Hoe groeven mensen vroeger kanalen?

Nederland telt maar liefst 6.500 kilometer aan vaarten en kanalen. Een groot deel daarvan is al lang geleden gegraven, voor ontwatering van venen en polders maar ook voor transport. Hoe deden de mensen dat voordat er graafmachines waren? Stroomt zo’n half-af kanaal niet meteen vol water?

Op internet vind je een mooie animatie over hoe mensen in de 14de eeuw de pijlers van de Praagse Karelsbrug bouwden, op de bodem van de Moldau. Daarvoor legden ze eerst een stukje rivierbodem bloot door er een waterkerend schot omheen te bouwen en vervolgens het water weg te pompen met een waterrad. Zo konden ze de pijler bouwen op de droge rivierbodem. Ging het kanalen graven ook zo?

Jan Verhagen heeft zich verdiept in de alleroudste transportkanalen van Nederland: die van de Romeinen, gegraven rond het jaar nul. Verhagen, van oorsprong biologiedocent en amateurarcheoloog, schreef er een proefschrift over (2022, VU Amsterdam).

„Neem nu het Kanaal van Corbulo, in Zuid-Holland. Dat is relatief snel in onbruik geraakt en dichtgeslibd”, vertelt Verhagen. „Je vindt er nu nog sporen van terug, bijvoorbeeld van de beschoeiingen. Er zijn in de oevers ook spitsporen gevonden, oftewel schopsteken, waaruit je kunt afleiden dat er echt gegraven is.”

Dan was er het Kanaal van Drusus, bij Utrecht. Daarvan is nauwelijks iets terug te vinden. „Drusus trok met zijn troepen bij Xanten de Rijn over, maar zocht daarnaast een vaarroute naar Noord-Duitsland”, vertelt Verhagen. Over de Noordzee buitenom varen was geen optie, met de Romeinse vloot van platbodems. Drusus liet daarom een kanaal aanleggen dat de Rijn verbond met het Flevomeer en de Waddenzee. „Waarschijnlijk heeft hij bestaande veenmeren met elkaar verbonden, waar nu de Vecht loopt.”

Stalen damwanden

Het Drususkanaal werd een volwaardige aftakking van de Rijn: er stroomde veel water door. „Daardoor is het zich gaan verbreden en verdiepen, en ook gaan meanderen. Alle aanlegsporen zijn dus verdwenen.” Verhagen onderzocht een aantal Vechtmeanders tussen Overmeer en Nigtevecht. „Ik heb kunnen aantonen dat die slingers in de Romeinse tijd zijn ontstaan vanuit punten die min of meer op een rechte lijn liggen.”

Geschriften over hóé er precies werd gegraven, zijn er pas vanaf de late Middeleeuwen. „Er werd zo veel mogelijk droog gegraven”, stelt Verhagen. „Nog steeds, trouwens. Voor de langere kanalen werd steeds een gedeelte, ook wel een pand genoemd, waterdicht afgebakend.” Nu gebruikt men stalen damwanden, vanaf de Middeleeuwen werden daarvoor sluizen gebouwd. Die bleven ook na de aanleg in gebruik, om hoogteverschillen te overbruggen. „In de Romeinse tijd gebruikten ze waarschijnlijk aarden dammen, wellicht verstevigd met hout.”

Een probleem met diep graven is dat er steeds water in je werkplek sijpelt. „Dat moet je zien kwijt te raken. Aanvankelijk ging dat met de hand, met bakken. Later kwamen er pompsystemen, zoals een vijzel, ook wel een waterschroef genoemd, aangedreven door een windmolen.”

Hoe dan ook moet het monnikenwerk zijn geweest, benadrukt Verhagen. „Ze hadden nog geen spades van gehard staal, maar van hout of smeedijzer. De grond moesten ze met de hand afvoeren. En ondertussen maar blijven hozen, soms zelfs dag en nacht.” Vooral onder in de geul was het werk zwaar: daar groef je in de moeilijkste bodemlagen, en je stond tot je knieën in het water. „Daar komt de uitdrukking ‘het onderspit delven’ vandaan: je had pech als je onderin moest graven.”


Vogelgriepvirus verspreidt zich verder onder dieren op op Antarctica

Precies een jaar geleden voer een Nederlandse onderzoekster mee op een varend laboratorium bij het Antarctisch Schiereiland, onder Zuid-Amerika. Een maand eerder was bekend geworden dat de zeer ziekmakende variant van het vogelgriepvirus die sinds 2021 over de wereld gaat, daar het vasteland van Antarctica had bereikt. De snelle, kleine internationale missie probeerde vast te stellen hoe ver het virus zich al had verspreid, welke diersoorten werden getroffen en hoe groot de sterfte was. Hoe staat het er nu mee, een jaar na dato?

„Er is nu opnieuw een missie aan het varen”, vertelt Thijs Kuiken, viroloog en hoogleraar vergelijkende pathologie bij het Rotterdamse Erasmus MC. Hij zit in verschillende internationale expertgroepen rondom het vogelgriepvirus. „Onze onderzoekster Lineke Begeman is deze keer niet mee, maar we zijn er wel zijdelings bij betrokken.”

Vorig jaar stelde de missie vast dat het vogelgriepvirus zich al over honderden kilometers kustlijn had verspreid, gezien vanaf de plek waar de eerste dode besmette vogels (Antarctische grote jagers, een roofmeeuwensoort) op het vasteland waren aangetroffen. Op vier verschillende locaties trof het team dode dieren aan die waren besmet met vogelgriep. Ook op veel andere plekken zagen ze verdachte massale sterfte, onder meer van pinguïns. Maar daarbij konden ze ter plekke niet het vogelgriepvirus vaststellen, wellicht omdat de dieren al te veel waren vergaan.

Massale pinguïnsterfte

Of de dode dieren met vogelgriep ook echt waren overleden dóór vogelgriep, en of de massale pinguïnsterfte ook daardoor werd veroorzaakt, kan Kuiken nu nog niet zeggen. „Ons team heeft monsters mee teruggenomen naar Rotterdam, om die virologisch en pathologisch te onderzoeken. We moeten die resultaten nog publiceren.” Bij eerdere uitbraken onder zeevogels en zeezoogdieren, onder meer in Zuid-Amerika bij zeeolifanten, is die oorzakelijke link al wel aangetoond, dus hij ligt hier ook voor de hand. Een Spaans onderzoeksteam meldde vorige maand vanuit de Weddellzee, aan de basis van het Antarctisch Schiereiland, „grote aantallen virusdeeltjes” bij diverse dood gevonden soorten meeuwen en pinguïns en bij krabbeneters.

Kuiken kan al wel de bevindingen delen van de missie die nu aan het varen is. „Wij vroegen ons af of het virus aanwezig zou blijven gedurende een heel Antarctisch jaar, en of het dus opnieuw de kop zou opsteken in het volgende broedseizoen. Dat blijkt nu het geval te zijn. Het virus is er nog steeds, en ook al honderden kilometers verder naar het zuiden langs de kust van het Antarctisch Schiereiland.”

De onderzoekers troffen opnieuw veel dode grote jagers die besmet waren met vogelgriep, en daarnaast voor het eerst ook dode krabbeneters: een grote zeehondensoort. „Daarvan zijn er honderden dood gevonden, en zij droegen het virus bij zich.”

Andere onderzoekers kwamen intussen met bevindingen uit de rest van het zuidelijk halfrond, meldt Kuiken. Op het eiland South Georgia, waar het virus eind 2023 als eerste terechtkwam vanuit Zuid-Amerika, is er opnieuw massale sterfte onder koningspinguïns en reuzenstormvogels. „Er is daar ook verdenking van vogelgriepsterfte bij nieuwe soorten, waaronder macaronipinguïns, roetkopalbatrossen en zeeluipaarden.”

Naar het oosten opgeschoven

Bovendien is nu duidelijk dat het virus vijf- tot ruim zesduizend kilometer naar het oosten is opgeschoven. Het heeft in het afgelopen jaar ook de subantarctische eilandengroepen Marion, Crozet en Kerguelen bereikt, in de zuidelijke Indische Oceaan. „Op de Crozeteilanden is het bijvoorbeeld bevestigd bij zeeolifanten en koningspinguïns”, zegt Kuiken, „en er is verdachte sterfte onder reuzenalbatrossen en jagers. Op Kerguelen zijn zeeolifanten besmet, en is er verdachte sterfte onder de endemische Kerguelen-aalscholvers en Kaapse stormvogels.”

Deze informatie geeft antwoord op een belangrijke vraag die de onderzoekers vorig jaar nog niet konden beantwoorden: blijft het virus beperkt tot het Antarctisch Schiereiland en dooft het uit na het broedseizoen, of verplaatst het zich langs de rand van het continent? En hoe snel dan? „Van het Antarctisch Schiereiland naar Kerguelen is veel verder dan van Kerguelen naar Australië”, merkt Kuiken op. „Australië en Nieuw-Zeeland zijn nog ‘schoon’, wat betreft deze variant van het vogelgriepvirus. Het is dus de vraag hoe lang dat nog is.”

Wat kunnen we nu met deze informatie? „Als een virus zich eenmaal verspreidt onder wilde dieren, dan is er niet zoveel wat je eraan kunt doen”, zegt Kuiken. „Zeker in gebieden met zulke enorme aantallen zeevogels en zeezoogdieren als Antarctica. Maar je moet in elk geval documenteren wat er gebeurt. Hoe het zich verspreidt, welke impact het heeft op dieren en op ecosystemen. Beleidsmakers moeten dat op hun netvlies hebben, zodat ze de juiste beslissingen kunnen nemen om te voorkomen dat er vaker dergelijke uitbraken komen.”

Deze wereldwijde uitbraak gaat terug op een variant die ooit is ontstaan in pluimvee, benadrukt Kuiken. „En we zien nog steeds dat er nieuwe varianten ontstaan – juist in intensieve pluimveehouderij.”


De Aziatische hoornaar is niet alleen een gevaar voor de honingbij, maar ook voor 1.400 andere prooidieren

Dat de Aziatische hoornaar het voorzien heeft op honingbijen was al duidelijk, maar uit nieuw onderzoek blijkt nu dat hij nog veel meer schade kan aanrichten. De invasieve wesp eet maar liefst 1.400 verschillende soorten prooidieren. Met een lengte van twee tot drie centimeter is hij groter dan de gewone wesp, maar kleiner dan de Europese hoornaar. De Aziatische hoornaar is te herkennen aan de karakteristieke gele uiteinden van zijn achterpoten en zijn zwarte borststuk.

Onderzoekers van de University of Exeter onderzochten de darmstelsels van meer dan 1.500 larven, die gevoed zijn door volwassen hoornaars, uit verschillende Europese nesten. In vrijwel alle larven troffen ze dna-sporen van de Europese honingbij aan, schreven de onderzoekers vorige week in Science of The Total Environment. Verder vonden ze resten van allerlei insecten: behalve bijen, wespen en kevers ook vlinders en motten. En zelfs spinnen. De Aziatische hoornaar vormt een bedreiging voor deze insectenpopulaties en de ecosystemen die ervan afhankelijk zijn.

Zijn zeer gevarieerde dieet verschilt ook per seizoen en regio, wat wijst op een groot aanpassingsvermogen aan nieuwe klimaten en ecosystemen. En dat vermogen vergroot weer het invasieve succes van de Aziatische hoornaar.

Vermoedelijk als verstekeling in een vracht aardewerk uit China kwam de Aziatische hoornaar in 2004 naar West-Europa. Toen het eerste exemplaar in 2017 in Nederland opdook, zette de overheid in eerste instantie in op volledige uitroeiing, maar het beestje verspreidde zich in zo’n rap tempo, dat de landelijke strategie in 2021 van ‘uitroeien’ in ‘beheersen’ veranderde.

Lees ook

Aziatische hoornaar is een ballerina die op bijen jaagt

Bestrijding van de Aziatische hoornaar in Vlaardingen. Nadat er gif in het nest gespoten is, wordt het later met behulp van een hoogwerker verwijderd.


Plassende walvissen zijn belangrijke bemesters van tropische oceanen

Migrerende walvissen vervoeren jaarlijks duizenden tonnen belangrijke voedingsstoffen over de oceanen via de zogeheten whale conveyor belt – voornamelijk door te plassen. Daarmee zorgen ze voor een ‘natuurlijke bemesting’ van oceaangebieden. Onderzoekers van de Universiteit van Vermont berekenden in Nature dat vier soorten balijnwalvissen jaarlijks bijna 4.000 ton stikstof en 45.000 ton biomassa van de polen richting de evenaar vervoeren. Volgens de onderzoekers zijn de balijnwalvissen daarmee de grootste langeafstandsvervoerders van het dierenrijk en leveren ze een belangrijke bijdrage aan de (sub)tropische ecosystemen.

Specifiek keek dit onderzoek naar de wereldwijde populaties bultruggen, grijze walvissen en noord- en zuidkapers. Deze walvissen trekken in de winter van hun voedingsgronden in het verre noorden of zuiden duizenden kilometers richting de evenaar, naar warmer, ondieper en beschutter water om te paren en baren. De bultrug zwemt bijvoorbeeld van Antarctica naar Costa Rica (8.300 kilometer) en de grijze walvis van Rusland naar Mexico (11.000 kilometer).

De exacte migratieroute verschilt per soort en populatie; veel walvissen keren terug naar hun geboortegrond. In de koude gebieden bouwen de walvissen in de zomer een vetlaag op, waar ze tijdens de migratie en in de warmere wateren op teren. Rondom de evenaar is de kans kleiner dat orka’s de pasgeboren kalveren aanvallen, omdat die daar minder voorkomen. Warm water heeft nog een voordeel voor de kalveren: het helpt met hun thermoregulatie voordat ze de isolerende laag blubber ontwikkelen.

Urine en karkassen

Een urinerende bultrug. Beeld Lars Bejder/NOAA

Het grootste deel van de voedingsstoffen scheiden de walvissen uit via hun urine. Maar ook via afgeworpen huid, karkassen, uitwerpselen en placenta’s komen de stoffen weer in het water terecht. De oceanen bij de (sub)tropen zijn vaak arm in stikstof, waardoor alles wat de walvissen uitscheiden snel opgenomen wordt door fytoplankton, aldus de biologen. Dat zorgt voor een belangrijke impuls van de productiviteit rond de tropen.

Het onderzoek kijkt naar vier walvissoorten waarvoor voldoende gegevens beschikbaar waren over de foerageer- en broedplaatsen. De blauwe, dwerg- en gewone vinvis migreren bijvoorbeeld ook, maar over die soorten is niet genoeg bekend om de effecten van hun migratie goed in kaart te brengen. De onderzoekers zijn voorzichtig in hun schattingen van de hoeveelheden voedingsstoffen die de walvissen exact vervoeren, vanwege onzekerheden in bijvoorbeeld de grootte van de walvispopulaties. Toch stellen ze dat het transport van voedingsstoffen door walvismigratie qua omvang vergelijkbaar is met bekende processen als opwelling langs de kust of de invloed van zeevogels – maar dan over veel grotere afstanden.

Al langer is bekend dat bepaalde walvissoorten een belangrijke rol spelen bij het vervoeren van voedingsstoffen van de diepzee naar de oppervlakte – de verticale walvispomp. Dit nieuwe onderzoek suggereert dat de horizontale bewegingen van migrerende walvissen misschien wel even belangrijk zijn.


Nieuwe behandeling voor taaislijmziekte: een gentherapie die patiënten kunnen inademen

In samenwerking met negen andere Europese ziekenhuizen wordt in het UMC Utrecht een nieuwe behandeling voor taaislijmziekte getest, een gentherapie die ingeademd kan worden. Nooit eerder werd deze innovatieve methode gebruikt voor de behandeling van taaislijmziekte. In de zogeheten Lenticlair-studie wordt de behandeling, die is bedoeld voor mensen bij wie al bestaande medicijnen niet aanslaan, voor het eerst op mensen getest.

Taaislijmziekte, ook wel cystische fibrose (CF) genoemd, is een zeldzame erfelijke aandoening die tot op de dag van vandaag niet te genezen is. Per jaar worden in Nederland ongeveer 25 baby’s met CF geboren. Deze patiënten hebben een fout in het CFTR-gen, dat fungeert als een recept voor het maken van een belangrijk eiwit. Een goed functionerend CFTR-gen resulteert in eiwitten die hun werk naar behoren doen: het slijm soepel maken. Maar mutaties in het gen leiden tot misvormde eiwitten of zelfs helemaal geen eiwitten. Daardoor is het slijm van CF-patiënten taai. Dat zorgt voor problemen in verschillende organen, maar de ernstigste complicaties doen zich voor in de longen. Ademen is bijvoorbeeld lastig, en dat wordt erger bij het ouder worden. De meeste CF-patiënten worden niet ouder dan vijftig jaar.

Gentherapie

Er is al een behandeling, waar 85 tot 90 procent van de CF-patiënten op reageert. Deze pillen of poedertjes, zogenoemde CFTR-modulatoren, repareren de eiwitten die door het gendefect misvormd raakten. Maar voor een kleine groep patiënten slaat die behandeling niet aan, omdat zij helemaal geen eiwitten maken. „Zij krijgen alleen medicijnen om hun symptomen te bestrijden, zoals inhalatie-antibiotica tegen infecties, en middelen om het slijm makkelijker los te laten komen”, zegt longarts Danya Muilwijk, vanuit het UMC Utrecht betrokken bij de studie naar de gentherapie.

Dat er nu voor het eerst een studie op mensen is voor een behandeling, noemt Muilwijk „baanbrekend”. Al meer dan drie decennia sleutelen wetenschappers aan een medicijn dat echt aangrijpt op de genetische afwijking voor deze groep. Uiteindelijk stuitten ze op een innovatieve oplossing: een gentherapie die je inademt. „Met een gentherapie breng je gezonde genen in zieke cellen, waardoor de gezonde genen het overnemen en er goed CFTR-eiwit kan worden gemaakt”, zegt Muilwijk. „Het is een therapie die ingeademd wordt via een masker, zodat de ‘goede’ genen terechtkomen in de cellen in de luchtwegen. Die zijn bij CF vaak het meest aangedaan.”

Virus als koerier

Normaal gesproken zorgt het afweersysteem in het lichaam ervoor dat vreemde deeltjes, zoals ziekteverwekkers, niet zomaar een cel kunnen infiltreren, maar met gentherapie moet dat juist wel. Daarvoor heb je een koerier nodig, iets wat het gen de cel in brengt. „In deze therapie gebruiken we daarvoor een onschadelijk gemaakt lentivirus”, zegt Muilwijk. „Dat virus kan de CFTR-genen overbrengen, maar maakt je niet ziek.” Als de genen eenmaal de luchtwegcellen hebben bereikt en het werk van de zieke genen hebben overgenomen, is het de bedoeling dat dit effect langdurig is. „We verwachten dat patiënten in hun leven dus maar een paar doses van dit middel nodig hebben”, zegt Muilwijk.

Al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is bekend dat CF wordt veroorzaakt door een fout in het CFTR-gen. Onderzoekers keken daarom al snel naar deze ziekte als een geschikte kandidaat voor gentherapie: het is een zogeheten monogenetische ziekte, met maar één gen dat gerepareerd hoeft te worden.

Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want het bleek lastig een behandeling te ontwikkelen waar het afweersysteem niet zo hevig op reageert dat je er ziek van wordt. En de koerier moet de genen doelgericht in de juiste organen en cellen afleveren. „Als je deze behandeling via de bloedbaan toedient, wordt het grotendeels weggefilterd door de lever”, zegt Muilwijk. „Dan komt het dus niet aan bij de longen.” Als oplossing voor dat probleem wordt in de Lenticlair-studie gebruik gemaakt van verneveling: een nevel met daarin het medicijn, dat zo direct in de luchtwegcellen terechtkomt.

„Met deze behandeling maken we een enorm grote stap, omdat voor CF-patiënten hun longproblemen het meest belemmerend zijn. Dat is ook waar ze uiteindelijk aan overlijden”, zegt Muilwijk. „Maar er is nog meer werk aan de winkel om op zoek te gaan naar een behandeling die ook de andere organen bereikt, zoals wel het geval is met CFTR-modulatoren.”

Veiligheid en bijwerkingen

De klinische studie richt zich op de mensen die de behandeling het meest nodig hebben, de patiënten die dus helemaal geen CFTR-eiwit aanmaken. Maar het mooie aan gentherapie is volgens Muilwijk dat het in de toekomst voor álle CF-patiënten zou kunnen werken. „Er zijn veel verschillende mutaties die een fout in het CFTR-gen kunnen veroorzaken. Maar met deze gentherapie, die een heel gezond gen aflevert, kunnen straks in theorie alle patiënten geholpen zijn.”

Maar voordat het middel op de markt is, gaan er volgens Muilwijk nog zeker twee tot tien jaar overheen. In deze eerste fase worden de veiligheid en bijwerkingen getest en draait het nog helemaal niet om de vraag of de behandeling effectief is. „Dat goed uitleggen aan mensen die overwegen om mee te doen aan de studie is een precair proces”, zegt de longarts. „Het kán zijn dat de patiënt baat blijkt te hebben bij de deelname, maar dat is in deze fase nog niet het doel van de studie, en dat kunnen we dus ook niet garanderen.”


Mega-ijsberg loopt aan de grond bij dierenparadijs South Georgia

De grootste en oudste ijsberg ter wereld is vorige week aan de grond gelopen. „Het is een soort soapserie: waar is de ijsberg nu?”, vertelt oceanograaf Peter Bijl van de Universiteit Utrecht, die de megaberg op de voet volgt. De gigant met een oppervlakte groter dan twee keer de provincie Utrecht brak bijna veertig jaar geleden af van Antarctica, lag ruim dertig jaar stil op de zeebodem en dreef vervolgens in vijf jaar meer dan drieduizend kilometer naar het noorden. „De plek waar hij nu is, is niet zo speciaal: in de Zuidelijke Oceaan dobberen veel ijsbergen rond”, vertelt Bijl. „Maar dat hij zo noordelijk nog zo groot is, is wel bijzonder.”

Als een flatgebouw van tien verdiepingen torent hij boven het water uit – maar dan wel een kilometersbreed flatgebouw. En dan bevindt 90 procent zich nog ónder water. IJsbergen ontstaan door een natuurlijk proces: landijs op gletsjers groeit aan door sneeuwval en beweegt langzaam naar zee, waar het begint te drijven als ijsplaten. Door wind, zee en smelt worden de platen steeds instabieler. Uiteindelijk kalven ze af tot drijvende ijsbergen.

Poolonderzoekers keken in 1986 vreemd op toen de onderzoeksbasis van de Sovjet-Unie op Antarctica ineens verdwenen was. Op dat feitje wijst Bert Wouters, onderzoeker cryosfeer en satellietmetingen aan de TU Delft. Het was onduidelijk of de basis verzwolgen was door de zee of ergens op een ijsschots dreef. Kort daarvoor was namelijk ijsberg ‘A23a’ afgebroken van de Filchner-ijsplaat, ten zuiden van Zuid-Amerika. Precies de plek waar de basis gevestigd was. De ‘A’ van A23a verwijst naar het A-kwadrant van Antarctica, tussen de 0 en 90 graden westerlengte. De nummering gaat op volgorde: inmiddels drijft A85 al ergens rond.

Een paar maanden later vonden de onderzoekers het station terug op een satellietfoto van A23a, die toen in de Weddellzee dreef, zo schreef The New York Times in 1987. De enorme ijsberg was blijven hangen aan de zeebodem en vormde daarna 34 jaar lang een ijseiland.

Totdat het in 2020 ineens weer op drift raakte. „Door erosie begon de ijsberg uiteindelijk weer te drijven”, vertelt Wouters. „Toen kreeg de stroming er vat op en volgde hij een min of meer vast traject.” Door de heersende oceaanstromen volgen ijsbergen die in dat gebied losbreken een relatief voorspelbare route – de ijsberglaan. Satellietbeelden tonen aan dat de ijsberg eerst een stukje richting het oosten dreef en vervolgens een bocht maakte en richting het noordwesten koerste. Na twee jaar, in 2022, bewoog hij sneller, langs de rug op de zeebodem van het langgerekte Antarctisch schiereiland. Aan het einde daarvan boog de ijsberg af naar het noordoosten, de open zee op.

Eind 2024 zat A23a nog maanden vast in een zogeheten Taylor-kolom, meldt de British Antarctic Survey. In zo’n waterkolom kan ronddraaiend water boven een onderzeese berg objecten gevangen houden. Toen de ijsberg na acht maanden wist te ontsnappen, vervolgde hij zijn weg naar het noordoosten – recht op dierenparadijs South Georgia af. Op dit kleine eiland in de zuidelijke Atlantische Oceaan leven pinguïns, zeehonden en albatrossen. „Als een ijsberg daar strandt, kan dat gevolgen hebben voor de dieren die daar leven”, zegt Wouters. Het ijs zou de routes van de pinguïns en zeehonden naar hun voederplekken kunnen blokkeren. Ook zou het koude smeltwater vissen weg kunnen drijven, waardoor er minder te eten is voor de dieren. ‘Bedreigd’ werd South Georgia overigens nooit echt, zegt Bijl. „Als je het continentaal plat rondom South Georgia bekijkt, zie je zo dat het logisch is dat hij daarop zou vastlopen.”

Dat gebeurde inderdaad, op zo’n zeventig kilometer van het afgelegen en onbewoonde eiland. En dat kan juist positieve gevolgen hebben. Wouters: „Het ijs heeft decennia over de mineraalrijke rotsbodem van Antarctica geschuurd. Die mineralen komen bij het smelten van het ijs weer vrij. Dat is goed voor het fytoplankton, waar de vissen en walvissen weer profijt van hebben.” Belangrijker nog is de diepe oceaancirculatie die de ijsberg op gang brengt, aldus Bijl. „Het is een berg met een heel diepe ‘kiel’; op het dikste punt 400 meter diep, op de dunste 200. Rondom de ijsberg ontstaan een soort mini-oceaanstroompjes, die uit de diepere oceaan voedingstoffen naar boven halen.” Daarnaast is de ijsberg zelf ook een voedselbron: er groeien allerlei algen en andere beestjes op.

Hoe het verder gaat? Volgens Bijl is de kans groot dat hij weer loskomt en verder drijft. Een andere mogelijkheid is dat hij blijft liggen waar hij ligt, smelt en in kleine stukken breekt. Dat is een risico voor de scheepvaart, aldus Wouters. „Grote ijsbergen kun je van ver zien aankomen, maar duizenden kleine stukjes zijn wel een probleem.” Hij blijft A23a aandachtig volgen. „Voor ons wetenschappers is het erg interessant om te zien wat deze reusachtige ijsberg gaat doen in een warmer gebied. Dat kunnen we gebruiken om inzicht te krijgen hoe het met Antarctica zelf zal gaan.”


Een varken is een varkentje, leert dit mooie taalboek

Wat moet het heerlijk zijn om Protogermaans te horen spreken, of het zelf te spreken. Prachtige welluidende woorden in de mond te nemen als gasaljo (huisgenoot), frijondz (vriend) en andawurdijanan (antwoorden). Maar helaas, het Protogermaans is geen echte taal, het is een wetenschappelijke reconstructie van hoe het Oergermaans, de moedertaal van alle Germaanse talen, geklonken moet hebben toen het, meer dan tweeduizend jaar geleden, in het zuiden van Scandinavië werd gesproken.

Door verwante woorden uit de verschillende Germaanse talen en dialecten met elkaar te vergelijken kun je als het ware terugrekenen naar de oorspronkelijke Protogermaanse vorm. Die methode werd ooit, rond 1820, door Jacob Grimm ontdekt, en sindsdien is er door een legertje taalkundigen enthousiast aan gewerkt.

De goeie ouwe taal van taalkundige Yoïn van Spijk gaat over de etymologie van allerlei Nederlandse woorden, en daarbij speelt het Protogermaans een sleutelrol. Het boek is in hapklare brokken geschreven, elk hoofdstukje heeft de lengte van een column. Ook de stijl is die van columns: slim en grappig.

Van Spijk begint ieder hoofdstukje met een vraag of mededeling die de lezer nieuwsgierig maakt. Wist u dat het Nederlandse fraai, het Franse vrais (waar) en het Engelse very (heel) van hetzelfde woord afstammen? Wist u dat in tenen en schoenen twee keer de meervoudsuitgang -en zit? In gegeten zit twee keer het voorvoegsel ge-. En, nu we toch bezig zijn: in varkentje zit twee keer een verkleinende uitgang. Ooit heette het dier een var. Varken betekende varkentje.

Al die hoofdstukjes samen geven een mooi beeld van de dynamiek van taal: zowel de vorm van de woorden als de betekenis ervan is veranderlijk. De vormveranderingen laten zich nog het makkelijkst beschrijven. Daar zijn grote patronen in te ontwaren. Toen holt hout werd, werd golt ook goud, en wolt woud. Als thingan via thinc en dinc in ding is veranderd, dan geldt in de hele taal dat de th’s voortaan worden uitgesproken als d’s, en de nk’s als ng’s.

Ook hebben woorden in de loop der eeuwen vaak de neiging om korter te worden. Matisahsan werd mes, aiwohaftaz werd echt. Niks bijzonders, dat gebeurt nog steeds. Mensen denken dat ze eigenlijk zeggen en natuurlijk, maar als je goed luistert is het vaak eik en tuuk.

De manier waarop de betekenissen van woorden veranderen, is waarschijnlijk ook terug te voeren op algemene wetmatigheden en patronen. Maar die worden in boeken over etymologie – en Die goeie ouwe taal is geen uitzondering – meestal niet heel duidelijk beschreven. Je vraagt je af: wat kan er wel en wat kan er niet op dat gebied?

Sowieso vinden taalkundigen het gemakkelijker om de vorm te beschrijven. Dat met die vorm soms ook de betekenis van woorden verandert, wordt voor lief genomen, maar heeft tot nu toe nog geen duidelijke theorie over betekenisverandering opgeleverd. Daar is nog werk aan de winkel.


Gevluchte Oekraïense wetenschappers over de toekomst van hun land: ‘Waarden tellen ineens niet meer’

Yuliia Kurnyshova vluchtte met haar zoon op de eerste dag van de Russische invasie, in februari 2022. Ze stak de grens naar Polen over en is niet meer terug geweest. „Het bombarderen was begonnen, het was puur overleven.” Ze wil terug zodra het kan. „Mijn toekomst is daar, in Oekraïne.” Collega Oleksandra (‘Sasha’) Moskalenko vertrok al kort voor de oorlog samen met haar dochter, na beraad met de familie. Haar man bleef achter.

Beide wetenschappers verblijven nu tijdelijk als fellow aan het Netherlands Institute for Advanced Studies in Amsterdam (NIAS). Politicoloog Kurnyshova (1980) in het Safe Haven Programma voor onderzoekers uit conflict- en oorlogsgebieden, mede betaald door de Universiteit van Amsterdam en Maastricht University. Zij bestudeert moreel-juridische aspecten van de oorlog en vredesprocessen. Politiek econoom Moskalenko (1983) onderzoekt als Duisenberg Fellow de financiële reacties van de EU en de effecten ervan op de Oekraïense economie.

De ontwikkelingen rond Oekraïne zijn turbulent. Hoe gaat het met u?

Kurnyshova, stellig: „Die turbulentie is voor ons niet van de afgelopen dagen of weken. We zitten er al meer dan tien jaar in, persoonlijk en professioneel. Sasha en ik hebben dan nog het voordeel, in zekere zin, dat we behalve Oekraïense burgers academici zijn die de zaken beroepsmatig kunnen analyseren.”

Hoe kijkt u als politicoloog en econoom aan tegen de mineralendeal?

Moskalenko heeft een print van de concept-tekst van de overeenkomst voor zich op tafel. „Het is een intentieverklaring om een fonds te creëren voor de wederopbouw van Oekraïne, zonder veiligheidsgaranties. Dat is strijdig met de Boedapest-verklaring van 1994 waarin Oekraïne afstand deed van zijn kernwapens in ruil voor erkenning van zijn soevereiniteit en garanties door de VS, Rusland, China, Engeland en Frankrijk.”

Moskou wil een alomvattende regeling die een terugkeer is naar de Jalta-conferentie van 1944

Yuliia Kurnyshova
politicoloog

Wat heeft Trump eraan?

Moskalenko: „Dat hij het Amerikaanse publiek kan laten zien dat hij iets van Oekraïne heeft losgekregen. Hoeveel dat waard is, weten we niet. We hebben geen goed idee van de delfstoffen in de Oekraïense bodem. Sommige delfstoffen zijn ook heel moeilijk uit de bodem te krijgen, er kunnen jaren overheen gaan voordat het iets oplevert. Dus het is nu vooral een plan voor de bühne.”

Kurnyshova: „Zowel Trump als zijn vicepresident Vance presenteert de deal als een soort afschrikking. Als er maar Amerikaanse bedrijven actief zijn zouden de Russen op een of andere manier bang worden en niet meer durven aanvallen. Dat is een illusie. Het is precies andersom: die bedrijven zullen pas zaken komen doen als het vrede is. Deze hele manier van denken klopt niet.”

Waarom is Zelensky er dan mee gekomen?

Kuryshova: „Als onderdeel van een veel breder vredesplan, een eerste stap. Trump heeft er alleen dit uit gepakt omdat het hem uitkwam.”

Moskalenko: „Het is ook belangrijk dat een land in oorlogstijd economisch aantrekkelijk blijkt voor investeerders. Ook dat is ook een taak voor een overheid in oorlog.”

Zit Washington volgens u nu helemaal op de lijn die Moskou graag wil?

Kurnyshova: „Het belangrijkste verschil met Moskou is dat Trump een snelle oplossing wil, een staakt-het-vuren tegen elke prijs – ten koste van Oekraïne. Rusland heeft geen belang bij snelle oplossingen. Het gaat niet stoppen met vechten, met geweld. Wat Poetin wil is Trump bondgenoot maken van een bloedige appeasement. Moskou wil een alomvattende regeling die een terugkeer is naar de Jalta-conferentie van 1944 toen de geallieerden Europa verdeelden in invloedssferen.”

U bestudeert juridisch-morele arrangementen voor vrede. De huidige trend lijkt me duidelijk: might makes right, macht boven recht.

Kurnyushova: „Absoluut. Dat is absoluut waar, helaas. Na de Tweede Wereldoorlog is Europa herschapen op normatieve basis, om herhaling te voorkomen. De machtigste landen ter wereld maken nu duidelijk dat die normatieve grondslag er niet meer toe doet, dat waarden niet meer tellen. Het is nu transactioneel handelen, pragmatisme en machtsdenken. Dat tast alles aan. Je ziet nu al een erosie van internationale instituten zoals de NAVO die op die normatieve grondslag zijn gebouwd.”

En economisch; geld is macht.

Moskalenko: „Mag ik wat data geven over de economische toestand van Oekraïne? Natuurlijk is de economie er slecht aan toe, maar het land is heus niet kapot. We hebben een grote klap gehad na het begin van de full scale invasion – tot 45 procent van het bbp – maar met internationale militaire en financiële steun is er nu weer economische groei, zij het onder het niveau van voor de oorlog. Dat toont de veerkracht van de Oekraïense bevolking en economie.”

Yuliia Kurnyshova.
Foto Roger Cremers

Waar haalt Trump zijn wilde cijfers over Amerikaanse steun vandaan, tot 350 miljard dollar?

Moskalenko zucht. „Het is niet waar. Als je alles op een rij zet, kom je eind februari volgens het Duitse Kiel instituut uit op 267 miljard euro steun, het merendeel afkomstig van de EU, niet van de VS. Dat bedrag lijkt enorm maar als deel van het Amerikaanse of Duitse bbp is het minder dan 0,2 procent. Het is echt geen reusachtige last, het lijkt soms meer op een politiek pet project dan op een grootscheepse investering in Europese veiligheid.”

Wat zijn de belangrijkste veranderingen geweest voor Oekraïne? Een land dat niet bestaat, vindt Poetin.

Kurnyshova, verontwaardigd: „Waarom is hij er dan zo door geobsedeerd, al jaren? Poetin roept allerlei tegenstrijdige dingen over Oekraïne. Het belangrijkste is dat Oekraïne na drie jaar oorlog nog steeds een grote interne cohesie en nationale loyaliteit kent. De steun voor Zelensky is groot, iedereen ziet hoe onrechtvaardig hij wordt behandeld. Niet alleen moet hij ervoor betalen dat hij heel Europa beschermt tegen deze agressor, hij krijgt er ook nog eens de schuld van dat hij op een of andere manier is begonnen. Wij zijn aangevallen door een kernmacht! Dan militaire hulp stopzetten is een dramatische vorm van verraad. Maar het verenigt Oekraïne. We hebben geen keus. Wij weten dat als we ons verzet opgeven, we bezet worden en dat als we bezet worden er herhalingen komen van Boetsja.”

Oleksandra Moskalenko.
Foto Roger Cremers

Is verzoening met Rusland mogelijk?

Kurnyshova: „Niet in de afzienbare toekomst, daarvoor is er te veel gebeurd. Het geweld, de oorlogsmisdaden, gruwelen die je niet voor mogelijk had gehouden in de 21ste eeuw.”

Moskalenko: „Dit is een existentiële oorlog. Rusland probeert onze geschiedenis te stelen, wij zijn die nu opnieuw aan het doordenken. Kiev is ouder dan Moskou, niet andersom.”

Kurnyshova: „Ons nationalisme – en dat bedoel ik in de goede zin van het woord – is vergelijkbaar met dat van de Baltische staten na de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Onze toekomst ligt binnen Europa, luid en duidelijk. We hebben ook geen andere optie, onze buurman zal niet plotseling verdwijnen.”

Ook in Nederland schilderen sommige politici en intellectuelen Oekraïne nog steeds af als een intern hopeloos verdeeld, corrupt land.

Kurnyshova: „Dat is het Russische narratief. Ze verspreiden het al jaren. Maar als we zo verdeeld en corrupt zijn, hoe hebben we ons dan drie jaar lang kunnen verweren tegen hun machtige leger? Het bankwezen in Oekraïne functioneert, de gezondheidszorg, het sociale stelsel. Ja, er zijn gevallen van corruptie, maar stel ons niet voor als de belichaming van Europese corruptie.”

Je hoort ook nog steeds: het is allemaal begonnen als een burgeroorlog.

Kurnyshova trekt een grimas. „Ja, afschuwelijk. Het is geen ‘conflict’, het is geen ‘burgeroorlog’, het gaat niet om ‘de bescherming van Russisch sprekende bevolkingen’. Allemaal Russische propaganda. Helaas zie je dat het werkt bij Trump. Hij praat het lachwekkende verhaal na dat Oekraïne is begonnen, hij wil het ‘zinloze bloedvergieten’ stoppen. Oh mijn God, zinloos? Hij devalueert alle verliezen die Oekraïne heeft geleden om onafhankelijk te blijven.”

Toen ik als kind opgroeide in het oosten, schaamde ik me om Oekraïens te spreken

Oleksandra Moskalenko
politiek econoom

Wat is nog de rol van de oligarchen?

Beiden barsten in lachen uit. Kurnyshova: „Waar zijn ze gebleven? Ze zijn verdwenen!” Moskalenko: „Voor de oorlog is er een anti-oligarchenwet door het parlement aangenomen. Er lopen nu een paar zaken. Ieder land dat zich ontwikkelt heeft in het begin een periode van ongeregelde kapitaal-accumulatie, dat was ook in de Verenigde Staten zo. In Oekraïne gebeurde dat in de jaren negentig. Voor de oorlog is begonnen met regulering, om van de oligarchen meer ‘gewone’ zakenmensen te maken.”

Kunyshova: „Oligarchen hadden belangen in de bezette gebieden in het oosten. Ook zij hebben baat bij een soevereine staat, anders verdelen de Russen alles daar onder hun eigen oligarchen.”

Is het blikveld van Oekraïne volgens u definitief gekanteld naar het Westen?

Kurnyshova: „Oekraïne en Rusland bewegen zich in een precies tegenovergestelde richting. In het Rusland van Poetin wordt de nationale gemeenschap etnisch en cultureel gedefinieerd. Alleen Russen zijn ‘echte’ Russische burgers, al bestaat het land uit allerlei volken. In Oekraïne is dat nooit zo geweest. Wij geven ons land nu vorm als een politieke natie, voor burgerschap is alleen vereist dat je Oekraïne erkent als een onafhankelijke, soevereine staat.”

„Terwijl Rusland de andere kant opgaat, de samenleving is er in hoge mate gedepolitiseerd. Het is niet veilig een afwijkende mening te uiten. In Oekraïne kun je ondanks de staat van beleg en beperkingen op de media vrijuit spreken, voor of tegen Zelensky.”

Moskalenko: „Dat je etnische afkomst belangrijk is, is ons opgelegd door de Russen tijdens de Sovjet-Unie. Toen ik als kind opgroeide in het oosten, schaamde ik me om Oekraïens te spreken. Zelfs na de onafhankelijkheid was er die druk. Het is een restant van het Russische imperialisme. Terwijl Oekraïens een veel rijkere taal is dan Russisch.”

Kurnyshova lacht: „Dat laatste valt buiten onze expertise.”

Moskalenko, onverstoorbaar: „Nee, nee, het hoort erbij. Taal is cruciaal, het is een politieke kwestie. Daarom spreken we nu allemaal Oekraïens. En echt, het is een heel mooie taal.”


Hoe Amalia en andere vrouwen in de Gouden Eeuw aan de touwtjes trokken

Hun namen: Sophia, Amalia, Maria en Albertine. Hun banen: gemalin van de Nassau-stadhouders die Nederland in de Gouden Eeuw door woelige wateren moesten loodsen. Hun levens: niet altijd even makkelijk. Hun invloed op de vaderlandse geschiedenis: aanzienlijk.

De Republiek der Verenigde Nederlanden claimde tijdens de zeventiende eeuw een plekje op het wereldtoneel – en met succes. Een belangrijke rol in deze geschiedenis speelden de mannen uit de familie van Nassau, die als stadhouders de scepter zwaaiden over de provincies van de jonge staat. Hun positie was ongewoon: officieel was hun functie niet erfelijk, maar in de praktijk bleef de betrekking binnen de familie. Ze werden met argusogen in de gaten gehouden door de burger-politici in de statenvergaderingen.

Omdat de Nassau’s een semi-dynastieke positie bekleedden, was de rol van hun echtgenotes belangrijker dan gebruikelijk is in een republiek: zij moesten immers erfopvolgers produceren en hun familiebanden waren nuttig in het internationale diplomatieke verkeer. Lidewij Nissen, docent geschiedenis aan de Radboud Universiteit, promoveert deze dinsdag op het proefschrift Powerful Partners. The Female Consorts of the Nassau Stadtholders in the Seventeenth-Century Dutch Republic, waarin ze het leven van Sophia, Amalia, Maria en Albertine beschrijft.

Portret van Sophia Hedwig, de hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel.
Koninklijke Verzamelingen, Den Haag

Slechts 9 jaar oud

Sophia was 15 jaar oud toen ze in het huwelijk trad met met de 33-jarige Ernst Casimir, de stadhouder van Friesland. „Ze was een stevige tante, qua persoonlijkheid”, zegt Nissen. „Uit haar brieven krijg je het idee dat ze ook grappig was. Van de vier ben ik op haar misschien wel het meest gesteld.”

Amalia, meest invloedrijke vrouw uit Nissens dissertatie, was hofdame van een koningin die uit Duitsland naar Nederland moest vluchten. Daar trouwde ze, min of meer gedwongen door prins Maurits, met diens broer Frederik Hendrik – de man die voor de Republiek de Tachtigjarige Oorlog won. „Het werd al gauw duidelijk dat je niet om haar heen kon als je iets gedaan wilde krijgen in de Republiek. Amalia’s optreden drukte ook een stempel op wat de andere vrouwen – Maria was haar schoondochter, Albertine haar dochter – konden bereiken.”

Maria (Mary) Stuart was slechts 9 jaar oud toen zij het ja-woord gaf aan Amalia’s zoon Willem II (14). Nissen: „Zij was een koningsdochter – en van die status was ze zich zéér bewust. Haar leven verliep bijzonder turbulent: haar vader Karel I werd in 1649 onthoofd en Willem II pleegde in 1650 een mislukte staatsgreep en overleed later dat jaar aan de pokken. Maria’s eerste kind, de latere koning-stadhouder Willem III, werd een week na zijn dood geboren.”

Albertine tenslotte bracht de twee takken van de Nassau’s in de Republiek samen. Nissen: „Ze was een dochter van Amalia en trouwde met de zoon van Sophia. Ook háár man overleed toen hun kinderen nog jong waren, en ze heeft als regentes een belangrijke rol gespeeld tot haar zoon de functie van stadhouder van Friesland op zich kon nemen.”

Buitenlandse hoven

Het verhaal van de Republiek in de zeventiende eeuw zoals we dat kennen, is een verhaal van mannen, zegt Nissen, en een verhaal over regenten die in vergaderkamers bij elkaar komen en daar een burgerlijke politieke cultuur vormden. „Maar als je door de lens van deze vier gemalinnen naar de geschiedenis kijkt, ontdek je dat het niet alleen om mannen draaide én dat niet al het belangrijks in vergaderkamers gebeurde. Het hof rondom de stadhouder speelde ook een belangrijke rol – en binnen dat hof probeerden deze vrouwen hun invloed te laten gelden.”

Historici hebben al langer aandacht voor de rol die koninginnen en maîtresses speelden aan het hof van koningen als Lodewijk XIV, maar omdat het stadhouderschap pas laat in de zeventiende eeuw officieel erfelijk werd, is de Nederlandse geschiedenis minder door deze lens bestudeerd, zegt Nisssen. „En dat terwijl de gemalinnen zich eigenlijk met dezelfde zaken bezighielden als vrouwen aan buitenlandse hoven: ze bekommerden zich om de positie van hun kinderen en trachtten hun invloed in te zetten voor hun families.”

Portret van Albertine Agnes met haar drie kinderen.
Beeld Fries Museum/Heritage Images

De stadhoudersvrouwen moesten zich – net als de Nassau-mannen – wel aanpassen aan de politieke context waarbinnen ze opereerden, zegt Nissen. „Dat zie je goed bij de belangrijkste taak die zo’n gemalin had: het produceren van een opvolger. Dat betekende niet alleen het baren van een mannelijk kind, maar ook het opvoeden ervan. Daarin moest ze zich schikken naar wat de staatsinstellingen wilden met zo’n jongen: wie mocht ’m opvoeden, wat ging hij leren, waar ging hij studeren? Bij het beantwoorden van die vragen hadden de stadhoudersvrouwen minder te zeggen dan een koningin. Er stond voor hen ook meer op het spel als het misging.”

Nieuw leven

De vier vrouwen kregen allen te maken met de dood van hun echtgenoot. Het overlijden van de stadhouder zorgde niet alleen voor een politieke crisis in het leven van de gemalin, ontdekte Nissen. „Het gaf hen ook de kans om hun macht verder uit te breiden. Er begon een nieuw leven toen hun man er niet meer was. Zo machtig als een koningin werden ze nooit – omdat ze met hun lichaam niet de staat belichaamden, zoals dat in een monarchie het geval is.”

Portret van Maria Stuart, de weduwe van stadhouder Willem II.
Beeld Rijksmuseum

De ‘biologische levenscyclus’, zoals Nissen het in haar proefschrift noemt, speelde een belangrijke rol in het leven van Sophia, Amalia, Maria en Albertine. „Als ze in verwachting waren, werd hun bewegingsruimte veel beperkter. Een goed voorbeeld daarvan zie je bij Maria Stuart, die hoogzwanger was toen haar man Willem aan de pokken leed. Zij had geen toegang meer tot hem, maar haar schoonmoeder Amalia nog wel. In een dagboek van een hoveling las ik dat bijna iedereen aan het hof al wist dat Willem dood was, maar dat Maria daarvan nog niet op de hoogte was gesteld. Dat is natuurlijk heel pijnlijk.”

Dit waren de momenten dat Nissen haar vrouwen niet alleen zag als onderzoeksobject, maar ook als mens, zegt ze. „Je bent als historicus al snel geneigd om te denken: hoe gaan ze strategisch om met dat weduweschap, hoe gebruiken ze dat politiek? Neem een brief die Albertine Agnes aan raadpensionaris Johan de Witt schreef na het overlijden van haar echtgenoot Willem Frederik. Daarin heeft ze het over haar ‘overmatig met verdriet overstelpt gemoed’ en haar jonge zoontje. Mijn eerste idee was: ah, ze zet hier een bepaald discours neer. Maar ze was natuurlijk ook gewoon écht verdrietig om haar man en bezorgd om haar kind.”

Echtgenote, dochter, zus, moeder

Al met al moesten de vier stadhoudersgemalinnen een ingewikkelde balanceeract opvoeren, concludeert Nissen. „Ze waren politicus, wánt ze waren lid van een familie. Ze waren echtgenote, dochter, zus, moeder – en al die rollen tegelijk. En in deze rollen hadden ze verschillende politieke belangen. Het vergde veel inzicht om die goed tegen elkaar af te wegen. Dat hadden ze allemaal, de een wat meer dan de ander.”


‘De volle maan kan veranderen in een doffe, donkergrijze plak’

Marc Klein Wolt houdt veel ballen in de lucht – en in de ruimte. Als directeur van het Radboud Radio Lab in Nijmegen en als projectdirecteur van de Africa Millimetre Telescope (AMT) in Namibië speelt hij een sleutelrol in de ontwikkeling van telescopen op aarde en daarbuiten. Hij is voortrekker van een netwerk van wetenschappers dat voor ESA een radiotelescoop op de achterkant van de maan wil realiseren. Ook is hij mededirecteur van het Virtual Center for Astronomical Instrumentation – een samenwerking met de TU Eindhoven. Als bestuurslid van laboratoria CometLab en Avatar stimuleert hij nieuwe technologische initiatieven. Zijn werk reikt verder dan technologie: hij wil lokale gemeenschappen betrekken en inspireren. Dat doet hij ook dicht bij huis: hij komt net uit een overleg met Hubert Bruls, burgemeester van Nijmegen, met wie hij als ambassadeur van Nijmegen Science Campus meer bedrijvigheid wil aantrekken.

Bent u goed in multitasken?

„Ja. Ik heb het ook nodig. Als ik één ding moet doen de hele tijd, dan gaat dat niet goed. Ik vind het leuk om meerdere dingen naast elkaar te doen. Bij mij is 1 en 1 altijd 3 of 4. Ik zie overal de vermenigvuldiging. Dat geeft mij zoveel energie dat ik al die dingen naast elkaar kan blijven doen.”

Hoe bent u als manager?

„Ik heb een hekel aan het woord manager. Ik zet dingen in gang, de uitwerking laat ik graag aan anderen over. Ik geloof niet in dwingend leiderschap; intrinsieke motivatie werkt beter. Dan gaat het vanzelf en hoef je alleen een beetje bij te sturen of af te remmen. Als ik hier ben, investeer ik liever tijd in gesprekken dan in e-mails – mijn inbox krijg ik toch nooit leeg.”

Klein Wiolt is ook projectdirecteur van de Africa Millimetre Telescope, die een essentieel onderdeel wordt van de Event Horizon Telescope, gespecialiseerd in het waarnemen van superzware zwarte gaten. „We willen meer bereiken dan alleen het neerzetten van de telescoop. In het verleden zijn observatoria soms gebouwd zonder rekening te houden met de lokale bevolking. AMT is een telescoop ín Namibië en vóór Namibië, de bedoeling is dat hij op termijn volledig lokaal wordt gemanaged en ook een plaats in de gemeenschap heeft. Vanaf het begin betrekken we de Namibiërs erbij.”

U leidt het project op afstand, de telescoop is nog niet gebouwd. Kan dat tot teleurstelling leiden?

„Uiteindelijk is het aan de lokale organisatie om het over te nemen, maar ik heb goede hoop, ze leveren uitstekend werk. De meesten van de oorspronkelijke groep studenten zijn nog steeds betrokken, sommige als promovendi. Ook brachten we het Mobiel Planetarium naar Namibië, een opblaasbare ruimtebioscoop die langs dorpen gaat om kinderen een ervaring te geven van het heelal. Dat project staat daar nu op eigen benen, al meer dan 20.000 kinderen zijn bereikt. Het planetarium geeft het AMT-project inbedding in de maatschappij, het is bijzonder en waardevol om dit te mogen doen.”

De beroemde foto van een zwart gat uit 2019 met handtekeningen van betrokkenen uit Nijmegen.
Foto Jagoda Lasota

Lees ook

‘Tal van telescopen staan op inheems territorium, met een arme bevolking. Daar moeten we oog voor hebben’

Jessica Dempsey voor de Dwingeloo Radiotelescoop in Drenthe, gebouwd in de jaren 50.

Eerder vervulde Klein Wolt een andere droom: een missie naar de radiostille achterkant van de maan, een ideale plek om straling uit het jonge heelal op te vangen. Een radiotelescoop liftte in 2018 mee met een Chinese missie. De podcast De man en de maan van journalist Saar Slegers volgt Klein Wolt jarenlang bij zijn project.

In de podcast zei u: we krijgen een buitenkans om mee te liften naar de maan. Maar China kreeg zo westerse technologie in huis.

„Ze hebben het nooit in huis gehad. Ik wist goed hoe belangrijk wederkerigheid en respect zijn om iets op te bouwen, zeker in de Chinese cultuur. En hoe je dat respect soms moet afdwingen. Toen de Chinezen onze software en elektronica wilden hebben, vroeg ik om de satellietblauwdrukken – die we nodig hadden om interferentie te voorkomen. Ze weigerden, dus hield ik voet bij stuk: geen deal. Ze probeerden ons later te slim af te zijn door ons weg te sturen van het project met achterlating van de spullen in ons lab. Maar we haalden alles tijdig weg, tot hun verrassing. Ik kan misschien naïef overkomen, maar ik ben niet achterlijk.”

Veel mensen waren al vroegtijdig gestopt met dit project, denk ik.

„Dat werd mij ook continu gezegd. Maar je moet niet tegen mij zeggen: dat gaat niet werken – dan ga ik je laten zien hoe het wel kan, haha.”

Detail van een telescoop.
Foto Jagoda Lasota

Wat heeft de tijd in China opgeleverd?

„Ik heb een diep respect gekregen voor de Chinese werkcultuur. In China is het belangrijk om gezichtsverlies te vermijden, zowel persoonlijk als voor je baas. Daarom bouwen Chinezen altijd flexibiliteit in projecten: gaat iets mis, dan is er direct een alternatief.

„Er zijn meerdere wegen die naar de maan leiden. Radiosterrenkunde op de achterkant van de maan is een prioriteit van de [Amerikaanse] NASA. De [Europese] ESA wil hierop inspelen en vroeg mij een team bijeen te brengen om een radiotelescoop te ontwerpen. De informele opdracht is om een diplomatieke brug te slaan tussen Europa, de VS en China. Want hoewel de VS geen technologie delen met China, bestaat er academische vrijheid voor samenwerking. Dat is gelukt, er zitten Amerikaanse maar ook enkele Chinese wetenschappers in het team.

„Eerst ontwerpen we een prototype – snel resultaat is belangrijk voor zichtbaarheid en om de apparatuur te testen. Het ontwerp is hetzelfde als de uiteindelijke grote telescoop: een lichtgewicht ‘luchtbed’ van radioantennes, dat wordt uitgerold op de achterkant van de maan.”

Hoe ziet de maan er over 20 jaar uit en wat voor rol wilt u daarin spelen?

„Er zullen veel activiteiten zijn: wetenschap, maar mogelijk ook toerisme en wellicht zelfs mijnbouw. Dat heeft grote gevolgen voor de maan en hoe we haar zien. Na een theatervoorstelling van Marjolijn van Heemstra, die zich hierom bekommert, bespraken we dat de maan vertegenwoordiging op aarde nodig heeft, net als beschermde natuurgebieden. Mijnbouw zou de maan ingrijpend veranderen, bijvoorbeeld door maanstof dat boven het oppervlak blijft zweven. We zien de volle maan nu als een heldere bal, maar ze kan veranderen in een doffe, donkergrijze plak, met stipjes kunstlicht erop. Accepteren we dat? Marjolijn en ik werken samen met Teylers Museum aan plannen voor een ambassade voor de maan. Gezien mijn betrokkenheid bij maanplannen voel ik me verantwoordelijk om voor de maan op te komen.”

Kabels die signalen geleiden op de Nijmeegse Radio Lab.
Foto Jagoda Lasota

Moet u het niet ook hogerop zoeken? Zoals Elon Musk en Jeff Bezos.

„Ja, nu je het zegt… ik kan makkelijk aan hun telefoonnummer komen. Daarvan moet ik misschien gebruik maken als we de ambassade hebben.”

Wat zou u tegen Musk zeggen?

„Ik zou hem vragen of hij erkent dat de maan een belangrijke rol heeft in de belevingswereld van ons als mens, met een grote synergie tussen wetenschap, exploratie en kunst. Ik weet niet of het zin heeft, want zijn gezond verstand lijkt de afgelopen tijd een beetje weg te zijn. Maar ik zou hem niet anders benaderen dan iemand anders: enthousiast, gemotiveerd, oprecht en eerlijk. Ik blijf gewoon Marc uit Enschede.”

Eerder heeft u uw bewondering voor Musk uitgesproken.

„Soms voel ik me wel verbonden met Musk, wanneer ik merk hoe ik mensen soms meekrijg in mijn ideeën. Ik ben niet bang om een grootse visie neer te zetten en mijn team hierin de ruimte te geven om fouten te maken. Bij SpaceX hebben ze die strategie ook: ga het maar gewoon doen, loop tegen die muur, daar leer je zoveel van.”