanees in plaats van Chinees. Ook voert de DPP een ‘zuidwaartse’ politiek, waarbij de economische en politieke banden met Zuid- en Zuidoost-Azië het land onafhankelijker van China moeten maken.

Het voelt alsof we een soort politiek ruilmiddel zijn

Tibusungu ’e Vayayana
sociaal geograaf

Daarbij komt Taiwans inheemse erfgoed goed van pas. Als ‘Austronesisch thuisland’ organiseert Taiwan conferenties en uitwisselingen met bijvoorbeeld de Filippijnen en de Maori in Nieuw-Zeeland. Ook gebruikt Taiwan de inheemse cultuur om toeristen aan te trekken en zich te profileren als uniek en multicultureel.

De wetenschap speelt daarbij een belangrijke rol. Zo investeert Taiwan veel in onderzoek naar inheemse talen en naar de genetische diversiteit van de Taiwanezen. Daaruit zou blijken dat ze niet allemaal ‘pure’ Han Chinezen zijn: hun genen zouden ook sporen van onder andere een Nederlandse en Austronesische afkomst tonen. De meeste Taiwanezen zouden minstens één inheemse voorouder hebben en dus verschillen van de Chinezen op het vasteland. Hoewel dit onderzoek kritisch werd ontvangen, is het geloof in de Austronesische genen wijdverspreid in Taiwan.

Een houtsnede van het Paiwanese volk op Taiwan.
Foto Imageselect

Alle aandacht voor de inheemse Taiwanezen gaat hand in hand met hun emancipatie. De overheid sponsort inheemse festivals en kunst, geeft ze zendtijd op tv en radio en biedt inheemse kinderen les in Austronesische talen aan. Ook zijn zes zetels in het Taiwanese parlement gereserveerd voor inheemse mensen. In 2016 bood toenmalig president Tsai Ing-wen (DPP) officieel excuses aan voor het onrecht dat de inheemse mensen is aangedaan.

Desondanks ervaren inheemse Taiwanezen nog steeds discriminatie en sociaal-economische ongelijkheid. Veel van hen twijfelen over de beweegredenen van de DPP, ziet Vayayana. „De erkenning is fijn en we zijn er zeker op vooruit gegaan. Maar het voelt soms wel alsof we een soort politiek ruilmiddel zijn.”

Mitochondriaal bewijs

Dankzij de inheemse cultuur en genetisch onderzoek weet Taiwan zich te onderscheiden van China. China zet daar nu eigen onderzoek tegenover dat de Austronesische taal en cultuur buiten Taiwan plaatst. Hoe sterk is het Chinese bewijs?

De Chinese onderzoekers baseren zich vooral op archeologie. Op Pingtan en in Tanshishan – een opgraving nabij de stad Fuzhou – zijn bijlen, vishaken en potscherven gevonden die vergelijkbaar zijn met vondsten uit Taiwan. Dat zou aantonen dat hier 7.500 jaar geleden al Austronesiërs leefden. Deze mensen zouden invloed hebben gehad op de Chinese taal en cultuur in Fujian, en via Pingtan zo’n 6.000 jaar geleden de oversteek naar Taiwan hebben gewaagd, 120 kilometer zuidoostwaarts.

Daarnaast verwijzen Chinese musea en media naar enkele genetische studies, die – in tegenstelling tot de archeologische claims – ook gepubliceerd zijn in gerenommeerde tijdschriften als Cell en Nature. Belangrijk is vooral de vondst van twee skeletten van ongeveer 8.000 jaar oud op Liang, een eiland vlak voor de Chinese kust. Uit dna-analyse zou blijken dat deze mensen enkele mitochondriale variaties delen met de hedendaagse inheemse Taiwanezen.

Agrarische revolutie

De grafheuvels van het Bali District in Nieuw Taipei bieden een goed uitzicht op de Noord-Taiwanese kust. In het oosten mondt de Tamsui uit in de zee, en links daarvan ligt de haven waar tot vijf jaar geleden de veerboten vanuit Pingtan aankwamen. De eerste neolithische Taiwanezen arriveerden hier ook per boot, zo’n 6.000 jaar eerder. Potscherven gevonden op de grafheuvel verraden dat het om een maritieme groep jagers en verzamelaars ging, de Dapenkeng-cultuur. Hun potten hebben dezelfde okerbruine kleur als die in Fujian, maar de geribbelde versieringen zijn dikker en lopen diagonaal in plaats van horizontaal.

Hoewel de Dapenkeng-groep ooit van het vasteland moet zijn gekomen, is het onzeker of ze rechtstreeks uit Fujian kwamen, zegt archeoloog Liu Yi-chang. Zijn open kantoor op de campus van de Cheng Kung-universiteit in Tainan zit verscholen tussen de sliertende banyan-bomen. Hij zit al vijftig jaar in zijn vak en gaat bijna met emeritaat. Voor de gelegenheid heeft een collega ananascakejes op tafel gezet.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Een optreden in traditionele kostuums tijdens een jaarlijks festival voor inheemse volkeren in de Taiwanese hoofdstad Taipei. ” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Een optreden in traditionele kostuums tijdens een jaarlijks festival voor inheemse volkeren in de Taiwanese hoofdstad Taipei. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/china-gebruikt-de-wetenschap-om-te-bewijzen-dat-de-oorspronkelijke-taiwanezen-van-het-vasteland-komen-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/05135701/data128930738-7b2812.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/china-gebruikt-de-wetenschap-om-te-bewijzen-dat-de-oorspronkelijke-taiwanezen-van-het-vasteland-komen-7.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/china-gebruikt-de-wetenschap-om-te-bewijzen-dat-de-oorspronkelijke-taiwanezen-van-het-vasteland-komen-5.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/china-gebruikt-de-wetenschap-om-te-bewijzen-dat-de-oorspronkelijke-taiwanezen-van-het-vasteland-komen-6.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/china-gebruikt-de-wetenschap-om-te-bewijzen-dat-de-oorspronkelijke-taiwanezen-van-het-vasteland-komen-7.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/03/china-gebruikt-de-wetenschap-om-te-bewijzen-dat-de-oorspronkelijke-taiwanezen-van-het-vasteland-komen-8.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/doXU0voNBNeU1_JjmZhLOD535U8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/05135701/data128930738-7b2812.jpg 1920w”>

Een optreden in traditionele kostuums tijdens een jaarlijks festival voor inheemse volkeren in de Taiwanese hoofdstad Taipei.

Foto Sam Yeh/AFP

Toen het politieke klimaat tussen China en Taiwan beter was, had Liu de kans om de vondsten op Pingtan en in Tanshishan zelf te bestuderen. „De groepen in Fujian tonen overeenkomsten met de Dapenkeng-cultuur, maar dit kan evengoed het resultaat zijn van wederzijdse interactie.” Na de komst van de Dapenkeng volgden andere migraties naar Taiwan. Bij de stad Taichung zijn bijvoorbeeld resten gevonden van culturen die lijken op die uit Guangdong en Noord-Vietnam, zegt Liu. „Die mensen zijn waarschijnlijk per schip meegevoerd door de hevige zomerwind en zo per ongeluk hier beland.”

Pas toen die verschillende groepen in aanraking kwamen met landbouw, ontstonden de eerste Austronesische culturele kenmerken, vertelt Liu. „Zo’n 5.000 jaar geleden werden rijst en gierst geïntroduceerd vanuit Noord-China en Guangdong. De jagers en verzamelaars veranderden langzaam in boeren.” Vanaf dat moment zien archeologen in Taiwan steeds meer agrarische nederzettingen ontstaan, met een rijke culturele variatie: elke regio ontwikkelde zijn eigen kleur aardewerk, kenmerkende grafrituelen en sieraden zoals jade oorbellen.

De variatie ontstond onder andere door het landschap. „Door de hoge bergen raakten de nieuwe landbouwgemeenschappen vrij geïsoleerd. Waarschijnlijk was dit ook het moment waarop de taalfamilie ontstond en zich opsplitste.” Een vergelijkbare, maar aparte agriculturele revolutie vond plaats in Fujian, zegt Liu. Maar daar zijn de gevonden overblijfselen waarschijnlijk afkomstig van vroege Austroaziatische en Kra-Dai-culturen. Een Chinese herkomst van de Austronesische taal en bijbehorende cultuur lijkt hem vergezocht.

‘Mata’ of ‘mtsoo’

Internationaal gerenommeerde taalwetenschappers en archeologen die zich met dit vraagstuk bezighouden, komen tot dezelfde conclusie: er is vrijwel geen bewijs dat de Austronesische taalfamilie en de daaraan gelinkte culturen uit China komen.

Vooral linguïsten zetten grote vraagtekens bij de Chinese claims. „Genen en archeologische objecten praten niet”, zegt Marian Klamer, hoogleraar Austronesische en Papua taalkunde aan de Universiteit Leiden. „Objecten kunnen gemakkelijk uitgeleend worden en dna verspreidt zich alleen verticaal via menselijke voortplanting. Talen evolueren daarentegen verticaal én horizontaal, en kunnen daardoor heel andere trajecten volgen.” De Chinese claims zijn daarom problematisch, zegt ze. „Om echt iets te kunnen zeggen over de herkomst van een taal moet je een historische reconstructie maken door systematisch te kijken naar de talen die nu nog gesproken worden.”

Taal wordt regelmatig gebruikt om een gezamenlijke culturele geschiedenis te legitimeren

Marian Klamer
Universiteit Leiden

Maar de huidige inheemse minderheden van Zuid-China spreken doorgaans varianten van de Sino-Tibetaanse, Austroaziatische of Kra-Dai-talen en geen Austronesisch. En ook zijn er nagenoeg geen andere aanwijzingen te vinden dat het daar ooit gesproken werd. Zo zijn er geen sporen van het Austronesisch te bekennen in lokale Chinese talen, zoals de Zuidelijke Min, zegt ook historisch linguïst Hsiu-chuan Liao van de Taiwanese Tsing Hua-universiteit in Hsinchu.

Vanuit de taalwetenschap wijst alles erop dat het Austronesisch uit Taiwan komt, zegt Liao. „De Formosaanse talen van Taiwan zijn heel gevarieerd. Zo is ‘mata’ het woord voor ‘oog’ in de meeste Austronesische talen, terwijl in de Formosaanse taalgroep ook de woorden ‘matsa’, ‘maca’ en ‘mtsoo’ worden gebruikt. Dit kun je vrijwel alleen verklaren door te stellen dat de taalfamilie in Taiwan ontstond en zich daar al heel vroeg opsplitste – ongeveer zo’n 5.000 jaar geleden.” De culturele connecties met China dateren van daarvoor en zijn daarom pre-austronesisch, zegt ze.

Met het opzetten van een ‘Austronesisch’ onderzoekscentrum op Pingtan lopen de Chinezen op de feiten vooruit, zegt Belgisch-Taiwanese linguïst Rik De Busser van de Chengchi universiteit in Taipei. „Het is alsof ze vooraf al hebben bepaald welke resultaten ze gaan vinden. Academisch gezien is zoiets niet acceptabel.” De regio kwam bovendien pas ongeveer 2.800 jaar geleden onder Chinese invloed – lang nadat de pre-austronesische groepen waren vertrokken. De pre-austronesiërs hebben dus nooit de kans gehad om cultuur uit te wisselen met de Chinezen.

Gouden tijden

Waarom houden de Chinese onderzoekers toch vol dat de Austronesische talen hun wortels in Fujian hebben? „Dat moet wel een politieke motivatie hebben”, zegt Klamer van de Universiteit Leiden. „Taal wordt regelmatig gebruikt om een gezamenlijke culturele geschiedenis te legitimeren en ik denk dat dit hier ook zo’n rol speelt.” Door te stellen dat de oorspronkelijke bewoners van Taiwan uit China komen, willen ze het idee creëren dat Taiwan onderdeel is van China, denkt ook Liao uit het Taiwanese Hsinchu. „Het Chinese onderzoek is gedreven door een sterk nationalisme.”

Spandoeken boven de ingang van de overdekte opgraving op Pingtan met citaten van president Xi Jinping getuigen daarvan. Xi zegt er dat de archeologie een „onuitputbare kracht voor het opbouwen van een sterke socialistische cultuur”. En: „Archeologie is een belangrijke culturele onderneming met een enorme sociale en politieke betekenis.”

Toch lijken veel inwoners van Pingtan zich weinig bezig te houden met geopolitiek en archeologie. Voor hen draait het leven meer om alledaagse zaken, zoals het verdienen van de kost. Een Austronesische afkomst? Nee, die hebben ze hier niet, zegt de baas van het visrestaurant terwijl hij nog een kop thee aanbiedt. Toch verheugt hij zich op de komst van het archeologische park: voor zijn restaurant verwacht hij gouden tijden.

Voorouders Hebben Taiwanezen inheemse genen?

„De inwoners aan weerszijden van de Straat van Taiwan zijn verbonden door bloed”, stelde de Chinese president Xi Jinping afgelopen oktober op een staatsbanket. Het diner werd gehouden ter ere van de 75-jarige oprichting van de Volkrepubliek en voor de gelegenheid sprak Xi zijn gasten toe, over onder andere de ‘hereniging’ met Taiwan. Vanwege de verwantschap tussen beide landen zou dit onvermijdelijk zijn, volgens Xi. Bloed is immers „dikker dan water”.

Maar volgens een aantal Taiwanese onderzoekers zijn de Chinezen en Taiwanezen genetisch verschillend. Van de Taiwanezen wier voorouders al enkele generaties op het eiland wonen, zou 85 procent inheemse genen hebben, bleek uit een spraakmakend dna-onderzoek van de hematoloog Marie Lin in 2007. Het hoge percentage zou te verklaren zijn door de historische achtergrond van Taiwan. In de zeventiende en achttiende eeuw beperkte de Qing-dynastie de migratie naar Taiwan voornamelijk tot mannen, waardoor veel van hen enkel met inheemse vrouwen konden trouwen.

Lins onderzoek kreeg een rol in het creëren van een nationale Taiwanese identiteit, zegt wetenschapssocioloog Tsai Yu-yueh van onderzoeksinstituut Academia Sinica. Pro-Taiwanese media pikten de studie op en concludeerden dat Taiwanezen en Chinezen niet tot één familie behoren. Het onderzoek belandde in een Taiwanees geschiedenisschoolboek en wordt tot op heden gebruikt om Xi Jinpings argument van een gedeelde Chinese verwantschap te ontkrachten: het bloed aan de twee kanten van de Straat van Taiwan zou toch echt verschillend zijn.

Maar klopt dit wel? Twee Taiwanese wetenschappers bekritiseerden de methode en interpretatie van Lin. Ze schreven op basis van eigen analyse dat maar 7 procent van de Taiwanezen een inheemse afkomst heeft. Zowel Lin als haar critici betichten elkaar van politieke beweegredenen. Maar volgens Tsai hebben geen van de onderzoekers het goed of fout: de percentages verschillen enkel omdat beide kampen andere meetmethoden en definities hanteren. De hele controverse bewijst voor haar een belangrijk punt: „Wetenschappelijk onderzoek is niet geschikt om complexe sociale problemen rondom identiteit op te lossen, en dat geldt bij uitstek voor genetisch onderzoek. Identiteit wordt immers bepaald door cultuur, en niet door genen.”


Wat is toch die mysterieuze energie die het heelal steeds sneller doet uitdijen?

Animatie Roland Blokhuizen

Dit jaar zou de boeken in kunnen gaan als de start van een baanbrekende periode in de kosmologie, met grote gevolgen voor ons begrip van het heelal. Na ruim een kwart eeuw lijkt er eindelijk schot te zitten in het onderzoek naar donkere energie, de drijvende kracht achter de versnelde uitdijing van het heelal.

Vorig jaar presenteerden onderzoekers waarnemingen die erop hinten dat donkere energie geleidelijk afzwakt. Een verrassend resultaat, omdat deze mysterieuze energie, waaruit ongeveer 70 procent van het universum zou bestaan, een constante factor leek. Het veroorzaakt opwinding onder fysici, omdat het iets zou kunnen vertellen over de aard van donkere energie en daarmee de hele kosmos.

Donkere energie is al 25 jaar een raadsel. „Het is een term die we geïntroduceerd hebben om datgene te beschrijven wat ervoor zorgt dat het heelal versneld uitdijt. Maar we weten niet wat het is”, zegt Isobel Hook, hoogleraar astrofysica aan de Lancaster University in het Verenigd Koninkrijk. Wetenschappers kunnen donkere energie niet direct waarnemen. Ze zien enkel het effect ervan op het heelal. „We willen ontzettend graag weten wat het is”, zegt Henk Hoekstra, hoogleraar observationele kosmologie aan de Universiteit Leiden. „Het is een van de grootste vragen in de wetenschap.”

De waargenomen supernova’s bleken minder helder dan verwacht, wat betekent dat ze sneller bij ons vandaan bewegen

Isobel Hook
hoogleraar astrofysica

Daarom zijn fysici voorzichtig enthousiast over de resultaten uit april die een tipje van de sluier lijken op te lichten. Maar Hoekstra en zijn collega’s benadrukken ook dat de bevindingen niet overtuigend genoeg zijn om van een ontdekking te spreken. De waargenomen afzwakking kan schijn zijn, veroorzaakt door ruis in de hemelwaarnemingen of fouten in de data-analyse.

Toch lijkt het het begin van een interessante tijd voor het donkere-energieonderzoek. Er zijn namelijk steeds meer waarnemingen die lijken te schuren met heersende ideeën over donkere energie. „Overal lijkt het wat te piepen en te kraken”, zegt Hoekstra. „Dat kunnen de eerste aanwijzingen zijn van nieuwe natuurkunde waarmee we eindelijk grip kunnen krijgen op donkere energie.”

Achterhalen wat donkere energie is, is niet eenvoudig. „Hoewel het 70 procent van ons heelal lijkt uit te maken, is het effect ervan op onze hemelwaarnemingen enorm subtiel”, legt Hoekstra uit. Met een nieuw arsenaal aan specialistische (ruimte)telescopen hopen astrofysici dit mysterie de komende jaren te gaan ontrafelen. Hoe meet en onderzoek je zoiets ongrijpbaars?

Kosmische wind

In 1998 ontdekten twee onderzoeksgroepen dat het heelal steeds sneller is gaan uitdijen. Dat was een complete verrassing. Het was al enkele decennia bekend dat het heelal uitdijt, aangeslingerd door de oerknal. Maar de verwachting was dat die uitdijing geleidelijk zou afnemen en misschien zelfs zou terugdraaien, door de aantrekkende zwaartekracht tussen de sterrenstelsels. Wat ze zagen was het omgekeerde.

De onderzoeksgroepen richtten in de jaren negentig hun telescopen op de hemel om aan de hand van sterexplosies in kaart te brengen hoe de uitdijing in de loop van de geschiedenis is veranderd. Terug in de tijd kijken is voor sterrenkundigen relatief eenvoudig. Omdat licht met 300.000 kilometer per seconde reist, doet het bijvoorbeeld acht minuten over de 150 miljoen kilometer vanaf de zon. We zien de zon dus zoals die er acht minuten geleden uitzag. Sterren op biljoenen kilometers afstand zien we zoals ze er jaren geleden uitzagen. Hoe dieper je het heelal in tuurt, hoe verder je terug in de tijd kijkt.

Om te bepalen naar welke periode je kijkt, moet je weten welke afstand het licht heeft afgelegd. Daarom keken de onderzoeksgroepen naar sterexplosies genaamd type Ia supernova (‘type one-A’), die een specifieke hoeveelheid licht uitzenden. „Deze explosies kunnen we gebruiken als zogeheten standaardkaarsen”, vertelt Hook, die in 1998 betrokken was bij dit onderzoek. „Omdat we hun specifieke intrinsieke helderheid kennen, kunnen we uit de helderheid die we waarnemen afleiden hoe ver weg ze staan.” Simpel gezegd: hoe zwakker het licht, hoe verder weg de supernova.

„De waargenomen supernova’s bleken minder helder dan verwacht, wat betekent dat ze sneller bij ons vandaan bewegen dan gedacht”, vertelt Hook. De verrassende conclusie – die onderzoekersleiders Saul Perlmutter, Adam Riess en Brian Schmidt in 2011 een Nobelprijs opleverde – was dat de uitdijing van het heelal versnelt. Het is alsof een bal die je opgooit niet terugvalt, maar steeds sneller omhoog vliegt.

Borrelende quantumsoep

Iets lijkt de uitdijing dus een extra zet te geven. „En dat kunnen we niet verklaren met de materie en energie die we kennen”, vertelt Alessandra Silvestri, universitair hoofddocent kosmologie aan de Universiteit Leiden. „We hebben iets nieuws nodig. Of dat een onbekende vorm van energie is of een aanpassing aan de wetten van de zwaartekracht, dat weten we niet.” Dat iets kreeg de naam donkere energie.

Inmiddels zijn de supernova-metingen niet het enige bewijs voor het bestaan van donkere energie. Onder meer de waargenomen verdeling van sterrenstelsels aan de hemel en de kosmische achtergrondstraling wijzen er ook op dat 70 procent van het heelal uit donkere energie bestaat. De kosmische achtergrondstraling is de warmtestraling die het heelal uitzond toen het slechts 380.000 jaar oud was.

De versnelde uitdijing van het heelal is overigens alleen merkbaar op grote schaal. We zien de zon en nabije sterren niet bij ons vandaan bewegen omdat sterrenstelsels in de uitdijende ruimte bij elkaar gehouden worden door hun onderlinge aantrekkende zwaartekracht.

Het vacuüm bubbelt en borrelt met deeltjes die heel even verschijnen en weer verdwijnen

Henk Hoekstra
hoogleraar observationele kosmologie

De meest eenvoudige verklaring voor donkere energie is dat de lege ruimte zelf een bepaalde hoeveelheid energie bevat die de boel uiteen drijft. Komt er meer ruimte omdat het heelal uitdijt, dan komt er dus ook meer van deze donkere energie bij, terwijl de hoeveelheid bekende energie en materie gelijk blijft. De theoretische beschrijving hiervan is de zogeheten kosmologische constante die je kunt toevoegen aan de zwaartekrachttheorie van Einstein.

Energie van lege ruimte klinkt misschien gek, maar volgens de quantummechanica is het vacuüm nooit helemaal leeg. „Het vacuüm bubbelt en borrelt met deeltjes die heel even verschijnen en weer verdwijnen”, vertelt Hoekstra. Die borrelende quantumsoep levert een vacuümenergie op. Daarmee lijkt de kosmische constante een mooie verklaring, maar als fysici eraan gaan rekenen dan vinden ze een waarde die maar liefst 10120 keer groter is dan de hoeveelheid donkere energie die astrofysici waarnemen. Sommige fysici noemen het „de slechtste theoretische voorspelling in de geschiedenis van de natuurkunde”.

Als donkere energie inderdaad de kosmologische constante is, dan moet er een reden zijn waardoor de waarde ongelooflijk veel kleiner is dan de quantummechanica lijkt te voorspellen. Wat de reden is, blijft gissen. Nobellaureaat Steven Weinberg heeft een mogelijke verklaring geopperd. Hij stelt dat ons universum onderdeel is van een grote verzameling universa, genaamd het multiversum. Quantumfluctuaties kunnen ervoor zorgen dat al die universa verschillende hoeveelheden donkere energie bevatten. De reden dat wij in een universum leven met die onwaarschijnlijk kleine waarde, komt doordat dat een vereiste is voor het ontstaan met sterren, planeten en levende wezens die hierover kunnen nadenken.

Kwintessens

Er zijn ook andere voorstellen waarbij donkere energie helemaal geen constante factor is, maar iets wat verandert in de tijd. Dat zou passen bij de resultaten uit april vorig jaar, als die bevestigd worden. Een voorbeeld hiervan is de zogeheten kwintessens (quintessence) donkere energie, waarbij een nog onbekend krachtveld zorgt voor de versnelde uitdijing van het heelal. „En er zijn voorstellen om de zwaartekrachtwetten een klein beetje aan te passen waardoor de zwaartekracht zich op grote schaal net anders gedraagt”, vertelt Silvestri.

We verzamelen steeds meer informatie over deze sterexplosies

Isobel Hook
hoogleraar astrofysica

Daarnaast zijn er fysici die het bestaan van donkere energie en zelfs de versnelde uitdijing van het heelal in twijfel trekken. Zo publiceerden Nieuw-Zeelandse onderzoekers in december een artikel waarin ze supernovawaarnemingen analyseren en daarin bewijs vinden voor het zogeheten timescape-model. Volgens dat model is de waargenomen versnelde uitdijing een illusie, veroorzaakt door een ‘klonterige’ groei van het heelal, waarbij verschillende gebieden verschillend uitdijen.

Silvestri, Hoekstra en Hook vinden het een interessante publicatie, maar merken op dat er alleen naar supernovametingen gekeken wordt. „Er zijn veel andere waarnemingen die wijzen op donkere energie. Die zullen ze ook moeten kunnen verklaren”, zegt Silvestri.

Silvestri leidt een theoriegroep die werkt aan manieren om de wildgroei aan theoretische modellen die donkere energie proberen te verklaren te testen. „Dat doen we door met computers te simuleren hoe de structuur in het heelal er volgens deze modellen uit zou zien en evolueert, zodat we dat kunnen vergelijken met waarnemingen”, vertelt ze. Als de voorspellingen van een model kloppen met de werkelijke waarnemingen, dan weet je dat je op het juiste spoor zit.

Miljoenen sterrenstelsels

Om de modellen te kunnen testen brengen astrofysici in kaart hoe de uitdijing van het heelal de afgelopen miljarden jaren verliep. Dat doen ze onder meer met het DESI-samenwerkingsverband (Dark Energy Spectroscopic Instrument), dat met telescopen op aarde kijkt naar de structuur van de verdeling van tientallen miljoenen sterrenstelsels op verschillende momenten in de geschiedenis van het heelal. Die structuur is een overblijfsel van dichtheidsverschillen vlak na de oerknal en ligt dus al miljarden jaren vast. Daarom kun je de afstanden erin gebruiken als kosmische meetlat om de uitdijing van de ruimte te bepalen.

De resultaten van afgelopen april die erop hinten dat donkere energie geleidelijk afzwakt, kwamen van de eerste DESI-metingen. Hoekstra is voorzichtig enthousiast hierover. „Dit soort metingen zijn lastig. Je moet je meetinstrumenten en analysemethoden heel goed begrijpen”, zegt hij. „Daarom wacht ik liever op meer en betere data.” Lang hoeft hij niet te wachten. Er komt binnenkort veel nieuwe data van DESI en andere observatoria.

Over ongeveer een jaar worden de eerste donkere-energiemetingen verwacht van de in 2023 gelanceerde ruimtetelescoop Euclid, waarbij Nederlandse onderzoekers zoals Hoekstra en Silvestri betrokken zijn. „Euclid gaat ook kijken naar de verdeling van sterrenstelsels en zal daarnaast de verdeling van de eveneens onbekende donkere materie in kaart brengen”, vertelt Hoekstra. „Zo krijgen we een compleet beeld van de verdeling van alle massa in het heelal door de tijd heen.”

Ook de supernovawaarnemingen gaan door. Inmiddels zijn er een paar duizend type Ia supernova’s waargenomen. „En we verzamelen steeds meer informatie over deze sterexplosies, zodat we de afstanden en dus de uitdijing nauwkeuriger kunnen bepalen”, vertelt Hook. Dit zal in een stroomversnelling komen met het Vera C. Rubin Observatorium dat in aanbouw is in Chili en veel supernova’s belooft te gaan waarnemen.

Volgens Hoekstra breekt er met deze nieuwe meetinstrumenten een gouden tijd aan voor het donkere-energieonderzoek. Silvestri sluit zich daarbij aan. „Toen mijn onderzoeksgroep begin dit jaar nieuwjaarswensen uitwisselde, zei ik: gelukkig 2025, oftewel het jaar van de donkere energie!”


‘Het klimaat is op weg naar een zwart gat, maar we kunnen er nu iets aan doen’

Hij wil zijn publiek niet „helemaal depressief” naar huis laten gaan. Daarom heeft Eelco Rohling zich voorgenomen om aan het eind van zijn oratie ook nog iets positiefs te zeggen. Hij zal wat oplossingen opsommen waarmee de opwarming van de aarde is te remmen. Mensen hebben immers hoop nodig. „Anders knappen ze af”, zegt Rohling, die sinds vorig jaar april hoogleraar oceaan- en klimaatverandering is aan de Universiteit Utrecht.

Maar zelf heeft hij weinig hoop, zegt hij. „We zijn onderweg naar een zwart gat, als je het mij vraagt.”

Rohling is paleoklimatoloog. Hij onderzoekt hoe het klimaat op aarde de afgelopen tientallen miljoenen jaren is veranderd. Hoe snel verliep dat, wat waren de dominante processen, en wat betekent dat voor de opwarming nu?

We spreken elkaar drie dagen voor zijn oratie (die op 20 februari was) bij hem thuis in het Brabantse Alphen. Hij hoest veel. „Sinds ik terug ben in Nederland heb ik alle ziekteverwekkers wel zo’n beetje gehad”, zegt Rohling, die van 2013 tot vorig jaar hoogleraar was aan The Australian National University in Canberra.

Een van de belangrijkste lessen volgens hem is dat het klimaatsysteem snelle en trage processen kent. Is een periode van opwarming eenmaal in gang gezet dan kunnen de trage processen nog duizenden jaren aanhouden. Het smelten van de ijskappen, en daarmee het stijgen van de zeespiegel, is er een van. Net als de opslag van warmte in de diepzee, en het effect daarvan op de wereldwijde temperatuur. „Ook als we vandaag acuut zouden stoppen met onze uitstoot van broeikasgassen, zitten we vast aan veranderingen die nog duizenden jaren doorgaan.” Dat is waar hij zich zo’n zorgen over maakt. Prognoses gaan meestal maar tot het jaar 2100. De gemiddelde temperatuur op aarde zal dan naar verwachting ergens tussen de 1,5 en 3 graden gestegen zijn ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. En de zeespiegel is ongeveer een meter hoger. Dan zou je kunnen denken, dat valt nog mee. „Maar het houdt niet op bij 2100. Dat is slechts een momentopname in de veel langer durende klimaatreactie op onze uitstoot.”

We zijn dat systeem nu aan het laden, met al die extra warmte

Als voorbeeld noemt Rohling de concentratie CO2 in de lucht. Die is opgelopen van 270 ppm (parts per million) in de pre-industriële tijd tot inmiddels circa 425 ppm. De laatste keer dat de aarde zulke concentraties heeft meegemaakt, was in het Vroege Plioceen, zo’n vijf miljoen jaar geleden. Rohling: „De zeespiegel fluctueerde over periodes van tienduizenden jaren, en was toen 10 tot 20 meter hoger dan nu, met een onzekerheid tot wel 35 meter hoger. Dat is waar we tegenaan kijken. En bedenk: de veranderingen gaan wel langzaam, maar niet geleidelijk. Er zullen tussentijdse, snelle sprongen zijn van enkele meters per eeuw, die samenhangen met het uiteenvallen van gevoelige delen van de ijskappen.”

Hoe vergelijkbaar was de wereld toen met die van nu?

„Er zijn wel wat geografische verschillen, maar niet echt veel. De mens was er toen natuurlijk nog niet. Maar ik hou er niet zo van om in analogen te praten. Alle geologische perioden zijn in zeker opzicht anders dan wat er nu gebeurt. Maar we kunnen wel aflezen in welke richting het klimaat zal bewegen, wat de orde van grootte van de response zal zijn, en of er snelle sprongen zullen zijn.”

Hoe kan het dat sommige onderdelen van het klimaatsysteem zo traag reageren?

„Dat heb je met inertia, zoals we dat noemen. Je kunt het vergelijken met een goederentrein. Als je de gashendel opendraait, schiet de trein niet meteen weg. Je krijgt eerst beweging tussen alle koppelingen. De karren staan nog stil. Dan, heel langzaam, komt de hele zaak op gang. En als-ie eenmaal rijdt, krijg je ’m niet zomaar weer stilgezet.”

Kunt u dat uitleggen voor de diepzee, die u bestudeert?

„Dan moet ik beginnen bij de oceanen. Ze nemen zo’n 93 procent van de warmte op die via zonnestraling de aarde bereikt. Ze hebben ons daarmee enorm geholpen de afgelopen eeuw, anders was de opwarming nóg veel sneller gegaan.

„De bovenste 700 tot 1.000 meter van de oceanen warmt relatief snel op, in termen van eeuwen. Dat komt door directe instraling van de zon, en doordat die laag goed gemixt wordt door onder meer wind en golfslag. Maar de warmte verspreidt zich ook naar de diepzee, en dat duurt veel langer. Dat gaat via de thermohaline circulatie, een wereldwijd systeem van zeestromen, waarbij water vanaf het oppervlak naar de diepte gaat, de halve aarde rond, en weer terug aan het oppervlak komt. Zo’n rondje duurt 1.000 tot 1.500 jaar. Het oppervlak geeft dus warmte af aan de diepzee en krijgt daar koel water voor terug. Dat houdt het oppervlak redelijk koel. Maar we zijn dat systeem nu aan het laden, met al die extra warmte. Hoe warmer de diepzee, hoe minder het oppervlak afkoelt, hoe makkelijker dat oppervlak ook weer warmte afstaat aan de atmosfeer. Via dit mechanisme houdt de opwarming van de aarde nog eeuwen tot millennia aan, ook al zouden we vandaag stoppen met de uitstoot van broeikasgassen. Want dat is de tijd die oceanen nodig hebben om een nieuw evenwicht te bereiken.”

Foto Merlijn Doomernik

„Via de thermohaline circulatie, een wereldwijd systeem van zeestromen, houdt de opwarming van de aarde nog eeuwen tot millennia aan”

Zit dat ook in de prognoses van het IPCC, het klimaatbureau van de Verenigde Naties?

„Het IPCC heeft die trage processen op een tijdschaal van millennia nog niet meegenomen.”

Wat zou het betekenen als ze dat wel doet?

„Dat is nog onzeker, maar ik reken bijvoorbeeld veel aan de foutenmarge van paleoreconstructies. We komen er nu op uit dat temperatuurschommelingen in het verleden wellicht veel groter zijn geweest dan we tot nog toe dachten.”

Hoeveel groter?

„We kijken dan naar de zogeheten klimaatgevoeligheid. Die geeft weer hoeveel de temperatuur op aarde stijgt bij een verdubbeling van de concentratie CO2 in de atmosfeer. Eerder vonden we dat de temperatuur dan ergens tussen de 2,3 en 4,5 graden Celsius toeneemt op tijdschalen van een eeuw of twee. Maar nieuwe analyses komen voor langere tijdschalen op ongeveer het dubbele uit, op 4,5 tot 9 graden Celsius.”

Hoe kan dat, zo’n groot verschil?

„Bij de reconstructie van vroegere klimaten gebruiken we vaak kernen die uit oceaanbodems zijn geboord, en daarin bestuderen we de foraminiferen. Dat zijn eencelligen met een uitwendig kalkskeletje. In dat skelet meten we de verhouding van twee zuurstofisotopen, 16O en 18O. 16O is lichter en verdampt makkelijker dan het zwaardere 18O. Tijdens koudere perioden bestaat de neerslag meer uit sneeuw. Die valt ook op land, en blijft daar liggen. Dus in zulke perioden wordt 16O aan de oceanen onttrokken. Dat zie je terug in die isotoopverhouding in de kalkskeletjes. Uit die verhouding kunnen we de temperatuur van de diepzee afleiden, en van daaruit de gemiddelde temperatuur op aarde. Ook zegt het iets over de hoogte van de wereldwijde zeespiegel. Op basis van die zuurstofisotoopstudies kwamen we erop uit dat bij een verdubbeling van de concentratie CO2 in de lucht de temperatuur op aarde met 2,3 tot 4,5 graden Celsius stijgt op een tijdschaal van millennia. Maar in de berekeningen zitten onzekerheden.

„We hebben er de laatste tien jaar nieuwe analysemethoden bij gekregen. Eentje kijkt bijvoorbeeld naar de verhouding calcium en magnesium in die kalkskeletjes. Een andere methode gaat uit van zogeheten clumped isotopes. Die kijkt naar de koppeling van twee zwaardere isotopen, bijvoorbeeld 18O en 13C, in kalkskeletjes. Die koppeling is temperatuurafhankelijk. Met die nieuwe methoden komen we op een veel hogere klimaatgevoeligheid uit, van 4,5 tot 9 graden Celsius.

„Ik besteed nu veel tijd aan het onderzoeken van de foutenmarges van de verschillende methoden. Met een collega van de universiteit in Southampton bekijk ik of we kunstmatige intelligentie kunnen gebruiken bij het analyseren van grote databestanden.”

Er zijn allerlei technieken in ontwikkeling waarmee we CO2 uit de lucht kunnen halen

Wat zou dat betekenen voor nu?

„Zoals gezegd is de concentratie CO2 in de lucht opgelopen tot 425 ppm, en het stijgt nog steeds. Stel dat we over 50 jaar op een verdubbeling van het pre-industriële niveau zijn uitgekomen, dus op 540 ppm, dan is de meest waarschijnlijke schatting dat de temperatuur in het jaar 2100 wereldwijd met 5 graden is gestegen, en de nieuwe resultaten tonen aan dat het daarna nog vele eeuwen onverbiddelijk door zal stijgen. Daarom ben ik zo somber.”

Wat is dan uw optimistische noot?

„Dat we er nu iets aan kunnen doen. Allereerst door de ontbossing te stoppen, en door massaal te gaan herbebossen. Vervolgens zijn er allerlei technieken in ontwikkeling waarmee we CO2 uit de lucht kunnen halen, en waarmee we de opname van CO2 door de oceanen kunnen versnellen. Die staan nog wel in de kinderschoenen. Daar is nog veel ontwikkeling nodig. Maar met de huidige politieke ontwikkelingen in de wereld, zie ik dat somber in.”

U pleit er niet alleen voor dat we stoppen met het uitstoten van broeikasgassen, maar ook dat we de concentratie CO2 in de lucht actief terugbrengen. Tot hoever?

„Tot circa 350 ppm. Dat is ook wat een klimaatwetenschapper als Jim Hansen bepleit. Dan kunnen we het ergste van de klimaatschok nog beperken.”


Het liep niet lekker met die 18de-eeuwse Oostenrijkse arbeidsmigranten in Zeeland

Tussen 1570 en 1740 kwam er een enorme stroom protestantse vluchtelingen naar de Republiek der Verenigde Provinciën. Historicus Lotte van Hasselt onderzocht hoe er over hen gedacht werd: opvallend positief.

Een van de pareltjes uit haar proefschrift is een soort reclametekst uit 1686, waarmee Groningen Franse vluchtelingen probeerde te lokken. Groningen zou een aantrekkelijke bestemming zijn, vanwege „de gesontheyt van de Lucht, de vruchtbaerheyt van de Landsdouwe [grond], de commoditeyt [gemak] van een florisante Academie, Latijnsche Scholen en een Françe Gemeynte [Franstalige kerkgemeenschap]”.

De lokale en regionale bestuurders waren zich er in die tijd van bewust dat vluchtelingen konden bijdragen aan de welvaart. Steden beconcurreerden elkaar in het aantrekken van vluchtelingen die geld hadden, of handelscontacten, of ambachtelijke ervaring. Dat was al zo met de vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden (na de val van Antwerpen in 1585). En helemaal met de protestantse vluchtelingen uit Frankrijk (de hugenoten), een eeuw later.

Van Hasselt: „De magistraten in Amsterdam zeiden toen: misschien moeten we die hugenoten gewoon maar opnemen, want het heeft indertijd ook heel goed uitgepakt met de vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden. En daarbij werd ook gezegd: net als toen, komen ze nu veelal ‘naakt en bloot’, dus zonder bezittingen. Maar dat zagen ze niet als een probleem. Het ging hen vooral om de werkkracht van die mensen en hun vaardigheden. Als ze een beroep hadden dat ze als het ware konden meenemen, waren ze meer dan welkom.”

Voor de hugenoten werd „van alles geregeld. Ze kregen bepaalde belastingvoordelen. In sommige steden kregen ze meteen het burgerschap, en daarmee toegang tot de lokale gilden – wat belangrijk was om je beroep uit te oefenen. In andere steden kregen ze geen burgerschap, maar wel toegang tot de gilden. Ook gebeurde het wel dat ze de eerste jaren niet bij een gilde hoefden te horen om hun beroep uit te kunnen oefenen.” De economie kon die mensen wel gebruiken.

Kapitaal om een nieuw leven op te bouwen

En er was nog een andere factor, zegt Van Hasselt: „Ook al waren ze vluchtelingen, bij de beslissing om te vluchten speelden ook altijd de economische mogelijkheden een rol. Je ziet dat vooral mensen vluchtten die het financieel of sociaal kapitaal hadden om elders een nieuw leven op te bouwen. Kooplieden, ambachtslieden. Het overgrote deel van de hugenoten in Frankrijk vluchtte overigens niet. Die bleven en probeerden zoveel mogelijk onder de radar te blijven, bijvoorbeeld door zich voor te doen als katholieken. De meesten van hen hadden niet de mogelijkheid om te vertrekken. En ook een eeuw eerder, tijdens de Opstand, vluchtte eerst de bovenlaag. Daarna vluchtten er meer mensen. Vooral de middenklasse.”

In haar proefschrift gaat Van Hasselt ook uitgebreid in op een minder bekend hoofdstuk van de vaderlandse geschiedenis. In 1733 was er vanuit Zeeland een opmerkelijk project waarbij 800 religieuze vluchtelingen uit Oostenrijk worden gehaald, als een soort arbeidsmigranten. Want daar was, op het platteland, een tekort aan arbeidskrachten. Dat werd niet helemaal een succes. De opvang was te primitief, en ze bleken niet allemaal zulke goede landbouwknechten. De klachten daarover, van de Zeeuwse bevolking en de immigranten zelf, komen vrij hedendaags over. „Ze hadden onderhandeld over de voorwaarden waarop ze naar de Republiek zouden komen. Ze zouden vier of vijf maanden onderhouden worden als ze niet meteen aan het werk konden. En nog wat andere dingen. Als ze dan, op achttien zeilschepen, bij Breskens aankomen, worden ze verwelkomd met een toespraak. Wat ik heel interessant vond: ze waren uitgenodigd vanwege economische motieven, maar de toespraak gaat erover dat ze religieuze vluchtelingen zijn, dat ze alles achter hebben moeten laten, en dat de Republiek een ‘herberg’ voor hen zal zijn.”

Ziek door de Zeeuwse koorts

„Dan beginnen de problemen vrij snel. Ze moeten eigenlijk opgenomen worden in de huishoudens van lokale bewoners, maar die zijn bang dat ze dan ook verantwoordelijk worden voor hun onderhoud. Dus die willen dat niet. Vervolgens gaan er geruchten rond dat zij voor hun levensmiddelen meer moeten betalen dan de Zeeuwen. En er wordt tegen hen gezegd dat ze de zomer niet zullen overleven vanwege de ‘Zeeuwse koorts’, een soort lichte vorm van malaria. En inderdaad, velen worden ziek. En sommigen sterven.”

Ook de autoriteiten worden ontevreden. „Niet iedereen ging meteen aan het werk. Velen waren te oud of te ziek. En ja, ze kwamen uit een Oostenrijks zoutmijnbouwgebied, ze hadden geen ervaring met landbouw. Dan zie je dat langzaam die retoriek verandert. Er wordt in twijfel getrokken of het wel echte protestanten zijn, of ze wel echt vertrokken zijn vanwege religieuze vervolging. En dan wordt opeens gezegd dat het opportunistische gelukszoekers zijn. Wat een beetje ironisch is, want ze waren uitgenodigd om te komen.”

Wat waren ze? Vluchtelingen? Arbeidsmigranten? Gastarbeiders? „Zelf noemden ze zich ‘ballingen’. En door de Zeeuwen werden ze ‘emigranten’ genoemd. Het woord ‘vluchteling’ wordt pas veel gebruikt sinds het eind van de 17de eeuw. Daarvoor was het ‘balling’, ‘verdrevene’, ‘uitgewekene’… Je ziet dat dergelijke concepten onderhevig zijn aan verandering. Dat wie wordt gezien als een ‘echte’ vluchteling vaak meer afhankelijk is van wat er in de ontvangende samenleving gebeurt dan van wie die mensen daadwerkelijk zijn.”


Hoe kun je de kans vergroten dat je opvattingen waar zijn?

De verwarring begint meteen bij het omslag. De achterflap van Wat is nou waar? prijst het boek aan omdat we leven in een wereld „die wordt verscheurd door desinformatie en polarisatie”. Maar al op de eerste pagina’s verwijzen filosofen Rik Peels en Jeroen de Ridder, verbonden aan de Vrije Universiteit, die verscheurdheid naar het rijk der fabelen: het valt best mee met de ergste polarisatie en nepnieuws is „van alle tijden”. Maar, zeggen ze, juist in alle verwarring erover is helder denken geboden.

Akkoord, maar wat is dat precies? Regels om „helder te denken” suggereert een cursus logica, argumentatieleer of taalfilosofie – maar die ontbreken. Het boek is bedoeld „voor mensen die zich afvragen hoe je in verwarrende tijden je mening op een niet-verwarde manier kunt vormen”. Het gaat dus om meningen. Maar meningen, zeggen we Plato na, zijn iets anders dan kennis en komen anders tot stand, niet alleen door denken.

Dat weten de auteurs ook wel, toch beweren ze dat het hen gaat om „waarheid”, een begrip dat „doel” heet van „goed denken” én van meningsvorming – en dan is de verwarring compleet. Leidt goed denken tot ‘ware’ meningen (de auteurs gebruiken ook de niet-synoniemen „overtuigingen” en „opvattingen”)? Waar en onwaar onderscheiden is knap lastig, beseffen ze terdege, dus bij nader inzien gaat het er eerder om de „kans” te vergroten dat je „opvattingen” waar zijn.

Daarvoor presenteert het boek zeven „denkregels”, voorschriften hoe je moet denken om je kans op waarheid te vergroten. Alleen zijn het geen denkregels maar vooral (stuk voor stuk verstandige) adviezen. Leer jezelf kennen, herzie regelmatig je mening, wees niet overdreven kritisch, kom uit je bubbel, cultiveer gezonde scepsis, vertrouw waar nodig op andermans expertise en, last but not least, ‘negeer het nieuws’. Dat wil zeggen: laat je niet deprimeren door alle slecht-nieuwskoppen, maar lees ook „achtergrondstukken”.

Heel verstandig – al is het jammer dat de auteurs hun zwaarste bewijsstuk om nieuws te negeren – de flater die media, inclusief NRC, sloegen met de ‘onthulling’ wie Anne Frank had verraden – presenteren als symptoom van een algemeen gebrek, zonder empirisch uit te zoeken wat er in dat concrete geval mis ging; wat je zou verwachten bij onderbouwde meningsvorming.

De auteurs besluiten hun gids met een oproep tot „moed”, met name die om te kiezen voor nuance. Want „als onze verwarrende tijden ergens behoefte aan hebben is het wel aan mensen die de moed hebben tot nuance.”

Ook dat klinkt redelijk, maar is het waar? Is het moedig om, bijvoorbeeld, de nuance te zoeken bij aanvallen op de rechtsstaat of in confrontaties met antisemieten? Dan lijkt een ander soort helderheid geboden. Al met al blijft de vraag wie er veel aan dit boek zullen hebben. Vermoedelijk genuanceerde lezers die de adviezen van Peels en De Ridder toch al opvolgen. Mensen dus zoals zijzelf.