Koppeltjeduikelend naar Marseille – zo reisde ene Charles Takkenberg in 1923 door Europa

Bijna zeven miljard kilometer. Zoveel verplaatsten Nederlanders zich te voet buitenshuis in 2023, het meest recente meetjaar van het Centraal Bureau voor Statistiek. Daarmee liepen ze bijna een derde meer dan in ‘pre-coronajaar’ 2019. Iets meer dan 35 procent daarvan had als doel om „te toeren of te wandelen”. Lopen als op zichzelf staande activiteit kortom, in plaats van als middel om van A naar B te komen. Ook uit allerhande wetenschappelijk onderzoek blijkt dat wandelen de laatste jaren populair is geworden.

Maar niet alléén in de laatste jaren. Ruim een eeuw geleden was er in Nederland eveneens sprake van een wandelhype, ontdekte socioloog Jaco Berveling. Geen ommetjes over de hei of stedelijke flaneersessies, maar verder, de grens over, Europa door. Honderden, zo niet duizenden jongemannen (en een enkele vrouw) vertrokken uit Nederland om te ‘wereldwandelen’.

„Het waren vaak jongens van simpele komaf, zonder rijke familieleden. Om in hun levensonderhoud te voorzien verkochten de wandelende mannen kaarten met hun eigen foto erop”, vertelt Berveling thuis in Rotterdam. „De brutaalsten stapten bij een krantenredactie binnen om hun verhaal te verkopen, maar er zijn er ongetwijfeld ook een heleboel geweest van wie de avonturen niet zijn vastgelegd.”

Drieëneenhalf jaar doorzocht hij krantenarchieven en bladerde door talloze bakken met ansichtkaarten. Afgelopen najaar verscheen zijn boek: Wereldwandelen! De Nederlandse globetrottermanie, 1905-1935. In de map voor hem op tafel liggen honderden zwart-witte ansichtkaarten van de wandelaars. Sommigen in Volendammer kostuum, op klompen. Anderen met attributen (stelten, een ton om voort te rollen, een blok dat aan een been wordt meegesleept). „Alles om maar op te vallen, om zich te onderscheiden van de rest.”

Hoe beter het verhaal, des te meer ansichtkaarten ze konden verkopen

Wat drijft de wereldwandelaar?

„Eén drijfveer hebben ze met elkaar gemeen: nieuwsgierigheid. Maar er zijn ook andere motieven. Zo heb je de idealisten die hun boodschap willen uitdragen. Geheelonthouder Jan de Groot, een 35-jarige ‘vroolijke, levenslustige jongeman’, geeft in 1913 een kroeg in Deventer een rondje melk in plaats van bier. En vegetariër Jacobus Kortrijk begint in 1923, op zijn 28ste verjaardag, aan een vijfjarige wandelreis waarbij hij ‘hoofdzakelijk van vruchten’ zal leven.

„Maar daarnaast heb je ook nog de amateur-antropologen, de avonturiers, de klaplopers die de wereld intrekken om maar geen serieuze baan te hoeven zoeken en de probleemontlopers die uit handen van justitie willen blijven. Niet iedereen wandelde overigens echt de hele wereld over. In mijn onderzoek ben ik in die zin coulant geweest: ook wie een maandenlange voettocht door Nederland of Europa maakte, heb ik meegeteld.”

Ansichtkaarten van wereldwandelaars.
Foto Hedayatullah Amid

Hoe was die wandelhype ontstaan?

„In 1873 was De reis om de wereld in tachtig dagen van Jules Verne verschenen. Dat was zó succesvol dat het concept niet alleen navolging kreeg in andere boeken, maar ook in het echt. Zo raakten de Amerikaanse journalistes Nellie Bly en Elizabeth Bisland in 1889 met elkaar in een race rond de wereld verwikkeld, waarbij Bly het record brak met 72 dagen, 6 uur en 11 minuten.

„Maar lang niet iedereen kon zo’n dure reis per trein en stoomschip betalen. Lopen was aan het begin van de 20ste eeuw de meest vanzelfsprekende manier om je voort te bewegen. Vrijwel niemand had een auto en ook de fiets was een luxebezit. Dus lag globetrotten in de meest letterlijke zin – de aarde bewandelen – voor de hand voor wie toch op avontuur wilde. Je ziet trouwens ook dat de wereldwandelaars zich door Verne lieten inspireren. Ze vertelden bijvoorbeeld vaak dat ze meededen aan een weddenschap, al was dat lang niet altijd waar. Maar ja, hoe beter het verhaal, des te meer ansichtkaarten ze konden verkopen.”

Overigens was ook Nescio, schrijver én fervent wandelaar, begaan met wereldwandelaars

Konden ze goed rondkomen van de kaartverkoop?

„Zeker in steden was het geen slechte inkomstenbron. Twee Rotterdammers, Bertus Thijs en Simon Bosman, verkochten tijdens een zeven maanden lange voettocht door Nederland duizenden kaarten. Alleen al in Enschede deden ze in één dag vijfhonderd kaarten van de hand, voor 15 cent per stuk. Die twee waren ook zakelijk ingesteld. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant hadden ze een advertentie gezet als ‘twee energieke jongelui’ op zoek naar ‘meerdere groote Firma’s voor welke zij reclame Wenschen te verspreiden’. Zo adverteerden ze uiteindelijk voor wandelschoenen van hun sponsor Bata, inclusief lofdicht: ‘Bata-schoenen zijn de beste / Bata-schoenen up-to-date / ’k Wed, dat iedereen ten leste / ’t Merk van onze schoenen weet!

„Overigens was ook Nescio, schrijver én fervent wandelaar, begaan met wereldwandelaars. In 1904 ontmoette hij er een uit Parijs, Fernand Consigny. Voor een halve mark kocht hij Consigny’s kaart en stuurde die naar zijn verloofde.

„Maar niet iedereen kon leven van de kaartverkoop. Een van de weinige vrouwelijke wandelaars, de Britse Lizzie Humphries, moest rondkomen van het geven van lezingen nadat haar man er met hun gezamenlijk bijeengewandelde geld vandoor was gegaan.”

Wie is je favoriete wereldwandelaar?

„Ik heb wel een zwak voor Roode Karel, de Amsterdammer ‘met een fellen roode kop’ en een stem ‘die het behangsel van een kamer doet schudden’ die voor een weddenschap naar Parijs loopt, met een 12 kilo zwaar houten blok aan zijn been.

„Maar mijn favoriet is toch Charles Takkenberg, de ‘duikelaar’. Een acrobaat die in 1923 al koppeltjeduikelend in vijftien maanden 1.500 kilometer naar Marseille aflegde, in een dikke leren jas met gevoerde capuchon en kniebeschermers. In elke gemeente liet hij zijn vorderingen vastleggen in een controleboek.”

Waarom eindigde de trend?

„Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werd het natuurlijk steeds moeizamer om door Europa te reizen. Bovendien was de nieuwigheid er wel een beetje vanaf. Al is wereldwandelen natuurlijk nooit meer écht verdwenen. Kijk maar naar langeafstandswandelaars die bijvoorbeeld naar Santiago de Compostela lopen.”


Nederlandse Nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft krijgt grote wetenschapsprijs

Tijdens een gala-evenement in Los Angeles heeft de Nederlandse Nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft (78) zaterdag een speciale Breakthrough-prijs gekregen voor fundamentele natuurkunde. Hij ontvangt een bedrag van drie miljoen dollar voor zijn fundamentele werk aan de ontwikkeling van het standaardmodel van de deeltjesfysica. Daarin worden alle bekende elementaire deeltjes en de krachten die daarop werken beschreven.

De Breakthrough-prijzen worden sinds 2013 uitgereikt voor wetenschappelijke doorbraken. De prijzen – waarvan het bedrag dat van de bekendere Nobelprijzen overstijgt – zijn een initiatief van onder anderen Julia en Yuri Milner, Anne Wojcicki, Sergey Brin van Google en Mark Zuckerberg van Meta – het moederbedrijf van Instagram en Facebook. De uitreiking, die de organisatie de „Oscars of Science” noemt, is een glamoureus gebeuren met presentaties door beroemdheden en livemuziek van bekende artiesten.

„Voor wetenschappelijk onderzoekers zoals ik is het heel vererend om te horen dat je onderzoek een breakthrough – een doorbraak – is en dat daar aandacht aan gegeven wordt”, zei hoogleraar Gerard ’t Hooft kort voordat hij naar Los Angeles zou vliegen.

’t Hooft leverde in de jaren zeventig belangrijke bijdragen aan de ontwikkelingen die zouden leiden tot het standaardmodel van de deeltjesfysica. Fysici werkten in die tijd aan theoretische modellen om het gedrag te kunnen beschrijven van elementaire deeltjes, de kleinste bouwstenen van atomen en moleculen, en hun onderlinge krachten. De modellen voor de krachten bleken niet helemaal goed te werken. „Als je ermee ging rekenen dan bleken de reacties bijvoorbeeld oneindig sterk te zijn”, vertelt ’t Hooft. „En net zoals een auto niet oneindig hard kan rijden, kunnen deeltjes ook niet oneindige krachten uitoefenen.” Dat moest dus anders.

Wiskundig kloppend krijgen

Met zijn promotor Martinus Veltman wist ’t Hooft deze theoretische modellen wiskundig wel kloppend te krijgen, zodat de berekeningen zinnige antwoorden opleveren. „De procedure die we leerden hanteren heet ‘renormalisatie’”, vertelt hij. „Onze oplossing bleek fantastisch goed te werken als je het vergeleek met waarnemingen aan elementaire deeltjes”, vertelt hij. „Dat we die deeltjes konden begrijpen kwam voor veel mensen als donderslag bij heldere hemel. Dat werd als een doorbraak gezien.”

Voor de wiskundige fundering die ze hiermee legden voor de theorie van de zogeheten zwakke kernkracht – die onder meer betrokken is bij bepaald radioactief verval – ontvingen Veltman en ’t Hooft in 1999 al de Nobelprijs voor Natuurkunde. Daarna droeg ’t Hooft ook bij aan de inzichten in de theorie van de zogeheten sterke kernkracht – die kerndeeltjes in atoomkernen bij elkaar houdt. Die inzichten leiden uiteindelijk tot de ontwikkeling van het standaardmodel dat alle elementaire deeltjes en hun krachten beschrijft.

De Breakthrough-prijs erkent dat ’t Hooft sindsdien niet heeft stilgezeten. Zo werkt hij nu onder meer aan het begrijpen van zwarte gaten en een theorie voor quantumzwaartekracht – die de quantummechanica die de elementaire deeltjes beschrijft verenigt met de zwaartekracht. En ook binnen het standaardmodel zijn er nog open vragen.

„Ik ben zeer geïntrigeerd door die vragen”, vertelt ’t Hooft. „En ik denk dat er nog een heleboel doorbraken voor nodig zijn. Volgens sommige onderzoekers zijn er dingen die we nooit zullen begrijpen. Daar geloof ik niets van. Ik heb vertrouwen in het menselijk vernuft en dat er straks ontdekkingen komen waar niemand ooit aan gedacht heeft.”


Vrije Universiteit stopt met opleiding aardwetenschappen

De bacheloropleiding aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam moet verdwijnen vanwege bezuinigingen. Ook stopt het geologisch onderzoek en een deel van het masteronderwijs. Voor minstens 37 medewerkers dreigt nu ontslag.

Volgens de universiteit dwingen dalende studentenaantallen, hoge kosten en aangekondigde kabinetsbezuinigingen tot deze reorganisatie.

De plannen met aardwetenschappen zijn voorgelegd aan de medezeggenschaporganen van de universiteit, die nog advies mag geven. Daarna volgt een definitief besluit. Studenten en medewerkers spreken hun onvrede en onbegrip uit over de koers van de VU.

Alleen onderzoek naar – en onderwijs over – hedendaagse klimaatverandering van de afdeling aardwetenschappen blijft bestaan, samen met de bredere bacheloropleiding aarde, economie en duurzaamheid. De VU wil met de reorganisatie inzetten op „hedendaagse klimaatverandering en zich daarbij richten op urgente vraagstukken als natuurrampen en klimaatsystemen”. De universiteit verwijst, gevraagd naar commentaar, naar een persbericht waarin decaan Aletta Kraneveld zegt: „Klimaatverandering is absoluut één van de grootste uitdagingen van deze tijd. […] Daarom hebben we binnen het veelomvattende klimaatvraagstuk gekeken waar we als VU een verschil kunnen maken en op welke gebieden we toonaangevend zijn in onderwijs en onderzoek.”

Onbegrip bij studenten

„We zijn heel verdrietig, boos en gefrustreerd”, reageert student Brecht Reintsema (23), oprichter van actiegroep Red Aardwetenschappen op de aangekondigde plannen. „We snappen niet hoe dit te verantwoorden is en er is nog veel onduidelijk.” Volgens Reintsema brengt de VU de sluiting als een onvermijdelijke keuze, terwijl er wel degelijk een alternatief plan klaar ligt, opgesteld door de afdeling zelf, dat „financieel werkt en niet zo’n grote reorganisatie vereist. We snappen allemaal dat er bezuinigd moet worden en we zijn geen grote opleiding. Maar er is juist een tekort aan aardwetenschappers: in de energietransitie, klimaatweerbaarheid en waterhuishouding.” In het bijzonder ontbreekt het aan geologen, aldus Reintsema, die de diepe aarde onderzoeken. „Dat je juist die expertise eruit bonjourt, vind ik heel kwalijk.”

Ook medewerkers van de VU uiten hun ongenoegen over de plannen. „We voelen ons niet gehoord, we zijn niet meegenomen in de besluitvorming”, aldus Bernd Andeweg (51), die vorig week vrijdag zijn 25-jarig jubileum als docent aan de opleiding vierde. „Dat er financiële problemen zijn, was al duidelijk, daar wilden we ook best over meedenken. Maar er is niet naar ons geluisterd en de manier waarop dit naar ons gecommuniceerd is, vind ik beneden ieder peil.” Volgens Andeweg kon het faculteitsbestuur de cijfers waar de plannen op gebaseerd zijn niet overleggen. In juni 2024 moest er volgens de docent 15 tot 20 fte gekort worden op de afdeling, nu is dat het dubbele. „Maar waarom weten we niet.”

Zelf mag Andeweg, samen met een handjevol andere docenten, volgens de plannen nog twee jaar aanblijven om de huidige bachelorstudenten hun opleiding te laten afmaken. „Maar dat kun je beter stervensbegeleiding noemen. We moeten dan ook allemaal vakken gaan geven waar we geen achtergrond in hebben.”

Geologie en geochemie

Volgens de plannen stopt de bacheloropleiding aardwetenschappen per september 2027. Ook de richting geologie en geochemie wordt uit de aansluitende master earth science geschrapt. Dat kost 37 medewerkers per 1 augustus 2025 hun baan, en over tweeënhalf jaar nog eens vijf, aldus docenten. Wat de plannen voor de 130 bachelorstudenten aardwetenschappen betekenen, is nog onduidelijk.

„We realiseren ons dat dit voor de medewerkers en promovendi […] en voor de studenten ingrijpende plannen zijn”, aldus decaan Aletta Kraneveld in het persbericht. De VU moet jaarlijks minstens 60 miljoen bezuinigen vanwege dalende studentenaantallen, hoge kosten en aangekondigde bezuinigingen op het hoger onderwijs.

De VU zegt in gesprek te zijn met de Universiteit Utrecht, de enige andere universiteit die een bachelor aardwetenschappen aanbiedt, om een deel van het onderwijs en onderzoek daar voort te zetten. Volgens Andeweg is dat echter een schijnoplossing: „Daar is het geologische en geochemische onderwijs niet zo sterk als op de VU. Hoe wil je geothermie gaan doen als je niet weet hoe de ondergrond in elkaar zit?” Promovendi kunnen hun promotietraject volgens de VU wel voortzetten.

De actiegroep onder leiding van Reintsema geeft nog niet op: „We zijn erg strijdbaar, want we hebben een goede argumentatie: er ligt een alternatief plan klaar. Ik hoop dat het college van bestuur nog een andere keuze kan maken.”

Lees ook

VU, red de aardwetenschappen!

VU, red de aardwetenschappen!


Wie fietst is de hele tijd net niet aan het vallen, ‘maar dat doe je zonder erbij na te denken’

Hij weet niet meer hoe het voelde om als kind te leren fietsen. „En nu gaat het vanzelf”, zegt Marco Reijne (37). Fietsen is zo gewoon, dat het bijna gek lijkt om uit te leggen wat het is. Om te beginnen de fiets: twee wielen, een stuur dat kan draaien en een frame. „Wat ik bijzonder vind, is dat het ontwerp zo simpel, en in de basis al zo lang hetzelfde is. Je kunt je er heel efficiënt mee verplaatsen, maar het is wel heel instabiel. Als je niks doet, val je om. Je moet continu sturen om overeind te blijven. Dat klinkt heel vermoeiend, maar de fiets is zo ontworpen dat die je daarbij helpt. Je doet het zonder erbij na te denken.”

Maar door welke verstoring mensen precies vallen, hoe je dat kunt voorkomen, en hoe je kunt meten of iets werkt – voordat je bijvoorbeeld een nieuw fietsontwerp in productie neemt – daar bleek nog een wereld te onderzoeken. Marco Reijne promoveerde in maart op zijn onderzoek naar valpartijen door balansverlies op de fiets.

Reijne heeft aan de TU Delft lucht- en ruimtevaarttechniek gestudeerd en haalde zijn master met het ontwerpen van een nieuw soort polsstok voor hoogspringers. „Ik hou erg van sport.” En toen kwam zijn latere promotor met een vraag van fietsfabrikant Gazelle. Die werkte met Bosch eBike aan een ‘balans-assistent’, een motortje in het stuur dat fietsers helpt goed te sturen. Maar hoe goed zou het werken om valpartijen te voorkomen? Reijne werd enthousiast, ook omdat fietsen zo gewoon is. „En ik hou erg van fietsen.”

De meeste mensen raken niet gewond door een botsing, maar omdat ze uit balans raken. Het is onvoorstelbaar hoeveel er goed moet gaan om niet te vallen als je een obstakel tegenkomt. We zitten op een bankje op een kruispunt in de Theresiastraat in Den Haag, in de hoop getuige te zijn van een balansverstoring met goede afloop. Maar het enige dat we zien, zijn fietsers die soepel om een manoeuvrerende vrachtwagen heen zwieren. En een man die met één been zwaaiend over het zadel van een damesfiets stapt. Fietsen is één en al routine.

Maximaal Toegestane Stuurverstoring

Balanceren op de fiets is als vallen. „Als je een bocht naar rechts wilt maken, stuur je heel lichtjes naar links. Dan ‘valt’ je fiets direct naar rechts en zo stuurt de fiets ook vanzelf naar rechts. Totdat de contactpunten van je banden op de grond weer onder je zwaartepunt zijn. Dan is de balans hersteld.”

Meestal val je niet. Door je stuur te bewegen, blijf je in balans, ook als je bijvoorbeeld een stoeprand raakt. Maar hoe sterk moet het evenwicht eigenlijk verstoord raken voordat je valt? „Er is best veel onderzoek naar valpreventie gedaan, maar dan gaat het over vallen in en rondom huis, niet over fietsers. En goede data over ongevallen zijn er ook niet.”

In zijn proefschrift introduceert Reijne een nieuwe indicator: De Maximaal Toegestane Stuurverstoring. Een graadmeter om het effect van bepaalde interventies op de balans beter te kunnen evalueren. Ook heeft hij een primeur in het experimentele fietsonderzoek: de fietsvalsimulator. Hij had ons graag laten vallen, maar de opstelling heeft helaas alweer plaatsgemaakt voor een nieuw experiment.

Reijne heeft nog wel een filmpje. Een proefpersoon met helm hangt in een harnas, terwijl hij met een fiets op een loopband fietst, omringd door zachte matten. Zelfs de fiets is met zacht materiaal omkleed. Sensoren en camera’s registreren de stuur- en leunhoek van de fiets wanneer de computer rukjes geeft aan het stuur via de kabels die daaraan vastzitten. De proefpersoon voelt hoe hij uit balans raakt en probeert te corrigeren, tot hij valt. De maximale verstoring is de ruk waarbij je nog nét de balans kunt herstellen. „Mathieu van der Poel, die als profrenner heel behendig is, zal waarschijnlijk een hoge ‘maximale verstoring’ hebben. En iemand die dronken is een lage.”

Vergevingsgezinde infrastructuur

Reijne deed het experiment niet met wielrenners of dronken fietsers. Reijne zocht juist heel gewone mensen, jong en oud. Mannen en vrouwen. Hij vond 24 ervaren fietsers. De ethische commissie, die experimenten met mensen beoordeelt, had vooraf een vraag: is er een risico op vallen? „Dat was nou juist de bedoeling! Bij de terugkoppeling konden we melden dat niemand gewond was geraakt. Behalve één deelnemer die in het gebouw waar ook de ethische commissie zit, bij de ingang over de drempel was gestruikeld.”

Reijnes onderzoek leverde uiteindelijk een computermodel op. Niet alleen te gebruiken om te kijken of een nieuw soort fiets ook echt veiliger is, maar net zo goed te gebruiken voor een cursus fietsvaardigheid of voor ‘vergevingsgezinde infrastructuur’ – een mooi woord dat laat zien dat je ook bermen en stoepranden kunt ontwerpen die het niet ongenadig afstraffen als je even een stuurfoutje maakt.

Lees ook

Fietsen moet veiliger worden, maar hoe doe je dat?

Fietsers  in het centrum van Den Haag. Experts pleiten voor wegen waar auto’s en fietsers elkaar zo min mogelijk kruisen.

Bijvangst was er ook. Zo ontdekte Reijne dat je bij lagere snelheden – hoewel je dan minder stabiel bent – een hardere ruk aan het stuur moet krijgen om te vallen. „Bij een hogere snelheid heb je meer breedte nodig als je bijstuurt en raak je sneller van de weg af, bij een lage snelheid heb je meer tijd om te reageren.” En bemoedigend: tussen oudere en jongere fietsers was qua balans geen verschil te zien. „Ze komen misschien vaker in de statistieken terecht, omdat ouderen sneller iets breken en in het ziekenhuis terechtkomen.”

Reijne is inmiddels beleidsmedewerker ‘fietsveiligheid’ op het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op persoonlijke titel wil hij nog wel iets over fatbikes zeggen. Die krijgen vaak de schuld van ongevallen, terwijl de ‘maximale verstoring’ waarschijnlijk juist relatief hoog is. „Je zit met je voeten dicht bij de grond. En de brede banden zorgen voor stabiliteit. Misschien is de fatbike wel de beste e-bike voor ouderen. En grote kans dat jongeren er dan niet meer op gezien willen worden.”


Bonobo’s combineren kreten om nieuwe betekenissen aan hun roep te geven

Een hoge gil bij bonobo’s betekent zoveel als ‘ik ben hier’ of ‘kijk naar mij’. En met een lage gil wil een bonobo iets zeggen als ‘ik ben opgewonden’. Maar de combinatie van die twee betekent iets nieuws: ‘stop daarmee’, of soms ook: ‘let op mij want ik heb stress’.

En bonobo’s blijken meer van die ‘kreet-combinaties met nieuwe betekenis’ te gebruiken, uniek voor dieren. Dat blijkt uit analyses van gedetailleerde observaties van de omstandigheden waaronder bonobo’s hun geluiden maken. Uit al die omstandigheden per kreet en kreet-combinatie werd de vermoedelijke betekenis afgeleid, zo schrijven de biologen Mélissa Berthet, Simon Townsend (beiden Universiteit Zürich) en Martin Surbeck (Harvard) deze week in Science. Bonobo’s zijn samen met chimpansees de naaste verwanten van mensen, met een gemeenschappelijke voorouder die ongeveer 8 miljoen jaar geleden leefde.

De drie hechten veel waarde aan het feit dat de combinatie van kreten een ándere betekenis krijgt dan de simpele optelsom van de losse betekenissen. In menselijke taal is zo’n nieuwe betekenis schering en inslag, al denkt de routineuze taalgebruiker er nauwelijks over na. Maar in dierencommunicatie is zo’n ‘niet-triviale compositionele combinatie’ nog niet eerder vastgesteld. Eksterbabbelaars (Afrikaanse savanne-vogels) kunnen bijvoorbeeld wel hun geluid voor ‘matig alarm’ combineren met dat voor ‘samenkomen!’ om te communiceren dat er een gevaar is dat het nodig maakt om bij elkaar te komen, maar dat geldt als niet meer dan een optelsom. Een simpel mensenvoorbeeld van een betekenisverandering dat de onderzoekers geven is het verschil tussen een ‘blonde danser’ en een ‘slechte danser’. De eerste is een triviale combinatie: een simpele optelsom, blond én danser. Maar de tweede niet: het ‘slecht’ slaat niet op de persoon, maar op zijn of haar danstechniek, de slechte danser kan best een goede dokter zijn.

De jonge bonobo Mia reageert op geroep door verre leden van haar groep.
Foto Martin Surbeck/Kokolopori Bonobo Research Project

Een niet-triviale kreetcombinatie van bonobo’s is ook die van het gewone bonobo-piepje (‘ik wil iets’) met het fluitje (‘laten we bij elkaar blijven’) dat in sociaal gevoelige contexten, zoals paringen of machtsvertoon, zoiets gaat betekenen als ‘ik ben de baas’. Een andere niet-triviale combinatie is de piepkreet (‘kom samen’) met de hoge gil (‘kijk naar mij’) die in combinatie een geheel nieuwe rol krijgt in de coördinatie met andere groepen voorafgaand aan een verplaatsing.

Het aantal kreten dat in de analyses gebruikt werd was niet heel hoog: 560 enkele kreten en 175 combinaties, in 400 uur observatie in drie bonobo-groepen in de Kokolopori Bonobo Reserve in de Democratische Republiek Congo. Maar de omstandigheden werden zeer gedetailleerd bijgehouden, in een lijst van meer dan 300 mogelijke ‘omstandigheden’. Een kreet van een moeder die haar zoon achterna rent kreeg bijvoorbeeld de omstandigheden ‘spelen met een man’, ‘moeder-kindinteractie’ en ‘beweging’ mee. De onderzoekers benadrukken verder dat in hun exploratie van deze mogelijke voorloper van menselijke taal bij primaten veel buiten beschouwing is gelaten. Zoals de rol van gebaren, emotionele uitdrukkingen en ook de mogelijkheid dat een kreet ook weleens helemaal géén betekenis kan hebben.


Als hij naar zijn universiteit in de VS reist, zegt deze Nederlandse racisme-onderzoeker liever niet meer wat hij precies doet

Tot voor kort maakte socioloog Jacob Boersema zich nog geen zorgen als hij langs de Amerikaanse douane moest. Zijn koffer met academische artikelen over racisme, gender en kolonialisme werd soms wel geïnspecteerd, maar dan bleef het bij een licht sarcastisch commentaar: „Goh, u houdt wel van lezen.”

Nu is het anders. Toen Boersema, die werkt aan New York University, onlangs voor een lezing naar Nederland kwam, nam hij een paar exemplaren van zijn boek Can We Unlearn Racism? What South Africa Teaches Us About Whiteness toch maar niet mee. „Ik wil tenslotte ook terug en je weet nooit”, zegt Boersema in een Leidse lunchroom, een paar dagen voor zijn terugreis naar de VS.

Met de jacht die de Amerikaanse staat heeft geopend op wetenschap die zich bezighoudt met gender, racisme en andere ‘knettergek linkse’ onderwerpen kan ook een Nederlandse socioloog met een green card maar beter oppassen. Hij doceert over racisme en kolonialisme, maar houdt het bij de douane op zijn formele leeropdracht, zegt hij: „Sociologische methoden en technieken.”

Veilig ver weg

Jacob Boersema doceert in New York.
Foto Privéfoto

Jacob Boersema (47), naast socioloog ook historicus, promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam en doceert alweer jaren in de VS, eerst aan Columbia University en nu aan New York University. Ook die universiteit siddert onder het offensief dat Trump heeft ingezet.

En die, benadrukt Boersema, staat niet los van wat in Nederland gebeurt. „Je voelt hier toch een soort buzz dat het bij ons allemaal zo’n vaart niet zal lopen. Mensen zeggen me: wat erg, wat er in Amerika gebeurt. Wij hullen ons graag in een soort neutraliteit, veilig ver weg. Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen Nederland en de VS, maar dezelfde mechanismen werken ook hier. De opgeklopte paniek over ‘woke’ in politiek en media die het voorstadium was van Trumps maatregelen, die zie je hier ook.”

Heb ik het er voor over om mijn baan en inkomen op het spel te zetten?

Na de Gaza-protesten die eind 2023 begonnen – en aan Columbia University op verzoek van de instelling door de politie werden beëindigd – sloeg ook aan zijn universiteit de angst toe, zegt Boersema. „In het gebouw is inmiddels alles afgegrendeld om protesten te ontmoedigen. Mensen letten op wat ze zeggen, of ze zwijgen gewoon. Collega’s van kleur doen de deur dicht als ze in gesprek zijn. Openlijk zeggen ze niets controversieels, ook studenten niet.” Ook hijzelf weegt tijdens colleges zijn woorden. „Lang niet alle studenten denken hetzelfde over Trump. Er hoeft er maar één tussen te zitten die aanstoot neemt aan wat je zegt en je kunt de klos zijn.”

Is er verzet? „Het is voor iedereen nu een kwestie van moed. Heb ik het er voor over om mijn baan en inkomen op het spel te zetten? Ik heb zelf geen tenure, een vaste aanstelling, dus het kan zomaar afgelopen zijn.” Uit voorzorg deed hij niet mee aan de Gaza-protesten vorig jaar. En dan is het gevaar voor hem nog betrekkelijk laag, zegt hij. „Ik ben me erg bewust van mijn privileges. Mensen zeiden me: wat is het ergste wat jou kan gebeuren? Gedwongen terug naar Nederland, is dat nu zo’n ramp? Ik heb collega’s van kleur voor wie de bedreiging vele malen groter is. Zij kunnen geen kant op.”

Onverholen

Bovendien, ook een gewetensvraag: verdient de universiteit het in de huidige opzet eigenlijk om verdedigd te worden? „Universiteiten als de mijne zijn in de VS neoliberale instellingen die zich met torenhoge collegegelden richten op een mondiale elite. De zeggenschap van staf en studenten is maar heel beperkt.”

In artikelen voor het Nederlandse magazine OneWorld schrijft Boersema sinds 2020 onverholen over het gevaar van een nieuw fascisme in de VS – en hier – ook als historicus. „Ik zeg graag: het gaat er niet om wat de jaren dertig ons over Trump kunnen leren, maar wat Trump ons over de jaren dertig kan leren. Je leert begrijpen hoe het destijds werkte. Dan kun je constateren dat we soms de verkeerde lessen hebben getrokken.”

Ik maak me vooral zorgen over acceleratie, over een autoritaire olievlek die zich uitbreidt

Hij bedoelt, bij voorbeeld: kijk eens hoe de tech-giganten van Silicon Valley zich in korte tijd naar het nieuwe regime hebben gevoegd – en dat zelfs aanjagen. „Tech-ondernemers waren heel lang de helden van progressief Amerika, nog onder Obama. Ze steunden bij de verkiezingen in 2016 Hillary Clinton tegen Trump. Nu is Elon Musk Trumps grote uitvoerder geworden. Dat verbaast mensen maar zo ging het ook in de jaren dertig, toen het kapitaal zich schikte naar de nieuwe machten. Een les die we vergeten zijn.”

Reden genoeg dus voor sombere verwachtingen. „Ik maak me vooral zorgen over acceleratie, over een autoritaire olievlek die zich uitbreidt. In Nederland zien we daar ook tekenen van met het huidige kabinet. Dat is een veel groter gevaar dan een paar radicale studenten die iets willen doen aan de ellende in de wereld.”

Omineuze vraag

Hij werkt nu aan een boek over racisme in het Nederlandse koloniale rijk, van eind achttiende eeuw tot de Tweede Wereldoorlog. Aan bod komen historische notabelen als de antirevolutionaire staatsman Abraham Kuyper en de oriëntalist Christiaan Snouck Hurgronje, vanuit hun eigen teksten. „Ik ben meer van de empirie dan van het moraliseren, je kunt de feiten heel goed voor zichzelf laten spreken. Je moet de bronnen openslaan, daar staat het allemaal open en bloot. Dat gebeurt nog steeds te weinig als het om dit onderwerp gaat.”

Maakt zijn boek – dat zal wemelen van woorden die door Trump verdacht zijn gemaakt – nog kans bij een Amerikaanse academische uitgeverij? Ook dat is nu een open, omineuze vraag. „Ik hoop het.”


Vaccinatie tegen gordelroos lijkt ook te beschermen tegen dementie

Een vaccinatie tegen gordelroos beschermt ouderen niet alleen tegen gordelroos, maar mogelijk ook tegen dementie. Dat blijkt uit een Amerikaans onderzoek naar de elektronische gegevens van bijna 300.000 mensen in Wales. Mensen die het vaccin kregen, hadden in zeven jaar tijd ongeveer 20 procent minder kans op de hersenziekte. Het vaccin zou daarmee een preventieve rol kunnen spelen bij dementie, mogelijk effectiever en goedkoper dan bestaande behandelingen. De onderzoekers publiceerden hun resultaten woensdag in Nature.

Gordelroos is een infectie met het varicella-zostervirus die pijnlijke blaasjes, uitslag en jeuk veroorzaakt. Bij kinderen komt het voor in een mildere vorm en is het beter bekend als waterpokken. Na een eerste infectie nestelt het virus zich vaak in de ruggenmerg, waar het bij lage weerstand heractiveert.

Neuro-immunologen vermoeden al langer dat er een verband is tussen gordelroos en dementie, maar eerdere observationele studies zitten vol onzekerheden. Groepen mensen mét en zonder gordelroosvaccinatie kunnen sterk verschillen in hun lichaamsbeweging, dieet en bestaande gezondheidsproblemen. Onderzoekers houden hier rekening mee door het geschatte effect te berekenen, maar zonder gerandomiseerd onderzoek is het onmogelijk om de rol van verstorende factoren volledig uit te sluiten.

Maar in de nieuwe studie vonden de onderzoekers een bijzondere situatie. Ze zagen dat in het Britse Wales een bijzonder vaccinatieprogramma tegen gordelroos was opgestart. Vanaf 1 september 2013 werd elk jaar iedere 79-jarige uitgenodigd voor een vaccinatie tegen gordelroos. Mensen die op de startdatum 80 jaar of ouder waren, kregen geen uitnodiging.

De onderzoekers gebruikten de situatie als een zogeheten ‘natuurlijk experiment’. De groepen gevaccineerden en ongevaccineerden waren op een klein leeftijdsverschil na vrijwel gelijk, waardoor een precieze vergelijking mogelijk was. De onderzoekers controleerden op mogelijke variabelen, en sloten bijvoorbeeld uit dat er rond dezelfde datum veranderingen in de gezondheidszorg werden doorgevoerd. Het enige gemeten verschil tussen de gevaccineerden en ongevaccineerden was dat in de eerste groep 20 procent minder dementie werd gediagnosticeerd. Bij andere veelvoorkomende gezondheidsproblemen, zoals kanker, diabetes en hart- en vaatziekten, zagen de onderzoekers geen noemenswaardige verschillen.

Vooral vrouwen profiteren

Hoe het vaccin precies beschermt tegen dementie, is nog onduidelijk. Een gangbare theorie is dat het de hersenschade van het virus voorkomt. Eerder onderzoek toont aan dat infectie en heractivatie van het varicella-zostervirus de bloedvaten in de hersenen aantast en kan leiden tot lokale ontstekingen en ophopingen van stoffen als bèta-amyloïde, die gerelateerd zijn aan dementie.

De nieuwe studie ondersteunt dit idee, schrijven de Amerikaanse onderzoekers. Ze zagen dat mensen die meerdere keren gordelroos kregen, ook vaker dementie ontwikkelen. Ook lijkt het behandelen van gordelroos met antivirale medicijnen tot minder dementie te leiden.

Een andere theorie is dat het vaccin zelf het beschermende effect veroorzaakt. Het gordelroosvaccin gebruikt een verzwakte vorm van het virus om een sterke afweerreactie op te wekken. Het is bekend dat dit een boost kan geven aan het algehele immuunsysteem. Hierdoor zou het gordelroosvaccin ontstekingen in de hersenen kunnen bestrijden die een heel andere oorzaak hebben, en een bredere bescherming tegen dementie bieden.

Het versterkende effect van afgezwakte virussen op het immuunsysteem zien onderzoekers vooral terug bij vrouwen. Dit is ook het geval voor de gordelroosprik bij dementie: vrijwel alleen vrouwen hebben er profijt van. Het zou kunnen dat vrouwen anders reageren op de vaccinatie, of dat dementie bij hen op een andere manier ontstaat, schrijven de onderzoekers.

Wachtlijsten

Het in de studie onderzochte vaccin, Zostavax, wordt ondertussen al enkele jaren niet meer geproduceerd. Het werd vervangen door het Shingrix-vaccin, dat veel effectiever is in het beschermen tegen gordelroos. In plaats van een verzwakt virus, gebruikt Shingrix specifieke eiwitten om het immuunsysteem te trainen in het herkennen van het virus. Of Shingrix hetzelfde effect heeft op dementie is nog onzeker. Twee observationele studies, waarvan één gefinancierd door producent GlaxoSmithKline, suggereerden dat Shingrix mogelijk nog beter tegen dementie beschermt dan Zostavax.

In Nederland adviseerde de Gezondheidsraad in 2019 om mensen van 60 jaar en ouder te vaccineren met Shingrix. Maar vanwege de hoge kosten – ongeveer 500 euro voor de twee benodigde prikken – is er nog geen grootschalig vaccinatieprogramma tegen gordelroos opgezet.

Na aandacht van onder andere het tv-programma Radar, afgelopen november, steeg de vraag naar het vaccin, waardoor er in sommige regio’s wachtlijsten zijn ontstaan. In maart presenteerde staatssecretaris Vincent Karremans (Preventie, VVD) drie financiële scenario’s voor een mogelijke invoering van Shingrix. Deze zouden woensdagmiddag besproken worden in een commissiedebat Publieke Gezondheidszorg, maar die vergadering is uitgesteld.


‘We weten heel weinig over de mensen die sterven door suïcide’

Gemiddeld overlijden in Nederland vijf mensen per dag door zelfdoding. Het is de belangrijkste doodsoorzaak onder jongeren tot dertig jaar en het aantal zelfdodingen in die groep stijgt nog steeds. Overlijden door zelfdoding komt het meest voor bij mannen van middelbare leeftijd: bij vier op de tien suïcides gaat het om een man van veertig tot zeventig jaar. „En we weten eigenlijk heel weinig over al deze mensen”, zegt gezondheidswetenschapper Elias Balt, onderzoeker bij 113 Zelfmoordpreventie. „Wel wat het CBS bijhoudt, zoals opleidingsniveau en samenstelling van het huishouden, maar niet wat hen heeft bewogen.”

Met de studies waarop hij eind maart promoveerde aan de Vrije Universiteit Amsterdam, brengt hij daar verandering in. Balt (33) onderzocht en verfijnde een methode die ‘psychosociale autopsie’ heet, waarbij nabestaanden na een zelfdoding worden geïnterviewd om te proberen te begrijpen waarom het slachtoffer tot de suïcide kwam.

„In elk onderzoek kwamen groepen mensen naar voren met eigen kenmerken, thema’s en zorgbehoeften”, vertelt Balt. Zo zag hij dat jonge mensen met een autismespectrum- of andere ontwikkelingsstoornis tegen vergelijkbare problemen aanlopen. „Op jonge leeftijd hebben ze al het gevoel nergens thuis te horen, ze voelen weinig steun en zijn niet erg weerbaar. Ze hebben het vooral moeilijk bij overgangen, zoals van school naar een vervolgopleiding en van die opleiding naar zelfstandig leven. Dat zijn kernmomenten die kunt aangrijpen voor preventie, waar je meer ondersteuning zou kunnen bieden.”

Een andere groep bestond uit jonge vrouwen die al sinds de puberteit met psychische problemen kampten, en met suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag. „Ze hadden soms wel vier of vijf diagnoses gekregen maar waren ondanks intensieve zorg nooit opgeknapt. De ‘handen in het haar’-cases.” Deze vrouwen gingen vaak online op zoek naar lotgenoten of ontmoetten die in een kliniek. „Om vervolgens – verstrikt is een groot woord – geïntegreerd te raken in een netwerk met andere jonge vrouwen met suïcidale gedachten en gedrag. Daardoor kwamen ze in een soort parallelle werkelijkheid terecht waarbij hun identiteit zich steeds meer ging vormen rondom suïcidaliteit. Het is heel moeilijk daar weer uit te komen, want je identiteit hangt ervan af. Zestig procent van die vrouwen kende iemand die ook was overleden door zelfdoding.”

Dat doet denken aan wat je ook bij anorexia wel ziet, dat jonge vrouwen elkaar in de ziekte versterken en in feite aanmoedigen. „Inderdaad. Bij eetstoornissen en verslaving is daar al wel onderzoek naar, maar bij suïcidaliteit nog vrijwel niet. Het is voor clinici ontzettend belangrijk om dit te weten.”

Binnen de mannen van middelbare leeftijd zag Balt ook een groep met specifieke kenmerken: „Die hadden een terugkerende episodische depressie, een constant gevoel van tekortschieten, en de laatste maanden voor de zelfdoding kwamen daar bijvoorbeeld relatieproblemen bij, of het verlies van een baan. Vaak waren deze mannen al in beeld bij de huisarts, bijvoorbeeld omdat ze antidepressiva slikten, maar niet meer onder behandeling bij een psycholoog. We weten dat jezelf heel snel tot last voelen een reden is om niet over suïcidale gedachten te praten, én een risicofactor voor zelfdoding. Bij deze groep zouden we de huisarts kunnen vragen: hou ze een beetje in de gaten.”

Mannen spreken over het algemeen veel minder over suïcidale gedachten dan vrouwen. Mannen van middelbare leeftijd spraken er vaak alleen met hun partner over, jonge mannen soms helemaal niet, of op zo’n grappige toon dat familie en vrienden hen niet serieus namen. „Bij meer dan een op de vijf jonge mannen die overleden door zelfdoding in ons onderzoek was het out of the blue, ruim drie keer zo vaak als bij jonge vrouwen. Dat zijn vaak de aangrijpendste verhalen, waarbij nabestaanden zich afvragen: wat heb ik gemist? Maar misschien was er niets te zien.”

Het waren altijd mooie gesprekken. Wanneer heb je het nou drie uur over iemand?

Elias Balt
gezondheidswetenschapper

Wat lastig is bij deze psychosociale autopsie: er is geen controlegroep. „Dat is een beperking. Je kunt op basis van ons onderzoek niet zeggen dat de patronen die we vinden uniek zijn voor zelfdoding. Maar vaak vinden we een bevestiging van risicofactoren die al bekend zijn, zoals autisme, en zit de kracht van ons onderzoek hem erin dat we een heel breed beeld van deze mensen krijgen en een diep begrip van hun kwetsbaarheden.”

De methodologische afweging is: als je ook nog een controlegroep interviewt, kun je minder nabestaanden van zelfdoding interviewen, en dat is waar het hier om gaat. De gesprekken duurden zo’n drie uur, dus dat is heel arbeidsintensief. En zwaar? „Ik zou zeggen: indrukwekkend. Ook wel zwaar, ja, maar vooral bijzonder, en verrijkend. Het waren altijd mooie gesprekken. Wanneer heb je het nou drie uur over iemand? Het grijpt je wel aan – soms belde ik erna iemand op om even over iets anders te praten.”

De methode die Balt onderzocht is trouwens niet gloednieuw. In de jaren vijftig gebruikten Amerikaanse psychologen voor het eerst de term psychologische autopsie, toen vooral in een forensische context, om te onderzoeken of een overlijden wel zelfdoding was (de psychologen waren toen ook al geïnteresseerd in het waarom, maar de politie minder). Balt heeft het liever over psychosociale autopsie, omdat het gaat om wat de nabestaanden vertellen en hij niet post-mortem psychiatrische diagnoses probeert te stellen.

Geautomatiseerd verwerken

Tijdens zijn promotietraject heeft Balt de interviewmethode steeds een beetje aangepast. In een eerste studie, onder nabestaanden van jongeren, sprak hij (of een collega) bijvoorbeeld meerdere nabestaanden per jongere, gemiddeld ruim twee. In een vervolgonderzoek onder nabestaanden van zelfdodingen op het spoor spraken ze meestal maar één nabestaande per overledene. „Dat hebben we vervolgens aangehouden, want meer informanten spreken leverde wel wát nieuwe informatie op, maar er was zelden conflicterende informatie. Dan verzamelen we liever informatie over een grotere groep overledenen, zodat we zoveel mogelijk informatie hebben om van te leren.”

Om die reden heeft hij ook een zeer uitgebreide online vragenlijst toegevoegd die nabestaanden invullen, waarna een deel van hen nog geïnterviewd wordt. En hij heeft onderzocht of niet alleen de vragenlijsten maar ook de transcripten deels geautomatiseerd kunnen worden verwerkt. „Dat bleek verrassend goed te werken”, zegt hij. „Je kunt thema’s coderen die je sowieso verwacht te vinden, en dan hoef je de tekst daarna alleen nog door te lopen op wat niet in je codelijst zit.”

En hoe kom je nou van die thema’s naar preventie? Dat is natuurlijk de hamvraag, en daar heeft 113 een vijftienkoppige expertraad voor in het leven geroepen, met psychologen en psychiaters erin, ervaringsdeskundigen en mensen van onder meer het SCP, het ministerie van VWS, nabestaandenorganisatie Aurora en 113 zelf. „Dat geeft een breder perspectief, en als aanbevelingen alleen vanuit 113 komen landen ze minder goed in het veld”, zegt Balt. Ook dat heeft hij onderzocht.

Enkele aanbevelingen staan al in het rapport Samen leren, minder suïcide, dat 113 enkele dagen voor de promotie uitbracht, met Balt als co-auteur. Bijvoorbeeld: doorbreek het taboe op zelfdoding, leer jongeren mentale veerkracht aan, zet ervaringsdeskundigen in en vooral: stem preventie af op de persoon. In interviews die Balts proefschrift niet meer hebben gehaald, maar wel het rapport, zijn alweer enkele nieuwe patronen geïdentificeerd, zoals vrouwen van middelbare leeftijd met onder meer hormonale problemen (zwangerschap, overgang) en dertigers met financiële problemen (studieschuld, hypotheek, verslaving).

Ik zou graag willen dat huisartsen in de toekomst ook onze brochure zouden uitdelen

Elias Balt
gezondheidswetenschapper

Balts proefschrift is inmiddels afgerond, maar de psychosociale autopsies gaan door. Alle respondenten de vragenlijst laten invullen en een deel van hen interviewen: dat is nog steeds de procedure. Tussen de zelfdoding en de interviews met de nabestaanden zit steeds minstens vier maanden, dat is met de medisch-ethische commissie zo afgesproken en in buitenlands onderzoek gebeurt het ook. Dat zou beter zijn voor het welzijn van de nabestaanden, maar Balt vraagt zich inmiddels af of het niet te betuttelend is. „Ze vullen de vragenlijst soms al na een paar dagen in; het is opvallend hoe snel ze denken: ik moet hier iets mee. Misschien moeten we de nabestaanden dus zelf vragen wanneer ze aan een interview toe zijn.”

Nabestaanden worden geworven via nabestaandenorganisaties, sociale media en de brochure Als je iemand verliest door zelfdoding, die uitgedeeld wordt door de politie en Slachtofferhulp en die verwijst naar informatie over het onderzoek bij 113. „En in het jongerenonderzoek benaderden we de nabestaanden via forensisch artsen en huisartsen. Ik zou graag willen dat huisartsen in de toekomst ook onze brochure zouden uitdelen.”

Omdat vooral de interviews erg arbeidsintensief zijn, is de volgende stap: kijken hoeveel interviews je minimaal moet blijven doen en wanneer méér interviews niet genoeg extra informatie meer opleveren. „Tenzij we kunnen bewijzen”, zegt Balt, „dat de interviews ook heel goed zijn voor de nabestaanden. Dan moeten we erop inzetten het bij iedereen te doen.”

Daar is al wel anekdotisch bewijs voor. In de ongeveer 250 interviews waar Balt zelf bij is geweest (waarvan hij er zo’n 50 afnam als hoofdinterviewer) merkte hij dat zij het heel fijn vonden om hun verhaal te kunnen doen. Een luisterend oor te krijgen. En: een bijdrage te leveren aan onderzoek. „Het zou interessant zijn om nog verder te onderzoeken of geïnterviewd worden invloed heeft op hulpzoekend gedrag en rouw bij de nabestaanden.”


Waarom kwispelen honden zoveel?

Het is het ultieme blijehondenbeeld: het extatische gekwispel als je thuiskomt, of als je de voerbak vult. Maar soms kwispelt je hond ook in andere situaties. Als hij iets graag wil, bijvoorbeeld. Of als hij zich onzeker of bedreigd voelt. Hoe zit dat?

Een ‘waarom’-vraag is altijd tricky: doel je op de oorzaak (‘waardoor’) of op het doel (‘waartoe’)? Bij diergedrag zijn er zelfs víér mogelijke invalshoeken, schreef bioloog en latere Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen in 1963. Hoe werkt het gedrag, mechanistisch gezien? Hoe ontwikkelt het zich gedurende een leven? Waartoe dient het? En hoe is het geëvolueerd?

Er zijn veel dieren die kwispelen, bijvoorbeeld drinkende lammetjes, etende herten, geïrriteerde paarden en tevreden varkens. Kwispelkampioen zijn de hondachtigen. Vos, wolf en coyote: ze doen het allemaal. Maar de hoofdprijs gaat naar de hond.

Italiaanse biologen zetten in 2024 in Biology Letters bestaand kwispelonderzoek op een rijtje, volgens de systematiek van Tinbergen. Ten eerste het mechanisme. Het zijn vooral de kleine hersenen die het kwispelen aansturen. Die reguleren de motoriek, maar ook angst- en plezierreacties. Maar er gebeurt ook iets in de grote hersenen. Honden kwispelen namelijk asymmetrisch. Vaak is er een lichte afwijking naar rechts, aangestuurd vanuit de linkerhersenhelft. Dat gebeurt in reactie op iets positiefs. Ze kwispelen juist ietsje naar links in een onzekere of negatieve situatie, aangestuurd door de rechterhersenhelft. Hoe dat precies zit is niet bekend, maar duidelijk is wel dat honden die verschillende kwispels haarfijn kunnen onderscheiden, bij elkaar én bij robothonden. Ze vertonen bijvoorbeeld meer stress bij het zien van links- dan bij rechtskwispelaars.

Hondenpuppy’s beginnen met kwispelen als ze vier à vijf weken oud zijn, allereerst in reactie op iets fijns. Pas later wordt het genuanceerder. Wolvenpups daarentegen kwispelen bijna nooit. En volwassen honden kwispelen geleidelijk meer rechts dan links naarmate ze een persoon beter leren kennen.

Over de functie van het kwispelen zijn de conclusies niet eenduidig. Het gedrag dient in elk geval als sociaal signaal, naar honden of naar mensen. Een lage kwispel staat voor geruststelling, of goede bedoelingen. Als het hele achterlijf meebeweegt, duidt de lage kwispel op een lage status of volledige onderwerping. En een hoge kwispel duidt op opwinding, maar die kan zowel positief als negatief zijn. Voor ons blijft het vaak gissen.

Ten slotte de evolutie van het vele kwispelen. Vanaf circa 35.000 jaar geleden zijn mensen wolven gaan domesticeren. Dat heeft geleid tot de hondenkenmerken die we zo waarderen, zoals hun vriendelijkheid, werklust en ‘slimheid’. In tegenstelling tot wolven kunnen honden bijvoorbeeld een wijzende mensenvinger volgen. Het leidde ook tot uiterlijke kenmerken, zoals hangende oren, vlekken en een boller voorhoofd.

Waarschijnlijk is het vele kwispelen, net als de hangoren, ontstaan als bijeffect van de domesticatie, aldus de Italianen. Mensen hebben er niet bewust op geselecteerd, maar die eigenschappen blijken genetisch gelinkt aan gewenste gedragskenmerken (het ‘domesticatie-effect’). Ook de tamme zilvervossen uit het beroemde Russische domesticatie-experiment kwispelden veel, hoewel ze alleen waren geselecteerd op vriendelijkheid.

Maar, zo besluit het artikel in Biology Letters, misschien speelt daar wel iets doorheen. Het kwispelen appelleert aan onze menselijke voorkeur voor ritme en cyclische bewegingen. Die vinden we geruststellend. Misschien hebben we honden wel altijd onbewust als vriendelijker beoordeeld naarmate ze meer kwispelden, en woog dat mee in de fokselectie.

Dus wellicht luidt het antwoord op onze beginvraag óók wel: omdat mensen dat fijn vinden.


‘We kiezen ervoor om tbc niet uit te roeien’, zegt bestsellerauteur John Green

Tuberculose, een ziekte die 19de eeuwse Europese dichters doodde, dacht schrijver John Green. En cowboys in het Wilde Westen. De hoofdpersoon in de videogame Red Dead Redemption 2 overlijdt aan tuberculose. Dat was ongeveer alles wat de Amerikaanse auteur van beroemde youngadultboeken zoals The Fault in Our Stars en Paper Towns over de ziekte wist. Tot hij in 2019, in het Lakka Government Hospital in Sierra Leone, een jongen ontmoet. Henry Reider.

Henry lijkt een jaar of negen, maar blijkt al zeventien te zijn. De jongen oogt opgewekt en energiek, maar is in werkelijkheid doodziek. Henry lijdt aan multiresistente tuberculose, een bacterieziekte die wordt veroorzaakt door Mycobacterium tuberculosis. De dokters in het ziekenhuis van het West-Afrikaanse land vrezen voor zijn leven.

Green voelt ongemak. „Ik was in Sierra Leone om een groot bedrag te schenken aan organisaties die zich daar inzetten voor de gezondheid van kinderen en moeders, en toch had ik geen idee dat tuberculose nog steeds de meest dodelijke infectieziekte ter wereld is”, zegt Green via een videoverbinding vanuit zijn woonplaats Indianapolis. „Toen ik Henry ontmoette, wist ik dat ik zijn verhaal moest vertellen.”

Wat zegt dat, dat u zo weinig over tbc wist?

„Dat we de ziekte in het rijke Westen praktisch onzichtbaar hebben gemaakt. Nog steeds krijgen in de Verenigde Staten zo’n 10.000 patiënten per jaar tuberculose, het is een infectieziekte die zich door de lucht verspreidt. Iedereen kan het krijgen. Sterker nog: een kwart tot een derde van de wereldbevolking raakt geïnfecteerd met tbc. Gelukkig hebben we de medicijnen en diagnostische apparatuur ontwikkeld om de ziekte op te sporen en effectief te behandelen. Het probleem is alleen, en dat ontdekte ik in Sierra Leone: we hebben die middelen niet eerlijk over de wereld verdeeld.”

Wanneer realiseerde u zich dat tuberculose ook een ongelijkheidskwestie is?

„Zodra ik mijn voet over de drempel van het Lakka Government Hospital zette. In mijn studententijd heb ik als aalmoezenier in verschillende kinderziekenhuizen gewerkt. Ik heb veel ellende gezien, maar ik zag nergens zulke zieke mensen als in Sierra Leone. Daar leerde ik dat tbc vooral vat krijgt op mensen met een zwak immuunsysteem door andere onderliggende problemen, zoals ondervoeding of onbehandelde hiv of aids.

„Van alle tbc-patiënten wereldwijd is de helft ondervoed. De Oegandese arts Peter Mugyenyi zei in 2000 in een voordracht over de onwil van het rijke Westen om de wereldwijde toegang tot hiv-medicatie te verbeteren ‘de medicijnen zijn waar de ziekte niet is, en de ziekte is waar de medicijnen niet zijn’. Precies hetzelfde geldt voor tbc. De ziektelast volgt het pad van onrecht en ongelijkheid dat wij ervoor hebben uitgestippeld.”

Henry lijdt aan multiresistente tuberculose. Zijn bacteriestam is resistent tegen de meest krachtige medicijnen tegen de ziekte. Door een gebrek aan testmogelijkheden in zijn land weet Henry dat lange tijd niet en wordt hij steeds zieker. Eenmaal in het Lakka Government Hospital, waar die resistentie wordt vastgesteld, is hij zijn leven nog steeds niet zeker.

In plaats van een goedwerkend middel tegen resistente tbc, bedaquiline, krijgt Henry een cocktail van medicijnen met nare bijwerkingen, die bovendien nauwelijks aanslaan. Waarom kreeg Henry die bedaquiline niet, vraagt Green zich af.

De ontmoeting met Henry gaf Green „een doel in zijn leven”. De auteur heeft lang geworsteld met wat hij ziet als de morele verantwoordelijkheid die bij zijn naamsbekendheid hoort: als Green iets zegt, dan luisteren miljoenen mensen. „Die megafoon komt met mijn werk, en ik houd van mijn werk. Nu heb ik iets zinvols gevonden om die megafoon voor in te zetten.” Samen met tbc-activisten wereldwijd vroeg hij aandacht voor tuberculosehulp in lage- en middeninkomenslanden.

Ik heb met eigen ogen gezien wat er kan gebeuren als activisten zich lang genoeg inzetten voor een betere wereld

En niet zonder succes. Het Amerikaanse conglomeraat Danaher verlaagde na aanhoudende druk van activisten de prijs voor een van zijn tbc-testen tot de kostprijs. Zonder zulke testen kunnen tbc-patiënten alleen gediagnosticeerd worden door hun speeksel onder de microscoop te bestuderen, een onnauwkeurige methode.

En farmaceut Johnson & Johnson zag af van de verlenging van het patent op bedaquiline. Het middel zou voor 130 Amerikaanse dollar per behandeling van zes maanden geproduceerd kunnen worden, maar Johnson & Johnson vroeg tot voor kort het dubbele. Green zette zijn naamsbekendheid in om de druk op het bedrijf op te voeren. In een bericht op Instagram verweet de auteur Johnson & Johnson zes miljoen mensen toegang tot het middel te onthouden, wat zou leiden tot „een stijging van het aantal resistente tbc-gevallen en honderdduizenden onnodige doden.”

Daarna deed Greens trouwe online fanschare, die hij zijn „nerdfighters” noemt, de rest. Onder de hashtag #patientsnotpatents verspreidden zij Greens boodschap. Wat tbc-activisten al jaren probeerden, lukte dankzij de megafoon van Green. De farmaceut zwichtte en beloofde het middel tegen de kostprijs te zullen ontwikkelen voor lage- en middeninkomenslanden. Het aantal patiënten dat daardoor in aanmerking komt voor het middel werd in een klap verdubbeld.

U schrijft in uw boek: het farmaceutische model moet op de schop.

„Het is nu lucratiever om een middel te ontwikkelen dat je wimpers sneller laat groeien, dan een middel tegen tbc. Behandelingen die nare ziektes de wereld uit helpen zouden prioriteit moeten krijgen boven de middelen die de rijken zich kunnen veroorloven.”

Uw boek gaat specifiek over tuberculose. Waarom?

„Opvallend aan tbc is dat het de meest dodelijke en oudste infectieziekte is die we kennen. Tuberculose heeft een enorme rol gespeeld in de geschiedenis van de mens, óók in het rijke Westen. In de 19de eeuw was tbc in Europa en de Verenigde Staten zo alomtegenwoordig, en trof het zoveel beroemde dichters, denkers en componisten, dat tbc werd beschreven als ‘de plaag van de witte man’, en ‘de ziekte van het meesterras, niet van het slavenras’, tegenwoordig ondenkbare beschrijvingen voor hoe artsen in de 19de eeuw de ziekte zagen.

„Het typische uiterlijk van iemand met tbc – bleek met rode blosjes en ingevallen ogen – werd nastrevenswaardig, een schoonheidsideaal voor vrouwen. Zij deden belladonna op hun oogleden en rode verf op hun lippen en wangen om er ‘consumptive chic’ uit te zien, naar de Engelse bijnaam van de ziekte, consumption.

„Dat veranderde in 1882, toen Robert Koch de bacterie ontdekte die tbc veroorzaakt. Juist de afwezigheid van tbc werd een teken van witte suprematie.

„Nog steeds leven grote delen van de wereld met die nalatenschap en maakt de ziekte zo’n anderhalf miljoen slachtoffers per jaar. Tuberculose is ook het verhaal van een wereld waarin we kíezen te leven. Dat verhaal wil ik vertellen.”

Tbc de wereld uit helpen is niet alleen een geldkwestie. U wilt de mensen in de westerse wereld ook in beweging krijgen voor deze zaak.

„Ja, want ik heb met eigen ogen gezien wat er kan gebeuren als activisten zich lang genoeg inzetten voor een betere wereld. Ik zag het bij hiv, bij malaria, bij tbc. De grootste uitdaging is wat ik het empathiegat noem. Als lijden dichtbij is, zijn we enorm genereus en compassievol, maar speelt het verder weg, dan worden we monsters. Voor een wereld waarin de pijn van iedereen even zwaar telt, moeten we ons leren vereenzelvigen met de pijn van mensen ver weg. We lossen problemen pas op als we die zien.”

Is dat realistisch, denkt u, dat empathiegat dichten?

„Het is ongelooflijk moeilijk. Ik loop dagelijks tegen de grenzen van mijn eigen empathie aan. Ik stuit op verhalen die ik niet écht tot me wil laten doordringen, omdat het mij persoonlijk stress oplevert.”

U kunt ook niet iedereen redden.

„Nee, maar wat betreft tuberculose is dit boek pas het eerste hoofdstuk, de lancering van een veel groter project.”

Heeft u al ideeën?

„Het meest urgent is de crisis die zich nú onder onze ogen afspeelt. De Verenigde Staten zijn lange tijd koploper geweest in de wereldwijde strijd tegen tbc, maar de regering-Trump wil bijna alle financiering voor tbc-hulp intrekken. Naar schatting zullen jaarlijks niet tien maar dertien miljoen mensen tbc oplopen en honderdduizenden mensen sterven als direct gevolg van deze beleidsmaatregel. Dat is ontmoedigend en vreselijk pijnlijk. Het is mijn prioriteit om te zorgen dat onze regering de ontwikkelingshulp voor tuberculose zo snel mogelijk weer opstart.”

De progressie van de afgelopen decennia komt nu tot stilstand, of brokkelt zelfs weer af

Bent u optimistisch?

„In het jaar dat ik afstudeerde, overleden per jaar twaalf miljoen kinderen al voordat ze vijf jaar oud waren. Afgelopen jaar waren dat minder dan vijf miljoen kinderen. Dat zijn geen cijfers die de voorpagina’s halen, maar ik vind dat wel de meest indrukwekkende prestatie die wij als mensen ooit hebben bereikt. In het geval van tbc hebben activisten tientallen jaren gevochten voor kleine verbeteringen, met resultaat. Het aantal tbc-sterfgevallen is de afgelopen 25 jaar met de helft afgenomen. In dat opzicht ben ik erg optimistisch.

„Maar vooruitgang is fragiel, en zeker niet vanzelfsprekend. De progressie van de afgelopen decennia komt nu tot stilstand, of brokkelt zelfs weer af. Ik heb het vermogen van mensen om dingen op te bouwen met eigen ogen gezien. Maar de afgelopen maanden heb ik ook gezien hoe snel mensen dat eigenhandig weer kunnen afbreken.”

Wat zegt het over de westerse wereld, dat we die progressie zo makkelijk weer inleveren?

„Ik ben er nog niet over uit wat er allemaal gebeurt. Ik begrijp het gewoon niet en ik ben verbijsterd. En het is ook niet zonder risico. Voor honderdduizenden mensen wereldwijd wordt nu hun tbc-behandeling onderbroken omdat de VS hun steun intrekken. Daardoor zal er meer resistente tbc circuleren. Dat is niet alleen een bedreiging voor arme landen, maar voor de hele mensheid.

„Maar ik vind het vooral onze morele verantwoordelijkheid om ons in te blijven zetten voor tbc in armere landen. In het westen profiteren we nog steeds van het kolonialisme dat ons hier rijkdom en welvaart heeft gebracht, over de ruggen van de landen die we hebben uitgebuit. Kijk naar Nederland: jullie voormalige kolonie Indonesië staat in de topvijf van landen met de meeste tbc-patiënten ter wereld. We zijn niet voorbij de geschiedenis, we zitten er nog middenin.”