Elk regenseizoen treedt de Amazone in Brazilië buiten haar oevers en verandert het dagelijks leven in de dorpen van de overstromingsgebieden, de zogeheten várzea. Grote slangen, zoals anaconda’s (Eunectes sp.) van meer dan twee meter lang, zoeken dan hun weg vanuit het water de dorpen in. Wanneer mensen oog in oog komen te staan met deze uit duistere mythen bekende dieren, doden ze de slangen vaak. Zo vaak zelfs, dat bewoners inmiddels rapporteren elk jaar minder anaconda’s te zien.
De anaconda geldt nog niet als bedreigde diersoort, maar de groeiende spanningen tussen mens en slang baren de Braziliaanse etnobioloog Beatriz Cosendey zorgen. Ze trok ruim twee maanden het Amazonegebied in om te achterhalen waarom bewoners de slangen doden en of dat te voorkomen is. Daarbij verbleef ze in vijf dorpen langs de rivier en sprak met varzeiros – traditionele, niet-inheemse bewoners, die vaak geboren zijn in de gemeenschappen en over diepgewortelde lokale ecologische kennis vervoegen. Haar bevindingen verschenen onlangs in het wetenschappelijke tijdschrift Frontiers.
Lokale mythes beschrijven anaconda’s als duivelse wezens. Een van de bekendste verhalen gaat over de Grote Slang, een reus die onder de rivier zou slapen, het water laat beven en ogen als vuur heeft. Onderzoekers dachten dus dat angst voor zulke wezens de voornaamste reden was voor het doden van anaconda’s. Een andere veronderstelde reden is het gebruik van slangenvet, dat in de volksgeneeskunde bekendstaat om zijn wondhelende en ontstekingsremmende werking.
Echter, uit Cosendeys interviews blijkt dat veel bewoners, vooral mannen, anaconda’s uit woede doden – omdat de slangen hun kippen roven. Voor de gemeenschappen zijn kippen kostbaar – niet alleen als voedselbron, maar ook omdat ze duur voer nodig hebben. Een bewoner vertelde hoe hij een anaconda doodde nadat die zijn laatste kip had verzwolgen. Hij haalde het dode dier uit de buik van de slang – „hij was nog vers” – en at hem alsnog op.
Kippenhokken en varkensstallen
Veel bewoners konden precies aanwijzen waar de slang het kippenhok binnendrong – meestal via een spleet waar hij wel naar binnen kon, maar door zijn gezwollen lijf na het eten niet meer naar buiten. Ze vertelden dat ze hun kippenhokken en varkensstallen opnieuw moesten bouwen, omdat er te vaak anaconda’s binnendrongen. In gesprek met de lokale bevolking heeft Cosendey een praktische oplossing ontwikkeld: steviger hokken met fijnmazig gaas en nauwe spijlen. Daarmee zijn zowel kippen als slangen beter beschermd.
„We kunnen mensen niet simpelweg vragen om geen anaconda’s te doden als deze slangen hun voedsel of levensonderhoud bedreigen”, benadrukt ze. „Daarom lijkt het verminderen van het conflict, terwijl we tegelijkertijd bewustwording creëren over het belang van het behoud van de soort, een veelbelovende aanpak.”
Als etnobioloog zet Cosendey zich in voor een wetenschap die beter aansluit bij het leven van lokale bevolking. De discipline bevindt zich op het snijvlak van ecologie, natuurbescherming en traditionele kennis. „Etnobiologie biedt inzichten die puur biologische benaderingen vaak over het hoofd zien”, zegt ze in een persbericht.
Volgens Cosendey helpt het om bruggen te bouwen tussen wetenschap en samenleving. Ze hoopt op meer natuurbeschermingsprojecten waarbij gemeenschappen actieve deelnemers zijn in plaats van passieve toeschouwers.
Eva Cad komt het terras op de campus in Wageningen aanlopen met emeritus hoogleraar Kees de Graaf, die zijn halve leven onderzoek deed naar smaak en eetgedrag. Cad promoveert een dag later op de aangeboren zoete smaak van mensen, en ze laat in haar proefschrift zien wat De Graaf altijd al heeft gezegd, nu ook weer: „Zoet is niet verslavend, je wilt er niet steeds meer van eten.” Als promotor is hij in zijn nopjes dat Eva het met een groot experiment zo mooi kon aantonen.
De Graaf gaat weer naar binnen, Cad bestelt een cappuccino – een tikkeltje zoet, van de lactose in de melk. Nog een dag, dan moet ze haar proefschrift verdedigen, maar zenuwachtig is ze niet. „Er komen vast vragen over het biologische belang van zoet”, en die kan ze beantwoorden. Simpel gezegd: zoet is een signaal voor energie in voedsel. Daarom zijn kinderen ook zulke zoetekauwen; zij hebben veel energie nodig om te groeien. Bitter en zuur moet je leren waarderen, de voorkeur voor zoet is aangeboren.
Eva Cad (33) studeerde diëtetiek in Slovenië en ontdekte gaandeweg dat ze de wetenschap erachter interessanter vond dan het werken met patiënten. Toen ze een keer in Nederland met vakantie was, was ze gecharmeerd van de mensen en de open cultuur, en besloot ze hier op zoek te gaan naar een masterprogramma. „Dan kom je al snel in Wageningen terecht.”
De vraag die haar steeds meer bezighield was: waarom eten mensen wat ze eten? Waardoor eten ze te veel? En welke rol speelt zoet daarbij? Maakt de menselijke voorkeur voor zoet – of dat nu uit suiker of zoetstoffen komt – ons dik? Kun je die voorkeur ook afleren, en is dat dan de weg om obesitas te bestrijden?
Op zout reageren mensen anders dan op zoet
Als je gewoon een poosje minder zoet eet, verandert je smaak vanzelf en ga je automatisch minder zoet eten, hoor je vaak. „Die aanname zit ook achter de oproep van gezondheidsorganisaties om voedsel minder zoet te maken, en minder zoetstoffen te gebruiken.” Maar hoewel zoet voedsel wel degelijk vaak calorierijk is, liet onderzoek tot nu toe geen eenduidig verband zien tussen blootstelling, voorkeur en overconsumptie van zoet. Anders dan bij zout, waarvan is aangetoond dat je het minder lekker gaat vinden als je er minder van gebruikt.
Cad had verwacht, of gehoopt misschien, dat minder blootstelling wel íéts met de voorkeur zou doen. „We wilden in elk geval zeker weten dat als we géén effect zouden zien, het niet aan een fout in de opzet van de studie zou liggen.” Ze pakte het grondig aan: 180 mensen kregen zes maanden ontbijt, lunch en snacks thuisbezorgd – de helft van wat ze per dag ongeveer aten. Eén groep kreeg producten met nauwelijks suiker en zoetstoffen, één groep kreeg een normale hoeveelheid zoet, en de derde groep kreeg elke week een pakket met extra zoete levensmiddelen. Om het zoveel mogelijk op het normale leven te laten lijken, mochten ze zelf weten hoeveel ze waarvan aten.
Van tevoren testten Cad en haar collega’s welke mate van zoetheid mensen het lekkerst vonden; de zoetekauwen werden gelijk over de groepen verdeeld. Omdat bekend is dat mensen veel fouten maken als ze zelf bijhouden wat ze eten, werd de deelnemers meermaals gevraagd: wat heb je gisteren gegeten? Ter controle deden ze daarnaast ook nog urine-onderzoek.
Het verbaasde Cad niet toen ze zag dat de meeste mensen van zoet houden – niet te veel en niet te weinig – en dat die voorkeur behoorlijk stabiel is. Maar wat ze opmerkelijk vond: „De groep die weinig zoet kreeg, verlaagde de inname van zoet ook echt. De extra zoete groep consumeerde wel iets meer zoet dan de andere twee groepen, maar niet zoveel als we hadden verwacht. Er zit dus een grens aan hoeveel zoet mensen lekker vinden.”
En belangrijk: na afloop at iedereen al snel weer even zoet als voor de interventie. „Als het waar was dat je door een andere blootstelling je voorkeur kunt veranderen, zou je verwachten dat de zoete groep ook na afloop zoet extra zoet bleef eten. Dat gebeurde dus niet.”
Maar is zes maanden lang genoeg om de zoete smaak te veranderen? Voor het aanleren van een gezond eetpatroon hebben mensen vaak wel een jaar nodig. „Gewoontevorming kan inderdaad lang duren, een eetpatroon veranderen is complex. Maar studies naar zout en vet laten zien dat drie à vier maanden genoeg is om voorkeuren te veranderen.”
Verlangen naar zoet
Verzet je niet langer tegen de lokroep van taart, kun je denken, je leert het toch nooit af. Maar zo deterministisch is het nu ook weer niet, zegt Cad. „Je kunt cheesecake lekkerder vinden dan kwark, maar om gezondheidsredenen toch voor kwark kiezen.” Niet alleen voorkeur, ook genen, opvoeding, cultuur, aanbod en talloze andere factoren bepalen wat je eet.
Lees ook
Lees ook: Kom je aan van cola light?
De vraag is bovendien vanaf wanneer de voorkeur voor zoet vastligt. Cad is benieuwd of je in de eerste levensjaren nog kunt bijsturen, door kinderen minder zoet te laten eten. Zoals ze ook graag wil weten waarom sommige mensen minder van zoet houden dan anderen.
Waar Eva Cad wel van overtuigd is: „Het is makkelijker om de voedselomgeving te veranderen dan het gedrag van mensen. Energiedichtheid is één van de belangrijkste oorzaken van overconsumptie. Daar kan de industrie wel iets aan doen.”
En geef intussen de zoete voorkeur van mensen niet de schuld als ze overgewicht hebben. „De zoetekauwen in ons onderzoek aten niet meer dan de mensen zonder sweet tooth. Het is misleidend om te zeggen dat je de voorkeur voor zoet kunt afleren. Dan raken mensen die dat proberen alleen maar teleurgesteld.”
Wie tegenwoordig op zoek is naar een relatie, komt bijna vanzelf op een datingapp terecht. Als je dan door een opgepoetst profiel en eindeloos rechts te swipen eindelijk iemand hebt gevonden, blijft de invloed van de smartphone niet uit. Ontrouw zijn en in de gaten houden waar je partner is, is online makkelijker dan offline – en zelfs zonder ontrouw kan de smartphone op zichzelf een digitale kloof slaan tussen jou en de liefde van je leven.
Janneke Schokkenbroek heeft deze ervaringen niet alleen deels zelf meegemaakt, maar er ook het boek Appily Ever After over geschreven. Daarmee biedt ze een gids om „het digitale doolhof van daten en relaties” te begrijpen én beter te kunnen navigeren. Het boek is gebaseerd op haar promotieonderzoek, waarvoor ze zo’n 10.000 mensen ondervroeg over hun gebruik van technologie bij het aangaan, onderhouden en beëindigen van romantische relaties.
Daaruit identificeerde ze de zes centrale fenomenen in de online liefde, die ook de structuur van haar boek vormen. Bekendere termen als ghosting (plots verdwijnen zonder afscheid) en catfishing (nepprofielen maken) staan naast nieuwere begrippen zoals phubbing en digitale partnersurveillance. De term phubbing is een samenvoeging van het Engelstalige ‘phone’ (telefoon) en ‘snubbing’ (afwijzen): dus iemand negeren doordat je bent afgeleid door je telefoon – iets wat in elke relatie kan gebeuren en behoorlijk vervelend kan zijn.
Ghosting, catfishing en phubbing klinkt misschien als een rijtje hippe modewoorden, maar ze beschrijven serieuze veranderingen in hoe mensen tegenwoordig met elkaar omgaan en communiceren in hun relaties – en daar is tot nu toe weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan.
Uit Schokkenbroeks onderzoek blijkt dat 40 procent van de ondervraagden ooit technologie heeft gebruikt om hun partner te controleren. Digitale partnersurveillance varieert hier van het checken van de telefoon van je partner tot het gebruik van gps-tracking, bijvoorbeeld via de Snapchat-kaart – een functie waarmee je live kunt zien waar iemand zich bevindt.
Elk hoofdstuk opent met een speelse scène waarin Romeo en Julia verzeild raken in moderne relatieproblemen, gevolgd door een luchtige uitleg van Schokkenbroeks bevindingen: wie doet wat, waarom gebeurt het, wat zijn de gevolgen, en ook hoe we er beter mee om kunnen gaan.
Naast een gids om je weg te vinden in de bijzondere liefdeswereld die het digitale tijdperk heeft gebracht, biedt Appily Ever After een verzameling boeiende feiten over de „dopaminemachine” datingapps en een scherpe blik op de digitale liefde. Een boek geschreven „voor de liefde, en iedereen die haar durft te volgen”.
Een kriebelend plekje waar je nét niet lekker bij kunt: ook orka’s hebben er soms last van. Maar ja, begin er maar eens aan, even flink krabben met je vinnen.
Amerikaanse biologen schrijven deze week in Current Biology dat een zuidelijke orkapopulatie in de Stille Oceaan, voor de kust van British Columbia en Washington, gereedschap gebruikt om de jeuk te lijf te gaan. Ze breken kelpstengels af, duwen die tegen het lichaam van een andere orka en schuren dan langdurig langs die groepsgenoot, zodanig dat de kelp wordt platgerold. De wetenschappers noemen het gedrag allokelping, naar het verschijnsel allogrooming: sociaal gedrag waarbij dieren elkaars vacht vlooien.
Hoewel een andere vorm van ‘kelping’ al langer bekend was (orka’s die zelfstandig met kelp spelen), is dit nieuwe gedrag volgens de biologen extra speciaal omdat het een eerste voorbeeld van gereedschapgebruik door zeezoogdieren zou zijn. De orka’s bewerken de kelpstengels doelmatig, zo schrijven de onderzoekers, door er stukken af te breken tot het ideale krabgereedschap ontstaat. Vooral de zogeheten bull kelp (Nereocystis letkeana) zou daar geschikt voor zijn, omdat die stevig en flexibel tegelijk is, met een gladde buitenkant. „Zoals een met water gevulde tuinslang”, aldus de biologen. Binnen de populatie komt het gedrag regelmatig voor, zowel bij mannelijke als bij vrouwelijke orka’s.
Onderzoekers van de Shanghai Jiao Tong University zijn erin geslaagd muizen te kweken uit alleen vaderlijk dna. De embryo’s ontstonden door het samensmelten van twee zaadcellen, in plaats van een zaadcel en een eicel. Meestal gaan zulke embryo’s met ouders van één geslacht heel snel dood, maar de Chinezen ontdekten een manier om dat te omzeilen. Hun studie verscheen maandag in het wetenschappelijke tijdschrift PNAS.
Dieren met alleen vaders bestaan in de natuur niet. Soms gebeurt het wel dat moederdieren jongen krijgen met alleen hun eigen genetische materiaal. Dit verschijnsel heet parthenogenese en treedt op bij bepaalde insecten, vissen, reptielen en amfibieën. De eicel is dan niet bevrucht, maar groeit toch uit tot een embryo met twee sets chromosomen. Normaal gesproken is één zo’n set afkomstig van de vader en een van de moeder. Feitelijk gaat er bij parthenogenese iets mis: het celmechanisme dat die ontwikkeling uit één ouder normaal tegenhoudt, doet zijn werk niet. Voor de genetische diversiteit – en daarmee de weerbaarheid – van het nageslacht is het meestal beter als er twee verschillende ouders zijn. Maar soms is parthenogenese evolutionair toch handig, bijvoorbeeld bij gebrek aan partners.
Aan- en uitzetten van genen
Dat controlerende celmechanisme berust op zogeheten epigenetica: het aan- en uitzetten van specifieke genen. Dat gebeurt dankzij bepaalde molecuulgroepen die wel of niet aan het dna kunnen ‘aanhaken’, waardoor een gen wel of niet kan worden afgelezen. De epigenetica stuurt onder meer welke cellen uitgroeien tot welke weefsels.
„In eerdere studies is het al wel gelukt om uit twee haploïde stamcellen – stamcellen met elk maar één set dna – embryo’s en zelfs volwassen muizen te kweken”, vertelt Bart Gadella, onderzoeker bij Diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Hij is gespecialiseerd in voortplantingsbiologie, en was niet betrokken bij het huidige onderzoek. „Het nieuwe aan de Chinese studie is dat dna is gebruikt uit spermacellen van twee verschillende muizenmannetjes.”
Nieuw is ook dat de Chinezen succesvol de zogeheten ‘epigenetische controle’ van de samengesmolten cellen hebben overgenomen, vervolgt Gadella. De Chinezen hebben zeven regio’s geïdentificeerd die er samen voor zorgen dat eventueel samengesmolten mannelijke – of vrouwelijke – geslachtscellen niet uitgroeien tot een embryo. Die regio’s hebben ze epigenetisch gemodificeerd met de knip- en plaktechniek CRISPR-Cas, zodat er wél embryo’s konden groeien met alleen vaders.
Drie-ouderembryo’s
„Maar let wel: eigenlijk is hier sprake van drie-ouderembryo’s”, merkt Gadella op. „De onderzoekers hebben eerst het celkern-dna verwijderd uit eicellen van vrouwelijke muizen. Vervolgens hebben ze daarin het dna geïnjecteerd van twee spermakoppen van twee verschillende mannelijke muizen.” Maar in de mitochondriën, de ‘energiefabriekjes’ van de eicel, zat nog wel steeds mitochondriaal dna van de moedermuizen.
In totaal 259 op die manier bevruchte eicellen zijn vervolgens in de baarmoeders van achttien vrouwtjesmuizen geplaatst. Zestien daarvan werden daadwerkelijk drachtig en hieruit werden drie levende mannelijke jongen geboren, waarvan er eentje snel overleed. De overige twee ‘androgene’ (alleen uit vaders geboren) muizen groeiden op, werden volwassen én kregen vervolgens zelfs gezonde nakomelingen.
„Het maken van zulke androgene muizen is erg inefficiënt”, merkt Gadella op. „Het gaat hier meer om dat we te weten komen hoe de epigenetica de mannelijke en de vrouwelijke geslachtscellen stuurt, en waarom twee mannelijke of twee vrouwelijke geslachtscellen normaliter niet tot nakomelingen leiden.”
Bij mensen en bij andere dieren zijn er allerlei epigenetische afwijkingen die kunnen optreden in het vroege embryo en die mogelijk ten grondslag liggen aan onvruchtbaarheid of een miskraam. Gadella: „Door meer inzichten te krijgen in wat er in het epigenoom plaatsvindt, en dat te kunnen herstellen met dergelijke ‘epigenoom-editing’, kunnen we op termijn misschien behandelingen ontwikkelen tegen bepaalde vormen van onvruchtbaarheid.”
De wetenschappelijke waarde ligt nu dus vooral in het vergaren van kennis, en niet in het produceren van dieren – of mensen – met alleen vaders. „Als deze techniek in de toekomst al wordt toegestaan bij de mens, dan zou je die kunnen gebruiken om kinderen te verwekken met genetische eigenschappen van twee vaders”, aldus Gadella. „De mitochondriën en de eicel-zonder-celkern zijn dan wel van een moeder. En er zal ook een draagmoeder nodig zijn. Maar deze techniek zal eerst efficiënter en absoluut veiliger moeten worden voordat we überhaupt die richting kunnen gaan denken.”
Zelfs de teennagels van kunstenares Esther Kokmeijer (48) zijn ijsblauw gelakt. Het dek van haar woonschip in de Rotterdamse Leuvehaven, haar fiets op de kade: alles heeft diezelfde lichte, koele tint. „Ik hou nu eenmaal van ijsbergen. Van de kleuren, van de vormen die haast gebeeldhouwd lijken.” Ze zegt het met een bijna verontschuldigende lach, als een verliefdheid die ze liever niet zou prijsgeven, maar iedereen die het werk van Kokmeijer een beetje kent weet wat voor centrale rol water daarin speelt. Vloeibaar of als waterdamp en vooral in vaste vorm.
Zeker tien keer is ze op Antarctica geweest: onder andere als expeditiefotograaf en gids, en als artist in residence op de permanent bewoonde Argentijnse poolbasis Esperanza. Ze werkte samen met Groningse wetenschappers op Spitsbergen, zeilde mee op een schip naar Groenland om ijsbergen vanuit het water te filmen: steeds weer was er die lokroep van het ijs.
Misschien was het haar jeugd in Friesland aan het wad, vertelt ze aan tafel in de deels door haarzelf verbouwde woonkeuken. Schaatsen op natuurijs, de kraakheldere winterlucht… „Toen ik, tientallen jaren later, voor het eerst op Antarctica kwam voelde het als thuiskomen.”
Kokmeijers fascinatie voor dat uiterste zuiden resulteerde onder andere in Terra Nullius, een kunstwerk waarbij ze op kaarten van Antarctica de informatie wegwitte met typex: hoogtelijnen, onderzoeksstations, gesteentesoorten. „Kennis zorgt in zekere zin voor macht, of althans het verlangen naar macht. Naar heerschappij. Als je topografische kaarten van bijvoorbeeld Argentinië of Chili bekijkt, dan zie je dat die landen óók een taartpuntje van Antarctica tonen, alsof het hun eigendom is. Terwijl in de Antarctic Treaty van 1959 is vastgelegd dat het continent niemand in het bijzonder toebehoort.”
Antarctica behoort net als de grote oceanen, de atmosfeer en het heelal tot de Global Commons: gebieden waarop geen enkel land het alleenrecht heeft. „Ook daar speelt water een belangrijke rol. De oceanen zijn natuurlijk vloeibaar, de atmosfeer gasvormig, Antarctica bevroren. En het heelal wordt in sterke mate gekarakteriseerd door de aan- of juist afwezigheid van water. Alleen daar waar water is, is leven mogelijk, tenslotte. In de Global Commons is in zekere zin alles met alles verbonden. Ook in mijn werk vormen ze een terugkerend thema.”
Zo ontwierp Kokmeijer onder andere cyanometers ontworpen waarmee ze de blauwheid van de lucht, het water en het ijs kan meten. En op de Marshall-eilanden verdiepte ze zich in wave navigation: een inheemse navigatietechniek waarbij voorheen navigeerders precies konden voelen aan verstoringen in de golven waar ze zich bevonden ten opzichte van land. „Mogelijk de laatste persoon op de Marshall-eilanden die deze kennis nog deels beheerst is Alson Kelen. Hij heeft een wetenschappelijk team samengesteld om onderzoek te doen naar golfnavigatie, en ik ben als kunstenaar uitgenodigd om daar onderdeel van te zijn. Samen met een van zijn kanobouwers hebben we in Nederland een proa gebouwd, een traditionele kano. In augustus varen we mee met Sail Amsterdam.”
Foto Hedayatullah Amid
Versterken kunst en wetenschap elkaar naar jouw idee?
„Absoluut. In beide vakgebieden vind je grote vragen en wetenschapper en kunstenaars putten vaak vanuit dezelfde bron van inspiratie en verwondering. Maar waar wetenschappers zijn gebonden aan methodes, kaders en publicatiedruk, excelleren kunstenaars juist bij grenzeloosheid.
„Een paar jaar geleden ben ik een tweejaarlijks tijdschrift begonnen, Antarktikos, waarin ruimte is voor wetenschappelijke én kunstzinnige bijdragen over Antarctica. Ik ben mijn loopbaan ooit begonnen als grafisch vormgever en fotograaf – toen ik naar de kunstacademie in Kampen ging voelde kunstenaar worden nog te abstract. Dus ik vind het leuk dat die facetten bij het maken van Antarktikos ook naar voren kunnen komen. De tekstuele eindredactie laat ik graag aan iemand anders over, want ik ben behoorlijk dyslectisch. Vooral als kind maakte me dat onzeker. Maar eenmaal op de kunstacademie vroeg een docent wie er dyslectisch was – we bleken met zeker een derde van de klas te zijn. Dus inmiddels zie ik het ook als een kracht.”
Dyslexie maakt je creatiever?
„Juist door de dyslexie denk ik visueler. Associatiever. Voor mij voelt het altijd alsof ik door een heel lange gang met allemaal lades loop. Ik weet precies welke la ik moet hebben, maar die vind ik niet, dus trek ik maar een andere open, ernaast. En dan is het nét niet wat je wil zeggen. Of soms ben je zolang aan het zoeken dat je de draad van het verhaal kwijtraakt. Want je hoofd gaat sneller dan dat je die lades kunt openen. Daardoor denk ik eerder in beelden, of in gevoelens. Maar om die dan uit te drukken in taal vind ik echt soms heel ingewikkeld. Dus dan verwoord ik het liever met een kunstwerk.”
Kokmeijer loopt naar de koelkast voor twee glazen gemberlimonade met ijsblokjes. Op de deur hangt een blauw schilderij dat zoon Kai (5) voor haar maakte. „Hij kwam ermee aanzetten met de boodschap: ‘Mama, ik heb ijsbergen voor je gemaakt! Hij vraagt ook de hele tijd wanneer hij eens mee mag naar Antarctica. Maar eerst gaan we naar Slovenië. Elke zomer doe ik samen met het kunstenaarscollectief ‘If Paradise is half as nice’ een project ergens in Europa, zes weken lang. Daar wonen we en werken we. Dat is onze zomerfamilie. Kai vindt dat heel fijn en ik ook, als alleenstaande moeder. It takes a village to raise a child, daar geloof ik heel erg in. Dat hij zich hecht aan nog meer mensen om ons heen. Van iedereen kan hij weer wat nieuws meekrijgen. Dat vind ik mooi.”
Ze laat een foto zien van een beeldenroute van de Bewaerschole in Zeeland. Daarvoor maakte ze voor het werk Where Light Begins to Fade kopieën van echte mangaanknollen – stenen van de diepzeebodem die rijk zijn aan zeldzame metalen – die ze kon lenen van Greenpeace. „Kai heeft geholpen om de nepknollen te maken, van cement en koolstof en Zeeuws zand. Dat mocht hij dan mixen met de grote boormachine. Later zag ik hem met een vriendje op een plastic bulldozer tussen de mangaanknollen doorrijden, waardoor het nog meer op een écht diepzeemijnbouwproject leek.”
Foto Hedayatullah Amid
Die politieke actualiteit is vaak voelbaar in je werk.
„Ja, in december komt het derde nummer van Antarktikos uit. De titel – ‘Rock, Paper, Ice’ – verwijst naar het samenspel tussen geologie, politiek en glaciologie. En op nog geen half uur lopen hiervandaan, bij museum Fenix, ligt mijn misschien wel meest actuele werk, Agreement with nature. Daarin komen alle Global Commons samen. We kunnen er zo even heen wandelen. Maar hier, eerst limonade.”
Dat moeder en zoon Kokmeijer twee jaar geleden op dit Belgische binnenvaartschip kwamen wonen, lag niet in de planning. Onder hun eigenlijke huis in Rotterdam was een blindganger ontdekt, een niet ontplofte bom, en dus moesten ze nieuwe woonruimte vinden. „Dat was wel even slikken, ja. Maar het zoeken naar nieuwe mogelijkheden is ook een creatief proces.”
Inmiddels voelt de Veinard echt als thuis. Aan de wand hangt een getijdentabel, op dek staat de speelgoedbulldozer van Kai, op de achtersteven wappert de True South-vlag van Antarctica en in de drankkast staat een fles Shackleton-whisky – vernoemd naar de beroemde Zuidpoolreiziger.
„De naam Veinard betekent uit het Frans vertaald zoiets als ‘bofkont’. Maar als je het in plat Nederlands uitspreekt dan klinkt het met wat fantasie als ‘fine art’. Regelmatig schuiven bevriende kunstenaars aan om mee te eten of over nieuwe projecten te brainstormen. Ik houd van reuring, van deining. Ook in letterlijke zin, hier aan boord. ’s Avonds word je in slaap gewiegd door de golven.” Het verschil tussen eb en vloed in de haven is maar liefst twee meter.
Een dynamisch evenwicht.
„Ja, ik ben gefascineerd door het spanningsveld tussen in en uit balans zijn. Dat is ook zo mooi aan al die verschijningsvormen van water: soms statisch, soms stromend. En een ijsberg is continu onderhevig aan het vinden en zoeken naar balans. En het is natuurlijk ook actueel als je het op die Global Commons betrekt: hoe zorg je dat we als mensen geen kantelpunten overschrijden?’
Hoe kijk je vanuit die optiek tegen toerisme in de poolgebieden aan?
„Ik heb zelf als expeditiegids gewerkt, dus ik ben niet onpartijdig. Maar het is een belangrijke vraag, ook in het licht van de kwetsbaarheid van de ecosystemen daar. Enerzijds vind ik het goed dat er mensen naartoe gaan, er een band mee opbouwen. Zolang je iets niet kent kun je er ook niet voor zorgen. Tegelijkertijd is regelgeving essentieel, juist omdat Antarctica het laatste ongerepte gebied op aarde is. Toen ik er in 2013 voor het eerst naartoe ging waren er veel minder schepen. Antarctica is van niemand en daarom in zekere zin van iedereen, maar hoe meer mensen er komen, des te moeilijker wordt het om de regels na te leven.”
Noem eens zo’n regel?
„Geen enkel spoor nalaten en niets meenemen dat natuurlijk is. Voor het werk Stones I would have taken heb ik op Antarctica de stenen gefotografeerd die ik zou hebben meegenomen als het was toegestaan.”
Een andere vorm van balans is aanwezig in Kokmeijers vroege werk Journey to the Centre of Gravity of Every Continent, uit de periode 2003 tot 2005. „Dat is het begin geweest van mijn verwording tot kunstenaar. Ik had dat ontdekkingsreizigersinstinct, ik wilde de wereld ontdekken met mijn eigen zintuigen. Samen met een goede vriend, Gijs Bekenkamp, besloot ik naar het exacte midden van elk continent te reizen. Over land, met lokaal transport, omdat je dan een soort dwarsdoorsnede van elk continent krijgt. Dus ik heb toen door professor Jean-Georges Affholder, een geoloog van het Institut Géographique National in Parijs, laten uitrekenen wat dat middelpunt was. Hij heeft dat tot op de meter nauwkeurig gedaan.”
Jullie zijn twee jaar onderweg geweest.
„Ja, aan het einde hadden we 46 landen in zes continenten bezocht over land, met maar twee keer een vlucht, om de oceanen over te steken. Alleen Antarctica hebben we niet bereikt. Daarvan ligt het middelpunt op meer dan 4.000 meter hoogte, op de zogeheten Dome A. Het kan er 97 graden onder nul worden en zelfs in de zomer komt de temperatuur nog onder de -50.
Na mijn wereldreis is het gelukt om die residentie voor Esperanza te krijgen. Daar heb ik een maand gezeten. Het is geen gewoon onderzoeksstation, eerder een dorp – en dat heeft ook weer te maken met dat aanspraak willen maken op het continent. In de jaren zeventig zijn er zelfs zwangere vrouwen naar Antarctica toevlogen om daar te bevallen. Toen ik er verbleef zag ik nog een couveuse staan op een zolder. En er is een kerkhof, met gedenktekens voor Argentijnen die er zijn overleden. Ooit zei een stamhoofd in Afrika tegen me dat je pas van een dorp kunt spreken als er mensen zijn geboren en zijn gestorven. Dus ja, in die zin staat er een Argentijns dorp op Antarctica. Maar dat botst natuurlijk weer met het idee van de Commons.”
Foto Hedayatullah Amid
Inmiddels is het al na vieren. In hoog tempo lopen we de Erasmusbrug over, zigzaggend tussen de voetgangers, om net voor sluitingstijd het vorige maand geopende museum Fenix te bereiken. In een grote vitrine op de eerste verdieping, ligt Kokmeijers imposante Agreement with nature; 222 vellen van uiterst dun porselein, van een halve millimeter dikte: stuk voor stuk kopieën van internationale verdragen, waaronder de Antarctic Treaty uit 1959 en de Convention of the High Seas uit 1958. „Hiermee wil ik de kwetsbaarheid van de Global Commons laten zien. Je kan het alleen heel voorzichtig oppakken – bij sommige vellen zie je al dat er hoekjes vanaf zijn gebroken. Dat symboliseert hoe fragiel zulke verdragen zijn.”
Terloops voegt ze toe dat ze ook de Nederlandse Grondwet in porselein heeft nagemaakt. „Die ligt in de Eerste Kamer naast de toegangsdeuren van de plenaire zaal. Want het zijn niet alleen de internationale verdragen die kunnen breken.”
Weten de Nederlandse universiteiten hun waren genoeg te verkopen aan het publiek? Nee, zegt Marcel Levi, voorzitter van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Met een budget van ruim anderhalf miljard is NWO de belangrijkste nationale onderzoeksfinancier. Universiteiten zijn erg veel met zichzelf bezig, vindt Levi, en brengen onvoldoende over het voetlicht „dat wetenschap de samenleving beter maakt”.
Levi (1964), die eerder hoogleraar geneeskunde was en directeur van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, is een man van stevige meningen. Zijn wekelijke column in Het Parool, die hij op persoonlijke titel schrijft, trekt geregeld vuur, onder meer na uitspraken over ‘sociale veiligheid’ op de universiteit die als bagatelliserend werden gezien. Hij bedoelde ze, zegt hij, „als waarschuwing voor inflatie van de term”.
Na de bezuinigingen en de val van het kabinet-Schoof is zijn boodschap over een betere communicatie met het publiek alleen maar urgenter geworden, zegt hij in een gesprek over de huidige, moeizame relatie tussen universiteiten en samenleving.
Wat betekent de val van het kabinet voor NWO en de wetenschap?
„Heel veel. We hebben eerder kabinetten gehad die weinig investeerden in wetenschap, maar dit was voor het eerst dat een kabinet in alles uitstraalde wetenschap, kennis en innovatie niet belangrijk te vinden. In het Hoofdlijnenakkoord kwam het woord innovatie zo’n tachtig keer voor, maar er is niet alleen geen geld in gestoken, er zijn miljarden op bezuinigd. Dat is dan toch niet door weldenkende mensen geschreven?”
Waar gaan we in Nederland over twintig jaar ons geld mee verdienen? Niet met kippen en koeien, dat weten we
Geen visie op wetenschap?
„Er was geen visie op innovatie. Waar gaan we in Nederland over twintig jaar ons geld mee verdienen? Niet met kippen en koeien, dat weten we. Ook industrie staat onder druk. Hoe dan wel? En het gaat niet alleen om geld, er was ook een algemene negatieve houding ten opzichte van buitenlandse wetenschappers en buitenlandse studenten. Ik vond het dramatisch.”
Er komt ineens wel een fonds om buitenlands toptalent aan te trekken, met het oog op Amerika.
„Daar gaan we inderdaad mee door. We komen voor de zomer met een oproep aan universiteiten om aanvragen te doen. Er is ongeveer vijftig miljoen beschikbaar, voor de helft komt dat van ons en voor de andere helft van het ministerie.”
Dat is meer dan de vijftien miljoen die werd genoemd.
„Ja, het idee sprak aan en er is kennelijk goed voor gelobbyd (lacht). Bij NWO hebben we een aantal potjes voor excellent onderzoek die niet helemaal op waren geraakt, het ministerie vond de andere helft in de ‘plooien van de begroting’, heb ik begrepen. Die waren er blijkbaar nog. Jammer is alleen dat een werkgeversorganisatie die had beloofd er geld in te stoppen, nu een beetje aan het terugkrabbelen is, maar dat moeten we nog zien.”
In een recent NWO-debat had u scherpe kritiek op de universiteiten, die volgens u op te grote afstand staan van de samenleving.
„Iedereen heeft het over bezuinigingen op de wetenschap, maar als je beter kijkt zie je dat het, afgezien van het korten op het Groeifonds voor innovatie, vooral gaat om de universiteiten. Kennelijk hebben die zichzelf in het Haagse in een minder populaire hoek gemanoeuvreerd.”
Hoe hebben ze dat gedaan?
„Ik vind dat we het aan de universiteiten wel heel veel over onszelf hebben. Over manieren om ons werk beter te ‘erkennen en waarderen’. Over onze diversiteit en inclusiviteit. Allemaal heel belangrijk, maar laten we het daar vooral onderling over hebben. Naar buiten toe gaat het de hele tijd over dingen waarvan mensen die niet hebben gestudeerd of die niet de NRC lezen, zeggen: wat heb ik ermee te maken? Waarom zouden we daar miljarden in investeren?”
Omdat de samenleving er baat bij heeft?
„Ja, maar dat wordt bijna nooit goed verteld. De universiteiten zijn heel erg in zichzelf gekeerde organisaties geworden. Waarin het vaak ook niet chic wordt gevonden om een algemeen publiek uit te leggen wat je aan het doen bent. Terwijl 80 of 90 procent van de wetenschappers die aan een universiteit werken een boeiend verhaal hebben waarvan mensen kunnen zeggen, ja, dit is inderdaad heel nuttig.
„Amerikaanse wetenschappers leggen veel beter uit waarom wetenschap belangrijk is voor de samenleving. Bijvoorbeeld met nieuwe technieken, met innovatieve oplossingen voor het klimaatprobleem. Ik probeer het zelf wel en dan krijg ik altijd commentaar: waarom moet jij nu weer op televisie? Ik moet helemaal niet op televisie. Ik probeer het verhaal van de wetenschap over te brengen.”
Er is de Nationale Wetenschapsagenda waarin mensen vragen kunnen stellen. Dat is toch een goed voorbeeld van communicatie?
„Absoluut, en in het buitenland kijken ze daar met grote bewondering naar. Maar hoe werd dat in Nederland door wetenschappers ontvangen? ‘Oh, we gaan gewone mensen vragen laten stellen, dat kunnen ze toch helemaal niet? Dat worden vast allemaal domme vragen. Nou ja, er gaat wel heel veel geld in om.’ En dan vonden wetenschappers het dan toch wel weer oké.”
Neem het onderzoek naar klimaatverandering, dat wordt nu allemaal wel heel erg verkondigd in termen van rampspoed
Om welke vragen ging het dan?
„Vragen als: zijn er mannetjes op Mars? Is dat een domme vraag? Het is iets wat iemand zich afvraagt en dat je heel goed op een serieuze manier naar de wetenschap kunt vertalen. Als een vraag over buitenaards leven, micro-organismen, het ontstaan van leven, evolutie, je kunt er alle kanten mee op. Maar dan moet je er wel voor open staan. Inmiddels pakt het project heel goed uit, maar wat ik dan weer opvallend vind: al die mensen die in de eerste ronde een vraag hebben gesteld, hebben nooit meer iets van ons terug gehoord.”
In dat NWO-debat zei u ook dat universiteiten te vaak met ‘een lesje’ komen. Niet vliegen, geen vlees eten.
„Natuurlijk is het goed voor de wereld als we met zijn allen minder vliegen. Maar waarom moest die boodschap worden verkondigd op een bijeenkomst in Azerbeidzjan waar tienduizenden wetenschappers naartoe waren gevlogen? Ja, omdat je daar anders niet kunt komen. Geen van die milieuwetenschappers heeft de moeite genomen om dat voor een groot publiek goed uit te leggen. Dat is nou dédain. Ik probeer me te verplaatsen in mensen die hard werken en ook eens per jaar op vakantie willen met het vliegtuig. Ik kan me voorstellen dat die dan gewoon geïrriteerd zijn. Negeren is de ultieme vorm van minachting.”
Hoe moet het dan wel?
„Wetenschap heeft het vermogen om alternatieven aan te dragen, een positieve bijdrage te leveren aan het oplossen van problemen, dingen beter te maken en dat uit te leggen. Neem het onderzoek naar klimaatverandering, dat wordt nu allemaal wel heel erg verkondigd in termen van rampspoed. Maar het biedt toch ook uitdagingen en zelfs kansen? We kunnen plotseling wijn verbouwen in Zeeland. Daar kun je van vinden wat je wilt, maar iemand heeft daar een bedrijfje mee gebouwd, beleeft daar plezier aan en verdient er geld mee.”
De planeet gaat kapot, maar dan hebben we tenminste wijn kunnen verbouwen in Zeeland?
„Nee, ik bedoel het serieus, laten we nu ook eens kijken naar oplossingen en innovatie. Ik ben absoluut geen klimaatontkenner. Je moet blind en doof zijn om niet te zien dat het klimaat in heel rap tempo verandert. Wat betekent het stijgen van de zeespiegel voor Nederland? Het daagt ons uit om met nieuwe technische oplossingen te komen. We weten dat het niet meer lukt door de dijken op te hogen, dus we zullen iets nieuws moeten verzinnen. Ik vind dat een interessante uitdaging.”
Wil NWO meer ‘alternatieve’ visies?
„Van individuele wetenschappers krijg ik wel eens de kritiek: jullie financieren maar één soort onderzoek. Waarom is er geen ruimte voor een alternatieve blik? Ja, dat gaat dan bijvoorbeeld over het slavernij-verleden. Dat commentaar trek ik me aan. Wij kijken kritisch naar elk voorstel: uit welke hoek komt het, is het origineel? Je kunt allerlei onderzoek doen naar onderwerpen als klimaat en migratie, voordelen én nadelen, waarom niet?”
Enkele universiteiten schorten de banden met Israël nu op. Wat vindt u daarvan?
„Het is een beetje eenzijdig. Er zijn een heleboel landen waar je vraagtekens bij kunt zetten. Er zijn genoeg mensen in de wetenschap die bij nader inzien zelfs twijfels hebben over het verbreken van de banden met Rusland, ook in de Global Research Council waar ik in zit. Wetenschap moet verbinden, niet uitsluiten.”
En de protesten op de universiteiten tegen de oorlog in Gaza?
„Ik kan een eind meegaan in de kritiek op de Israëlische regering, maar als je nu ziet wat er geroepen wordt aan de universiteiten, zionist scum en dat soort dingen. Niemand die er wat tegen doet. Dat is het nieuwe codewoord: ik ben tegen zionisten. Dat gaat natuurlijk gewoon over Joden. Ja, natuurlijk. Kom nou. Maar dat zeg ik als gewone krantenlezer, niet met mijn NWO-pet op.”
In sommige studierichtingen zijn gewoon veel te veel studenten
In die Parool-column maakte u een badinerende grap over een opleiding waar u nog nooit van had gehoord, niet-Europese culturele socio-biologie.
„Ja, dan roepen mensen dat je tegen sociale wetenschap bent. Dat ben ik helemaal niet! Ik ben er een van de grootste pleitbezorgers van, durf ik te zeggen. Dat voorbeeld van een wel heel specialistische bachelor had ik gewoon verzonnen, dat kan iedereen toch makkelijk nagaan? Maar in plaats van een mailtje om uitleg krijg je dan meteen weer een bak ellende over je heen op sociale media.”
U kunt zelf ook behoorlijk uitdelen. U viel migratie-onderzoeker Nadia Bouras aan omdat u vond dat ze antisemitisme bagatelliseerde.
„Ja, dat werd meteen in de hoek getrokken van ‘NWO-baas intimideert een academicus’. Hou op, zeg, Het had niets met haar rol als wetenschapper te maken of met mijn rol bij NWO. Zij had een mening, ik een tegenovergestelde. We hebben het uitgesproken, agree to disagree.”
In die column was u ook kritisch over het ‘recht op sabbaticals’. Wordt er niet hard genoeg gewerkt aan de universiteiten?
„Dat zeg ik toch helemaal niet! Natuurlijk wordt daar hard gewerkt. Ik heb diep respect en zelfs medelijden met de mensen die daar verdrinken in onderwijstaken. In sommige studierichtingen zijn gewoon veel te veel studenten. Docenten gaan daar het weekend in met een paar honderd scripties onder hun arm die ze moeten beoordelen. Dan denk ik, dat is too much. Dit kun je toch niet vragen van mensen?”
Daar moet iets aan gedaan worden?
„Ja, natuurlijk. Universiteiten zuchten onder een veel te zware onderwijslast. Terwijl er hogescholen zijn die al jaren klagen dat ze te weinig studenten hebben. En dan is er nog de discussie of veel bachelor opleidingen wel echt van universitair niveau zijn. Daar heb ik geen mening over, maar ik weet wel dat er iets moet gebeuren. In andere landen hebben ze het verschil tussen universiteiten en hogescholen opgeheven, die heten nu allemaal universiteit. Dan ben je in één keer af van het hele prestigeverhaal. Dat is allemaal mogelijk. Ik zeg niet dat het moet, maar je moet er wel over nadenken.”
Slaapproblemen, paniekaanvallen, depressieve klachten, verminderde concentratie en een negatief zelfbeeld. Daar kan intensief scherm- en sociale mediagebruik allemaal toe leiden, volgens demissionair staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugd, VVD). Dinsdag adviseerde hij ouders en opvoeders om kinderen onder de 15 jaar geen toegang te geven tot sociale media, en geen smartphone eerder dan groep 8, om zulke problemen te helpen voorkomen. Want de afgelopen twintig jaar is de mentale gezondheid van jongeren sterk gedaald.
Op vrijdag hield Gonneke Stevens (1976), hoogleraar jongerenwelzijn aan de Universiteit Utrecht, haar oratie over de verschillende verklaringen daarvoor. Niet alleen sociale media zijn de boosdoeners, vertelde ze, ook de coronacrisis en de toegenomen prestatiedruk spelen mee. En waarschijnlijk ook dat ouders steeds beschermender zijn geworden en dat jongeren hun eigen mentale problemen overschatten door alle aandacht voor het onderwerp, plus grote maatschappelijke problemen als de klimaatcrisis, de wooncrisis en diverse oorlogen.
In haar oratie, Pleidooi voor het complexe verhaal, pleitte Stevens tegen wat ze populistische wetenschap noemt, „de tendens om de oorzaak van een probleem te reduceren tot één factor, die bij voorkeur ook nog heel sterk aansluit bij wat er leeft in de maatschappij of wat politiek gezien een handige boodschap is”.
Wat vindt u van het advies van de demissionaire staatssecretaris?
„Ik denk dat mijn collega’s die hem adviseren daar goed over nagedacht hebben. Mijn punt is vooral: er is meer aan de hand. Als je alleen focust op sociale media en de suggestie wekt dat dat dé manier is om mentale gezondheid van jongeren te verbeteren, ontsla je ouders en de maatschappij van hun verantwoordelijkheid om aandacht te besteden aan de prestatiedruk, de manier van opvoeden, de huizencrisis en de onrust in de wereld.
„Ik zeg niet dat sociale media geen factor zijn. Zeker bij jongeren met problematisch gebruik, dus die zich niet fijn voelen wanneer ze niet op sociale media kunnen, er ruzie over krijgen en weinig interesse hebben in andere dingen, zien we dat er een grotere kans is op mentale problemen. Maar dat zijn in Nederland lage percentages: 7 procent van de meisjes van 11 tot 15 jaar en 4 procent van de jongens, terwijl dat gemiddeld in Europa 13 en 9 procent is.”
Als je ooit een huis wilt kunnen betalen, heb je veel geld en dus een hoge opleiding nodig
In uw oratie zei u dat simpele oplossingen het probleem zelfs zouden kunnen vergroten.
„Dat geldt met name voor het idee dat mentale problemen onder jongeren niet zozeer zouden zijn toegenomen maar dat alleen de aandacht ervoor is toegenomen, en dat jongeren dáárdoor meer problemen rapporteren. Ik zeg niet dat dat helemaal niet aan de hand is, maar waarschijnlijk geldt dit veel minder voor kwetsbare groepen: jongeren met een migratieachtergrond, jongeren uit armere gezinnen. Die hebben toch al minder toegang tot zorg omdat ouders de weg ernaartoe minder goed kunnen vinden en vaak niet de juiste contacten hebben. Als dat idee van overinterpretatie ertoe zou leiden dat de toegang tot de zorg nog moeilijker wordt, zou dat ongewenst zijn. Daar maak ik me zorgen over.
„Die overinterpretatie is trouwens nog echt een hypothese. Het is evident dat het tegenwoordig veel gaat over mentale problemen en aannemelijk dat sommige jongeren daardoor sterker geneigd kunnen zijn om bijvoorbeeld milde symptomen van angst als ‘angstprobleem’ te interpreteren. Als je dan bepaalde situaties gaat vermijden, zou het echt een angstprobleem kunnen worden, via een selffulfilling prophecy. Dat zou nog goed onderzocht moeten worden. Ook omdat we het belangrijk vinden dat er aandacht is voor mentale problemen – maar hoe dan? Je wilt niet dat je het verergert als je er bijvoorbeeld als docent over praat.”
Prestatiedruk speelt ook een rol. Het percentage jongeren dat veel druk ervaart door school is in twintig jaar bijna verdrievoudigd. Hoe komt dat?
„Dat is nog niet echt goed onderzocht. Dat het belang van presteren is toegenomen, zien we bijvoorbeeld aan wat ouders uitgeven aan bijles. En je kunt tegenwoordig ook cum laude slagen op de middelbare school, vroeger alleen op de universiteit. In mijn tijd was het helemaal niet cool om cum laude af te studeren; nu vragen studenten soms bijna huilend: kan ik echt geen 8 krijgen anders haal ik geen cum laude.
„Onder het belang van presteren liggen weer andere factoren. Als je ooit een huis wilt kunnen betalen, heb je veel geld en dus een hoge opleiding nodig. En de hele samenleving is hoger opgeleid, dus een steeds grotere groep haalt als ze heel erg hun best doen net het opleidingsniveau van hun ouders.
„Er is ook een link tussen prestatiedruk en sociale media. Veel jongeren raken afgeleid door sociale media en als ze goed presteren wel heel belangrijk vinden, neemt de druk nog verder toe.”
U pleit tegen simpele oplossingen en voor een integrale aanpak, maar we weten nog niet hoe alle factoren samenhangen. We kunnen toch niet wachten tot al het onderzoek gedaan is?
„Natuurlijk niet. In ons onderzoeksproject Minding the Gap over armoede en mentale gezondheid van jongeren uit Utrecht en Amersfoort onderzoeken we bijvoorbeeld met jongeren, ouders, buurtteams, huisartsen, onderwijs en gemeentes welke problemen jongeren hebben en hoe er samengewerkt kan worden om die op te lossen.”
Tijdens een wandeling langs de Britse kust viel het oog van de Britse kunstenaar en fotograaf Mandy Barker veertien jaar geleden op een beweeglijke sliert in een rotspoeltje. Het bleek geen zeewier maar een lapje half vergaan textiel. Het was voor haar het startsein voor een speurtocht naar resten van synthetische kleding langs de kustlijn van het Verenigd Koninkrijk. In tien jaar tijd liep ze 121 stranden af, van de Schotse in het noorden tot Land’s End in het zuidwesten van Engeland.
In haar boek Photographs of British Algae: Cyanotype Imperfections drukte ze zogeheten cyanotype afbeeldingen af van 202 verschillende fragmenten van de gejutte kledingresten, variërend van jassen, verkleedkleren en gympen tot ondergoed.
Tanktop (Cystoseira summus)
Twee blouses (Asperococcus indusium)
Voering met algen (Grateloupia inrta)
foto’s Mandy Barker
Het boek is een eerbetoon aan het pionierswerk van de negentiende-eeuwse botanicus Anna Atkins (1799-1871). Zij legde in 1843 in haar boek Photographs of British Algae: Cyanotype Impressions als eerste gedetailleerd 202 soorten zee-algen vast die ze vond in de Britse wateren, met de unieke techniek van cyanotypering. Dat is een van de vroegste vormen van – cameraloze – fotografie, waarbij een voorwerp op een in ijzerzouten gedrenkt stuk papier wordt gelegd, dat vervolgens wordt belicht.
Ook Barker maakte op deze manier fotogrammen van de textielfragmenten. Ze koos gepaste Latijnse namen voor haar textielwieren. Zo is de algensoort Cystoseira even vertakt als het ‘tanktop’ wier.
Jasvoering (Rhodomenia ignotus)
Jersey boxershorts (Gigartina sunday)
Visnetpanty (Chylocladia funda)
Synthetische Bontkap (Myrionema palliolum)
Foto’s mandy barker
Met haar moderne replica wil Mandy Barker de aandacht vestigen op de schadelijke effecten voor het oceaanleven van microplastics uit synthetische kleding en op de miljoenen tonnen ‘fast fashion’-kleding die jaarlijks goedkoop wordt geproduceerd en snel weer weggegooid. „Ieder jaar”, schrijft ze op de eerste pagina, „is de mode-industrie verantwoordelijk voor meer broeikasgasemissies dan alle internationale vluchten en containerschepen bij elkaar.”
De Nederlandse insectenkenner Bernhard van Vondel, honorair onderzoeker bij het Natuurhistorisch Natuurhistorisch Museum in Rotterdam, staat wereldwijd bekend als een van de grootste experts op het gebied van waterkevers. Hij heeft meer dan honderd publicaties op zijn naam staan en heeft tientallen nieuwe waterkeversoorten ontdekt. Toch is een van zijn meest geciteerde artikelen een stukje van een halve pagina uit 1998 getiteld, ‘Another case of water beetles landing on a red car roof’.
Daarin beschrijft Van Vondel hoe hij tien jaar eerder met zijn gezin aan het kamperen was in Zuid-Frankrijk en gedurende twee dagen zag hoe het dak van zijn rode Renault 4 bezaaid raakte met waterinsecten. De ene na de andere ruggelings spartelende waterwants, op het hete metaal gebraden roodpootwaterkever en op het dak eieren leggende waterjuffer diende zich aan. In plaats van zijn zware waternet naar beekjes of meertjes te sjouwen, hoefde hij zich slechts naast zijn autootje te positioneren en kon hij de waterbeestjes die zich en masse op de rode lak stortten er een voor een van afpulken.
Van Vondels publicatie trok de aandacht van biofysicus Gábor Horváth van de Eötvös Universiteit in Boedapest. Horváth leidt daar het Laboratorium voor Milieu-Optica en was al langer geïnteresseerd in de impact van optische effecten op insecten en andere dieren. Hij en zijn team gebruikten Van Vondels waarneming als inspiratie voor een experiment waarbij ze gloednieuwe Suzuki Swifts in allerlei kleuren parkeerden bij een Hongaars moerasgebied en ontdekten dat vooral rode en zwarte autolak heel aantrekkelijk zijn voor waterinsecten.
Die aantrekkingskracht bleek te maken te hebben met een optische eigenschap van dit type autolak, namelijk circulaire polarisatie. Lichtgolven kunnen in verschillende richtingen oscilleren. Vergelijk het maar met de golfbeweging die in een touw ontstaat dat aan één kant vast zit en aan de andere kant door je hand wordt bewogen. Als je je hand op en neer beweegt ligt de golf in een verticaal vlak. Beweeg je je hand heen en weer dan golft het touw in een horizontaal vlak. Met lichtgolven is het net zo. In zonlicht dat het aardoppervlak bereikt hebben de stralen alle oscillatierichtingen, van horizontaal tot verticaal en alles daartussenin. Maar een plat, donker, glanzend oppervlak werkt als een polarisatiefilter: het weerkaatste zonlicht heeft bijna uitsluitend horizontale oscillatierichtingen.
Een zonnepark bij Houten, Utrecht. >
Foto Olivier Middendorp
Gepolijste grafstenen
En tot voor kort had je op aarde maar één type oppervlak met dergelijke eigenschappen: het spiegelgladde wateroppervlak van meren, plassen en poeltjes. Geen wonder dus dat in de loop van de evolutie het visuele systeem van vliegende waterinsecten zoals libellen, haften, waterkevers, waterwantsen en allerlei andere diertjes (alleen al in Nederland ruim 1.500 verschillende soorten) zich heeft aangepast aan het detecteren van horizontaal gepolariseerd licht: dat was altijd een betrouwbare indicatie dat hun favoriete biotoop zich er bevond. Mensen zien het niet, maar voor deze diertjes is het een cruciaal aspect van hun oriëntatievermogen.
Maar tegenwoordig is het niet alles water wat er blinkt. Het dak van Van Vondels Renault 4 blijkt waterdiertjes om de tuin te leiden – iets wat Horváth polarized light pollution noemt, afgekort PLP. In plaats van een lekker nat poeltje vinden de diertjes een dorre, gloeiend hete ‘carpoel’. Voor Horváth zal dit niet als een verrassing gekomen zijn, want zijn gehele carrière heeft hij gewijd aan het vinden van vergelijkbare desastreuze PLP-effecten bij allerlei door de mens gemaakte oppervlakken. Al in de jaren negentig kwam hij erachter dat libellen en haften massaal stierven in de olieplassen die ontstonden in de Koeweitse woestijn nadat Iraakse troepen tijdens de Eerste Golfoorlog daar oliebronnen opbliezen (olie polariseert het licht nog sterker dan water). En in 2016 won Horváth de ludieke IgNobel-prijs voor zijn ontdekking dat libellen hun eitjes per abuis afzetten op gepolijste grafstenen.
Nu kun je die olieplassen en grafstenen nog afdoen als eigenaardigheidjes zonder verdere grote consequenties. Maar met autodaken is het al een ander verhaal. Het aantal auto’s dat op aarde rondrijdt (en geparkeerd staat) groeit nog altijd. Ieder jaar worden er meer dan 100 miljoen nieuwe geproduceerd en met bijna 1,7 miljard auto’s op ’s werelds wegen is het totale oppervlak autodaken, -motorkappen en -kofferdeksels waar waterinsecten door misleid worden inmiddels bijna half zo groot als Nederland. Voorlopig valt dat nog in het niet bij het oppervlak aan echte wateren, maar ondertussen is er een nieuw, en mogelijk nog groter probleem opgedoken: zonnepanelen.
Ze kunnen waterinsecten weglokken van hun natuurlijke habitat en bijdragen aan hun wereldwijde achteruitgang
Deze redders van de energietransitie blijken eveneens sterke PLP te veroorzaken en insecten massaal aan te trekken, nog sterker dan echte wateroppervlakken. Ook vertonen de insecten een grotere neiging eitjes af te zetten op zonnepanelen dan op echt water – of die panelen nu horizontaal of diagonaal gemonteerd zijn. „Ze kunnen waterinsecten weglokken van hun natuurlijke habitat en bijdragen aan hun wereldwijde achteruitgang”, schrijft ecoloog Bruce Robertson van Bard College in New York in het Journal of Insect Conservation.
Het oppervlak aan zonnepanelen groeit wereldwijd met sneltreinvaart: de totale energie-output is in de afgelopen twee decennia verdriehonderdvoudigd. Dus nam Horváths lab al bijna twintig jaar geleden het voortouw om technieken te ontwikkelen die de PLP kunnen reduceren. Een experiment met stroken witte tape die kruislings op de zonnepanelen werden gemonteerd toonde aan dat hiermee bijna geheel te voorkomen is dat insecten het oppervlak als water interpreteren. Omdat de witte banen de zonnecellen gedeeltelijk afdekken reduceert dit de elektriciteitsopbrengst, maar slechts met enkele procenten. Een paar klodders meeuwenpoep zijn erger.
Toch heeft deze ontdekking niet geleid tot een aanpassing in het ontwerp van zonnepanelen, ook niet nadat Robertson in 2020 vaststelde dat zelfs lijnen van slechts één of enkele millimeters breed de aantrekking van insecten met meer dan 90 procent kunnen verminderen. Bovendien bleek een maaswijdte van 20 bij 20 centimeter al voldoende – en dus moet het mogelijk zijn om het raster in het ontwerp van het zonnepaneel zodanig te integreren dat het geen schaduw werpt op de fotovoltaïsche cellen.
Je zou toch denken dat bedrijven die zonnepanelen ontwerpen dat toch ook een beetje doen voor een beter milieu en dus gevoelig zouden moeten zijn voor deze nadelige effecten op de insectenstand. „Ja, dat zou je denken”, beaamt ook fysicus Benjamin Fritz van het bedrijfje Phytonics in het Duitse Karlsruhe. „Maar ik vrees dat die grote bedrijven pas iets veranderen als ze ertoe gedwongen worden door wet- en regelgeving of als consumenten het beginnen te eisen.” Fritz en zijn bedrijf ontwikkelen folies met een erin geperste microstructuur die op bestaande zonnepanelen kunnen worden geplakt en die de verblindende glans van zonnepanelen verlagen. En daar is wel een markt voor: „Er zijn veel gevallen waar buren elkaar aanklagen omdat ze last hebben van de schittering van de zonnepanelen op het dak”, vertelt Fritz.
Zonnepark in Haarlo, in de Achterhoek.
Foto Eric Brinkhorst
Microkegeltjes
De anti-schitteringsfolie van Phytonics blijkt eveneens de PLP te kunnen verminderen. „Ik stuitte er bij toeval op tijdens mijn promotie-onderzoek”, vertelt Fritz. Voordat hij startte met antischitteringsfolie werkte hij aan folies die de lichtopbrengst van zonnepanelen kunnen verhogen. Om dat te bereiken produceerde hij een folie waarin hij een microstructuur aanbracht van tegen elkaar staande kegeltjes van 25 micron breed (een micron is een duizendste millimeter). De microkegeltjes-folie verhoogde de lichtopbrengst, en bleek bovendien de PLP sterk te verminderen. Fritz nam contact op met Horváth en samen deden ze een studie (die uitmondde in een artikel in PLoS ONE in 2020) waaruit bleek dat daarmee ook de aantrekking van waterinsecten met meer dan 90 procent verminderd was.
Toch is die microkegeltjesfolie nooit in productie genomen. „Een antischitteringsfolie was voor de industrie urgenter”, zegt Fritz, en dus is dat het type folie dat Phytonics momenteel produceert. Ook die lijkt de PLP wel iets te verminderen, maar niet zo sterk. In theorie, zegt Fritz, zou het mogelijk moeten zijn om een folie uit te vinden die alle drie goed doet: lichtopbrengst verhogen, schittering wegnemen en PLP verminderen, misschien in combinatie met een raster van witte lijnen. Maar zolang de impact van zonnepanelen op de achteruitgang van waterinsecten nog niet is doorgedrongen tot het algemene publiek en tot de industrie verandert er weinig. „Mijn indruk is dat er niet veel gebeurt.”
Een kleine rondgang in de Nederlandse zonnepanelenindustrie lijkt die indruk te bevestigen. De persvoorlichting van Holland Solar, de nationale brancheorganisatie, zegt: „Holland Solar kan hierin helaas niet voorzien”, maar verwijst naar het Nederlands Instituut voor Ecologie in Wageningen, waar een onderzoek loopt naar de effecten van zonneparken die op water worden aangelegd. Daar zegt onderzoeker Sven Teurlincx dat PLP tot nu toe geen onderdeel van hun studie was. „Maar ik vind dit wel een interessante hoek die goed past bij ons onderzoek; ga hem dus zeker verkennen!”
Bij Eneco, betrokken bij verschillende kennisprojecten rond zonneparken, zegt een woordvoerder: „[zoetwaterfauna] is in de projecten waar Eneco bij betrokken was tot nu toe geen standaard onderdeel. Dat zal ook te maken hebben met het feit dat veel zoetwaterbeestjes geen beschermde status hebben.” Ook Tjibbe Bosma, bioloog bij GroenLeven, zegt: „Dit is ook voor ons een nieuwe invalshoek. In de vergunningaanvragen, en onderbouwing voor ecologische effecten wordt er niet expliciet rekening gehouden met gepolariseerde lichtvervuiling.”
Ik hoop zeker dat de industrie zich hiervoor meer gaat interesseren, zegt Fritz. „De achteruitgang van insecten houd ik voortdurend in het achterhoofd.” Voor de kevertjes die stierven op het hete dak van Bernhard van Vondels Renaultje is het al te laat. Die staan netjes opgeprikt in de collectie van het Natuurhistorisch in Rotterdam.