De Romeinse maatschappij was een maatschappij van slavenhouders. Slaven waren overal: ze hielden de landbouw draaiend, zo ploeterden in de mijnen en zorgden voor het huishouden. Rond het begin van onze jaartelling was een derde van de inwoners van Italië slaaf: twee miljoen van de zes miljoen.
Wat het Romeinse slavernijsysteem anders maakte dan elders was het feit dat de Romeinen op grote schaal slaven vrijlieten. Sommige van deze vrijgelatenen schopten het bijzonder ver. Beroemd en berucht is bijvoorbeeld Tiberius Claudius Narcissus, een vrijgelaten slaaf die de macht was achter de troon van keizer Claudius.
Over dit soort mannelijke vrijgelatenen is al veel gepubliceerd, maar wat er met gemanumitteerde slavinnen gebeurde is minder bekend. Daarom besloot Emily Hemelrijk, emeritus-hoogleraar oude geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, er een boek over te schrijven. Met Eindelijk vrij. Hoe vrouwen in het Romeinse Rijk de slavernij achter zich lieten schetst ze de uitdagingen waarmee deze kersverse burgers te maken kregen.
Lees ook
Slavernij was er altijd – en overal
Omdat deze vrouwen geen brieven of memoires hebben nagelaten, is Hemelrijk voor haar bronmateriaal aangewezen op grafinscripties. Dat was bij haar in 2021 verschenen boek over Romeinse vrouwen buiten Rome ook al het geval, en die beperking blijkt opnieuw niet hinderlijk. Uit dit soort korte necrologieën valt genoeg informatie te peuren.
Anders dan mannen, die zichzelf vrijkochten, werden vrouwen meestal vrijgekocht door anderen, vaak een voormalige medeslaaf en partner. Het is interessant om te zien dat eigenaren na de vrijlating nogal eens warme gevoelens bleven koesteren voor hun voormalig bezit, zoals blijkt uit deze grafinscriptie: „Aan de goddelijke schim van Servia Cornelia Sabina, vrijgelatene van Servius. Servius Cornelius Dolabella Metillianus richtte dit op voor zijn voedster en ‘mammaatje’, die dit verdiende.”
Veel van de vrijgelaten vrouwen bleven het beroep uitoefen dat ze ook als slaaf hadden gedaan. Dat kon voedster zijn, zoals Servia, maar ook kapster, weefster, muzikant, of horeca-medewerker, zoals ene „bevallige Amemone” uit Tivoli. Zij was „een gevierde waardin, wier roem reikte tot ver buiten de grenzen van haar geliefde vaderstad. Veel mensen bezochten Tibur keer op keer vanwege haar”.
Het leven voor vrijgelaten slavinnen ging zeker niet altijd over rozen. Hemelrijk benadrukt dat ze in de ogen van de elite altijd tweederangs burgers bleven. Een vrouw van stand hoorde namelijk geen arbeid te verrichten, ook niet betaald. „Liever dan dit ideaal te verwerpen”, concludeert Hemelrijk, „lijken vrouwelijke vrijgelatenen het te hebben opgerekt, zodat de deugden van de matrona samengingen met een beroep als arts, vroedvrouw of herbergierster. Zo presenteerden ze zich op hun graf als respectabele Romeinse echtgenotes én bekwame vakvrouwen.”
Bij ons thuis zijn we bezig met plannen maken voor de zomervakantie. Niet al onze ideeën worden door de kinderen met evenveel enthousiasme begroet. Toch hebben mijn vrouw en ik in de inleidende onderhandelingen de vierdaagse huttentocht in de Dolomieten uit het vuur gesleept. We wachten nu op tegenvoorstellen van onze kinderen. Het laatste dat ik van ze hoorde is dat ze graag een paar dagen naar Slovenië willen. Je kunt er raften. En de wijn schijnt er lekker te zijn. Voor ons dan, niet voor de kinderen.
Gelukkig kúnnen we ons druk maken over de vakantie. Ons inkomen is stabiel, we zijn gezond, en we ruziën elkaar niet de tent uit. Als je ruzie maakt ben je alleen met het heden bezig. Voor later is geen tijd. Kijk maar naar Den Haag. Daar komt de toekomst piepend tot stilstand. Ook de wispelturigheid uit Amerika die het nieuws in zijn greep heeft doet de blik op de lange termijn vervagen. Alle energie gaat slechts naar bepaling van positie. Voor koers en bestemming is de ruimte niet.
Iemand die dus aandacht vraagt voor het klimaat en, ik noem maar wat, de leefbaarheid van onze planeet, heeft het nu niet makkelijk. Dat is nou typisch een onderwerp waar je pas aan toe komt als je een beetje met elkaar door één deur kunt. Pas later, als handelsoorlogen beslecht zijn en ons kabinet stabiel, zal de blik op de toekomst zich onttrekken aan de nevel van het heden.
Gelukkig blijft het in de wetenschap wél draaien om de lange termijn. Als ministers en bestuurders haar niet dwingen om zich met urgente actualiteit te bemoeien (ontslag bijvoorbeeld, of bezuinigingen), verliest een wetenschapper zich het liefst in vergezichten van hoe het ooit kan worden. Zij rekent stug door aan scenario’s voor duurzame economieën, circulaire grondstoffen, fossielvrije energie.
Een optimale oplossing
Goede plannen voor de toekomst van de aarde zijn zo eenvoudig nog niet. De oplossingsruimte voor de huidige klimaat- en biodiversiteitscrisis wordt opgespannen door de dimensies van geld, ruimte, grondstoffen en draagvlak. Daarbinnen ligt ergens een optimale oplossing. Sommige plannen zijn goedkoop maar missen draagvlak. Andere kosten weinig geld maar veel ruimte. Met sommige ideeën ga je één stap vooruit maar twee stappen terug.
Recent las ik een belangrijk Duits onderzoek naar de effecten van zo’n maatregel: bioenergy with carbon capture and storage. Als het aan beleidsmakers ligt, wordt BECCS een van de belangrijke pijlers onder het klimaatbeleid van de toekomst. In het kort: je verbouwt snelgroeiende gewassen die CO2 uit de atmosfeer halen. Die verbrand je om er energie uit te halen. En de CO2 die bij de verbranding vrijkomt vang je af en stop je in een diepe zoutmijn of leeg gasveld. Dat is precies het omgekeerde van fossiele brandstoffen verbruiken, en tóch levert het je energie op. Die energie komt van de zon, die via fotosynthese CO2 omzet in brandstof.
Dat klinkt fantastisch, en het is ook niet heel duur. Daarom maken veel overheden plannen voor BECCS. Maar BECCS blijkt in het Duitse onderzoek een goed voorbeeld van hoe je de opwarming kunt stoppen zonder de planeet te redden. Er is namelijk veel meer dan geld en CO2. De Duitse onderzoekers bepalen de gezondheid van de planeet aan de hand van negen indicatoren. Bijvoorbeeld stikstofdepositie, schoon drinkwater, functioneren van ecosystemen en bodemkwaliteit. Wereldwijd gemiddeld staan op dit moment zes van deze negen indicatoren op rood. De Duitsers keken eerst naar de maximaal mogelijke bijdrage van BECCS, als je overal ter wereld biomassaplantages maakt waar het maar past. Daarmee kun je pak ’m beet 40 gigaton CO2 per jaar afvangen. Dat is ongeveer net zo veel als er nu door menselijke activiteit aan de atmosfeer toegevoegd wordt. Maak je dus van de hele wereld een biomassaplantage, dan hebben we geen verder CO2-beleid meer nodig.
Druk op het watersysteem
Maar als je aanneemt dat biomassaplantages niet kunnen op plekken waar nu de planetaire indicatoren al op rood staan, dan blijft er bijna geen enkele plek over waar je ze kunt aanleggen zonder bijvoorbeeld de druk op het watersysteem te verergeren, of de biodiversiteit te schaden. Het potentieel van BECCS is in de praktijk vrijwel nul als je de planeet niet op een ander vlak meer schade wilt toebrengen. BECCS kán de CO2-uitstoot beperken, maar wel met nevenschade aan ecosystemen en drinkwater tot gevolg.
De énige manier om ruimte voor BECCS te creëren, is door de mondiale veestapel flink in te krimpen. Daarmee komt ruimte vrij voor biomassaplantages, waar nu veevoer wordt verbouwd. Het slagen van dat plan wordt bepaald door de dimensie draagkracht. Rijke landen moeten dan overwegend plantaardig gaan eten. Dát is een bevinding waar de opvolgers van de ministers Hermans en Wiersma maar eens een plan voor moeten maken. Als de lange termijn weer een kans krijgt. Wie weet al na mijn zomervakantie naar de Dolomieten.
Peter Kuipers Munneke is glacioloog bij de Universiteit Utrecht en weerman bij de NOS
Twee medewerkers van de Wageningse hoogleraar Kirsten de Beurs kregen een maand geleden een mail van de Amerikaanse Geologische Dienst (USGS), waarmee ze samenwerken in een project. Bij de mail zat een lijst met 36 vragen, en het verzoek die snel in te vullen en te retourneren. De lijst zorgde voor commotie, en ging snel rond in academisch Nederland. NRCschreef er een artikel over.
De Beurs wil nu graag tekst en uitleg geven over die lijst, en over het bedrijven van wetenschap in de Verenigde Staten, waar ze zelf twintig jaar heeft gewerkt. Onder andere in Oklahoma. „Een van de meest conservatieve staten in het land”, zegt De Beurs via een videoverbinding.
Ze is twee jaar geleden teruggekeerd naar Nederland. „Dat je vragenlijsten moet invullen is heel normaal in de VS. Dat is in Nederland anders”, zegt De Beurs, die als hoogleraar remote sensing aan Wageningen University & Research nu een groep van circa 60 mensen leidt, die aan de hand van ruimtelijke data en modellen veranderingen in landschappen bestudeert. „Maar met deze lijst waren er wel wat rare dingen.”
Van de 36 vragen op de lijst, zijn er, in de ervaring van De Beurs, 30 waarvan ze zegt: oké, die heb ik vaker gezien. „Het zijn in principe geen foute vragen.” Daarom verbaasde ze zich, in zekere zin, over het artikel in NRC, zegt ze. (Net als een gepensioneerde lezer van de krant, die mailde dat hij in zijn jaren als gastdocent aan Duitse hogescholen en universiteiten bij aankomst altijd pagina’s lange vragenlijsten moest invullen).
De vraag bijvoorbeeld of je organisatie ooit subsidie heeft gekregen vanuit China, Rusland, Cuba, Iran. „Standaard”, zegt De Beurs. Of de vraag: creëert dit project meetbare voordelen voor de Amerikaanse binnenlandse industrie, werknemers of sectoren? „Supernormaal. De overheid wordt steeds preciezer in waar ze geld aan uitgeeft, en wil zorgen dat het niet op de verkeerde manier gebruikt wordt.” De Beurs heeft ook weleens een projectvoorstel gedaan waarvoor ze satellietdata van ruimtevaartorganisatie NASA nodig had. „Ik moest ervoor tekenen dat Chinese studenten en onderzoekers niet naar deze data mochten kijken. En ik had vrij veel Chinese studenten.”
Een deel van de vragenlijst, met aandacht voor gelijkheidsbeleid en milieurecht. Foto Merlin Daleman
Maar je moest zo’n vragenlijst wel altijd invullen als onderdeel van je projectvoorstel, vóórdat het voorstel werd af- of goedgekeurd, zegt De Beurs. Nu kregen haar medewerkers de vragenlijst halverwege het driejarige project, waarin ze met de USGS samenwerken aan detectie van bosbranden. Daarnaast waren er nieuwe vragen, „waar ze moeite mee had”. Bijvoorbeeld vraag 16: kun je bevestigen dat dit geen klimaat- of milieurechtproject is, of zulke elementen bevat? De Beurs: „Hier gaat de politiek zich met de wetenschap bemoeien. Het tast de onafhankelijkheid van de universiteit aan.” Of neem vraag 15: kun je bevestigen dat dit geen DEI-project is? DEI staat voor, vertaald: diversiteit, gelijkheid, inclusie. „Lange tijd moest je in de VS juist per se zo’n element in je voorstel hebben staan. En nu opeens juist niet. Dat kan gewoon niet.”
In overleg met het bestuur van de universiteit is de vragenlijst niet ingevuld. De medewerkers van De Beurs hebben de USGS nog wel per mail gevraagd waarom ze de lijst hadden gestuurd. Het antwoord was kort, zegt De Beurs. „We hadden die lijst niet mogen krijgen. Dat was het.”
Als je op de universiteit werkt, dan heet het al snel dat je lui bent, je bent een vieze liberaal
Dat de regering-Trump zo’n vijandige houding heeft tegenover de wetenschap en universiteiten, en ingrijpende bezuinigingen doorvoert, verbaast De Beurs overigens niet. „We hebben dit al best wel een tijdje aan zien komen, zegt De Beurs op basis van haar ervaring aan de universiteit van Oklahoma, waar ze van 2015 tot 2022 hoogleraar was aan de afdeling geografie en milieuduurzaamheid. De conservatieve regering van de staat, zegt ze, was al heel lang heel negatief over universiteiten en de wetenschap. Op een manier die „heel onprettig” was. „Als je op de universiteit werkt, dan heet het al snel dat je lui bent, je bent een vieze liberaal, je bent de boel aan het bedonderen, of je werkt mee aan een soort conspiracy.” Het is een van de redenen geweest dat ze naar een andere baan buiten de VS is gaan zoeken. „En ik ben niet de enige.”
Die negatieve houding ten opzichte van de wetenschap had effect op studenten, zag De Beurs. „De meesten komen uit de staat zelf en zijn ook overwegend conservatief.” Toch gaan ze naar de universiteit, „want ze hebben een academische opleiding nodig als ze ergens willen komen”. Doordat ze aan de universiteit veel leren, zeggen velen op een gegeven moment, goh, ik kijk nu toch wel anders tegen veel zaken aan. De Beurs: „Maar dan gaan ze naar huis, naar een verjaardag van een van de ouders, van een opa of oma, of van een tante, en dan zijn ze het opeens heel erg oneens met hen. En dan voelen die studenten zich opeens een buitenstaander.”
Voor Nederlanders, en Europeanen, is dat extreem conservatieve deel van Amerika lange tijd niet heel zichtbaar geweest, zegt De Beurs. „Men kreeg het niet zoveel te zien. Maar het is er gewoon al heel lang. Het is een onderdeel van de VS. En dat onderdeel is nu aan de macht.”
Acht jaar geleden kreeg Bodine Gonggrijp (34) met haar familie een auto-ongeluk. „Toen heb ik gezien wat voor impact zo’n gebeurtenis kan hebben, mentaal – los van de fysieke effecten. Na een half jaar denk je: iedereen loopt weer rond, dus het is voorbij. Maar zo werkt het niet.” Die onzichtbare nasleep van ingrijpende gebeurtenissen werd het onderwerp van haar promotieonderzoek. Gonggrijp ontdekte dat slachtofferschap niet alleen invloed heeft op de mentale gezondheid, maar zelfs op epigenetisch niveau sporen nalaat.
Bij de koffieautomaat van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) op de Vrije Universiteit Amsterdam hangt drie dagen na haar verdediging de uitnodiging nog op het prikbord, collega’s feliciteren haar. Hoe het was? „Eigenlijk heel erg leuk”, vertelt Gonggrijp stralend. „Je weet al jaren dat het eraan komt en vorige week was ik alleen maar zenuwachtig. Maar toen ik er eenmaal stond, vond ik het alleen maar heel leuk.”
Slachtofferschap vindt ze een beetje een moeilijk woord. „Het komt oorspronkelijk van het woord ‘offer’, natuurlijk, heel ouderwets eigenlijk. Je wilt jezelf misschien helemaal niet als slachtoffer zien. Wat dat betreft vind ik het Engelse victim al beter.” Maar hoe je het ook noemt, de op het oog onzichtbare gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen op mensen blijken groot.
Voor haar onderzoek putte Gonggrijp uit het Nederlands Tweelingen Register (NTR) van de VU. Daarin staan ruim tweehonderdduizend mensen – meerlingen en hun familieleden. Om de paar jaar kunnen de deelnemers een vragenlijst invullen en af en toe kunnen ze meedoen aan dna-onderzoek. Met die database kon Gonggrijp de invloed van omgeving onderscheiden van genetische factoren. Ze focuste op slachtoffers van geweldsmisdrijven, diefstallen en zedendelicten – misdrijven die in het register staan. „Daarnaast is de deelnemers ook gevraagd: welke gebeurtenissen zijn u in uw leven overkomen? Dus ook dingen als je partner verliezen, financiële problemen of zelf ziek zijn.” Die laatste categorie voegde ze samen en bestempelde Gonggrijp als ‘levensgebeurtenissen’.
Clustering binnen families
Gonggrijps werk bevestigt ten eerste wat uit eerder onderzoek al bekend was: slachtofferschap hangt samen met een slechtere mentale gezondheid, bijvoorbeeld depressiviteit en eenzaamheid. Maar dat verband is niet noodzakelijkerwijs causaal, benadrukt Gonggrijp. Ze zag juist ook dat slachtoffers vóór een gebeurtenis al meer mentale problemen hadden. „Ik zag een bepaalde kwetsbaarheid. Dat betekent niet dat als je zoiets hebt, dat je automatisch slachtoffer wordt. Maar ik zag wel dat er risicofactoren waren en dat je genen en je omgeving wel degelijk een rol spelen.” Ze zag bijvoorbeeld ook dat slachtofferschap zich clustert binnen families.
Ze keek ook naar de invloed van misdrijven en levensgebeurtenissen op de zogenaamde epigenetische afstelling van genen in bloedcellen. Factoren zoals stress kunnen epigenetische labels aanbrengen of juist verwijderen, die de activiteit van genen beïnvloeden. Aan de hand van zogenoemde epigenetische biomarkers in het lichaam is iemands biologische leeftijd af te lezen. „Die epigenetische klok toont hoe oud je lichaam is, los van je kalenderleeftijd. Ik zag bij slachtoffers dat ze biologisch ouder waren dan hun echte leeftijd. Het laat dus zulke diepe sporen na dat je het gewoon in de afstelling van je genen kunt zien, dat vond ik zelf heel frappant.” De biologische veroudering kwam overigens bij eeneiige tweelingen waarvan de een wel en de ander niet een delict had meegemaakt niet duidelijk naar voren: daarbinnen had Gonggrijp „godzijdank” niet genoeg mensen die een delict meegemaakt hadden. „Mijn onderzoek toont het tipje van de ijsberg, naar mijn weten is dit het eerste onderzoek dat specifiek vanuit de epigenetica naar slachtofferschap onder volwassenen kijkt.”
„Een beetje geluk”, bracht Gonggrijp bij dit onderzoek. Ze begon ooit met de studie geneeskunde, maar deed ook een bachelor psychologie. Toen kwam ze erachter dat ze het eigenlijk leuker vindt om „iets meer naar de mensen te luisteren”. Dat zijpad leidde tot de master genes in behaviour and health aan de VU en een fascinatie voor de invloed van genen op mentale gezondheid. Toen Gonggrijp zocht naar een promotieplek, zocht ze iets waarmee ze ook sociaal impact kon maken, want „genetica kan soms een beetje droog zijn”.
Beginnetje
Gonggrijp hoopt dat haar onderzoek „meer begrip kan kweken voor mensen die iets meemaken”. Ze zegt: „Ik denk dat we soms toch nog onderschatten wat voor impact gebeurtenissen hebben, vooral als je het niet aan de buitenkant kunt zien.” Ook wijst de aangetoonde kwetsbaarheid bij slachtoffers erop dat preventie erg belangrijk is, aldus Gonggrijp. „Als iemand bijvoorbeeld bij een psycholoog loopt met mentale gezondheidsproblemen, kunnen we misschien dan al wat meer betekenen.”
Ze is nog lang niet uitgekeken op het onderwerp. Gonggrijp is al begonnen met postdoctoraal onderzoek bij het NSCR met steun van Fonds Slachtofferhulp naar de financiële kant van slachtofferschap, waarvoor ze gaat werken met data van het CBS. „Dit is echt een beginnetje”, zegt ze, terwijl ze haar hand op haar ruim driehonderd pagina’s tellende proefschrift legt. „Ik hoop ooit een soort consortium op te richten, om meer data te combineren en nog dieper te kijken. Naar online slachtofferschap heb ik bijvoorbeeld nu helemaal niet kunnen kijken. Er liggen nog heel veel vraagstukken die ik hopelijk ooit kan oppakken.”
Een „onbaatzuchtig denker” die helpt allerlei grenzen – tussen mens en techniek, mens en dier, vrouw en man, natuur en cultuur – minder star te maken en in plaats daarvan ‘fluïde’.
Zo prijst het bestuur van de Stichting Praemium Erasmianum de Amerikaanse filosoof en bioloog Donna Haraway, aan wie de Erasmusprijs dit jaar is toegekend. In haar werk verkent zij volgens het bestuur de „verbindingen tussen biologie, literatuur, kunst en ook sociaal en politiek handelen”.
Haraway (1944), die in haar lange loopbaan als hoogleraar vrouwenstudies verbonden was aan onder meer de Johns Hopkins University te Baltimore maakte wereldwijd naam met A Cyborg Manifesto (1985), een pleidooi voor een nieuwe relatie van mens en machine dat in korte tijd uitgroeide tot een cultboek.
Ook in haar latere werk strijdt Haraway volgens de stichting tegen ideeën en gedrag die „indruisen tegen humanistische idealen als gelijkwaardigheid en openheid”, voor mensen én „andere levende wezens”. Haar werk „inspireerde meerdere generaties filosofen, wetenschappers en kunstenaars die strijden tegen seksisme, racisme en soortisme”.
A Cyborg Manifesto (1985) paste naadloos in het intellectuele klimaat van de jaren tachtig, toen aan progressieve Amerikaanse universiteiten een nieuwe kritische theorie postvatte die aan de hand van Franse filosofen als Derrida en Foucault allerlei ‘binaire’ tegenstellingen op losse schroeven zette als onderdeel van een patriarchale en kapitalistische orde.
In dat klimaat sprak de boodschap van A Cyborg Manifesto aan dat feministen zich niet moesten bekommeren om een definitie van ‘vrouwelijkheid’ – alsof vrouw-zijn toch nog een essentie had – maar moesten leren ‘spelen’ met hun identiteit, ook als die ‘kunstmatige’ kanten had. „Wees liever een cyborg dan een godin”, was de anti-essentialistische strijdkreet.
De stichting looft ook Haraways latere werk. In Primate Visions (1990) bekritiseerde ze de primatologie die in haar ogen traditionele opvattingen over gender bevestigde. In When Species Meet (2007) en Staying with the Trouble (2016) „onderzoekt [Haraway] hoe we kunnen samenleven met andere organismen in een wereld die in ecologische crisis verkeert”. Ook daarin gaat het om minder rigide grenzen tussen mens en ‘niet-mens’.
In een interview door filosoof Marjan Slob zei Haraway vorig jaar in NRC dat ze zich in haar werk altijd al afzette tegen „het verbijzonderen van mensen”. Haraway, aldus Slob, ziet „versmeltingen alom”. „Iedereen heeft meer dan één identiteit”, zei Haraway tegen Slob, „en die verschillende kanten van jou kunnen allerlei verschillende relaties aangaan met tal van andere wezens. Identiteiten zijn dus dynamisch en mobiel.” Wat niet wegneemt dat stáán op één concrete identiteit volgens Harway soms nodig is in strijd om emancipatie.
Heel ander vaarwater
Haraway lijkt een herwaardering te beleven. Een cyborg manifest werd in 2023 opnieuw uitgegeven in Nederlandse vertaling. „Origineel aan Haraways manifest was dat zij biotechnologie en techniek niet louter zag als masculiene onderdrukking zoals in linkse kritiek gebruikelijk was”, aldus een bespreking van die uitgave in NRC „maar de progressieve en subversieve potentie ervan onderkende.”
Inmiddels is het ‘post-humanisme’ in een heel ander vaarwater terechtgekomen. In de VS zijn het nu miljardairs als Elon Musk die zich storten op alles wat te maken heeft met het vergroten van menselijke vermogens door kunstmatige intelligentie, het leggen van hybride verbanden tussen mens en machines en het overwinnen van ziektes of zelfs de dood. Al lijkt het hen – heel masculien – meer te gaan om macht dan om bevrijding.
De Erasmusprijs (150.000 euro) wordt sinds 1958 toegekend aan een persoon of instelling die „een buitengewoon belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de geesteswetenschappen en de kunsten”.
Kathleen Stock, naar eigen zeggen in 2021 weggepest bij de Universiteit van Sussex om haar ‘genderkritische’ opvattingen, krijgt vier jaar later gelijk van de Britse toezichthouder voor het hoger onderwijs. Die legde de universiteit vorige week een boete op van 585.000 pond (685.000 euro), de hoogste ooit.
Na ruim drie jaar onderzoek concludeert het Office for Students (OfS), een semi-onafhankelijke overheidsorganisatie, dat de Zuid-Engelse universiteit in gebreke is gebleven bij het beschermen van zowel Stocks vrijheid van meningsuiting als haar academische vrijheid.
Dat blijkt volgens de organisatie niet alleen uit het feit dat Stock zich uiteindelijk gedwongen voelde ontslag te nemen, maar ook uit de voorschriften van de universiteit over diversiteit. Die bepalen dat „trans personen positief moeten worden gerepresenteerd” en „transfobe propaganda” niet wordt getolereerd. Volgens haar critici overtrad Stock die regels welbewust, volgens het OfS zijn ze te strikt en hebben ze een chilling effect dat kan leiden tot academische zelfcensuur.
Het lot van filosoof Kathleen Stock, omschreven als een „gender-kritische feministe”, werd vanaf 2021 een cause célèbre voor tegenstanders van wat zij noemen ‘gender-ideologie’. Stock (1972), die publiceerde over esthetica, ontpopte zich tot criticus van de trans beweging in reactie op een wetswijziging die het mogelijk zou maken om door ‘zelf-identificatie’ officieel van gender te veranderen. Ze werkte haar opvattingen uit in het boek Material Girls (2021), waarin ze betoogt dat trans identiteiten een vorm van persoonlijke ‘fictie’ zijn.
Om haar ‘transfobe’ opvattingen werd Stock het mikpunt van een campagne om haar monddood te maken met bedreigingen, hatelijke posters en petities. Na haar vertrek van de universiteit vestigde ze zich als schrijver. Ook sloot ze zich aan bij de nieuwe University of Austin, een initiatief van rechts-conservatieve wetenschappers en publicisten als Bari Weiss, de historicus Niall Ferguson en zijn echtgenote Ayaan Hirsi Ali.
Maatschappelijke kwesties
Het oordeel van het OfS en de compensatie voor Stock hebben grote verontwaardiging gewekt bij de universiteit van Sussex, die zegt juridisch bezwaar te zullen aantekenen. Volgens de universiteit dringt het OfS de instelling een „libertaire versie van absolute vrije meningsuiting” op die de culture wars over maatschappelijke kwesties als gender zal bestendigen of verergeren.
Controverses zijn ook het OfS zelf niet vreemd. Na de oprichting in 2018 werd de organisatie het middelpunt van een ruzie over de voordracht tot bestuurslid van de conservatieve journalist Tony Brown. Hij trok zich terug nadat seksistische tweets van hem waren opgedoken.
Een commissie van het Britse Hogerhuis oordeelde in 2023 kritisch over het functioneren van het OfS. De organisatie gaf studenten te weinig inspraak, vonden de Lords, en stelde zich te veel op als een verlengstuk van de regering.
Tijdens het onderzoek naar Stock werd de toezichthouder geleid door James Wharton, Conservatief lid van het Hogerhuis. Vorig jaar trad David Behan, oud-topambtenaar voor sociale zaken, aan als interim-bestuursvoorzitter.
Met wat fantasie kun je er een waakhondje in zien. Het gaat hier om het net uit z’n eitje gekropen rupsje van de bleke eenstaart, een nachtvlindertje dat ook in Nederland voorkomt. Het pokdalige eerste larvestadium van nog geen twee millimeter verdedigt vol overgave het kleinste territorium in het dierenrijk; het puntje van een berken- of elzenblaadje.
Dat blijkt uit onderzoek van biologen van de Carleton University in Ottawa. Deze rupsvormige keffertjes blaffen weliswaar niet, maar maken hun aanwezigheid duidelijk met subtiele zoem- en roffelgeluidjes. De Canadezen wisten dit voor mensen hoorbaar te maken met laser vibrometry. Ze filmden in close-up wat er gebeurde als ze met een kwastje een indringer (een andere bleke eenstaartrups) op hetzelfde blad zetten. Daar was de ‘territoriumbezitter’ op het uiteinde van het blad duidelijk niet van gediend: hij roffelde wel vier keer sneller op het blad om de indringer te verjagen. Wanneer die belager desondanks het centimetergrote territorium binnendrong, werden de roffelsalvo’s nog intenser, tot veertien keer het rusttempo. Dat was meestal afdoende.
Maar blaffende honden bijten niet, en zo ook dit waakrupsje niet. Zodra een fysieke confrontatie dreigde, ontsnapte de verdediger aan een gesponnen draad. Meestal won de territoriumhouder. Diens trillingen lijken op ander gevaar, zoals een springspin op rooftocht.
Worden Romulus en Remus straks de aartsvaders van een nieuw herrezen reuzenwolf? Nee natuurlijk niet – al beweert het Amerikaanse bedrijf Colossal Biosciences dat de olijke wolventweeling op de wereld zette hardnekkig van wel. De reuzenwolf is al meer dan 12.500 jaar geleden uitgestorven, maar Colossal zegt dat het de verdwenen oersoort op basis van dna uit fossiele botresten weer tot leven kan wekken. Zoals het bedrijf dat ook van plan is met de eveneens uitgestorven mammoet, dodo en Tasmaanse tijger.
Het moet gezegd: de reuzenwolf Aenocyon dirus was een imposante verschijning die leefde in Noord-Amerika. Het dier was zeker een kwart groter dan de grootste hondachtige die nu nog leeft, de grijze wolf Canis lupus. De reuzenwolf had een brede kop, sterke kaken en joeg op groot wild: bizons, paarden en kamelen. Mogelijk betekende de komst van de mens vanuit Azië het einde van de reuzenwolf.
En nu zouden de nazaten van die mens dat weer ongedaan maken met moderne genetische technieken. De moleculair biologen van Colossal analyseerden het dna uit een tand van 13.000 jaar oud uit Ohio, en uit een 72.000 jaar oude schedel uit Idaho. Ze vergeleken de sequenties zorgvuldig met het genoom van de moderne grijze wolf om te ontwarren op welke punten de oerwolf er genetisch van verschilde. Ze ontdekten hierbij genen die de bouw van het skelet, de spieren, de bloedsomloop en de zintuigen beïnvloeden. En daarnaast ook genen die erop wijzen dat de reuzenwolf een witte vacht had.
Vervolgens bepaalde het team welke veranderingen zij in het dna van een grijze wolf zouden moeten aanbrengen om er een reuzenwolf van te maken. Ze kwamen uit op twintig precieze ingrepen in de genetische code, „een record hoeveelheid”, aldus het persbericht dat het bedrijf deze week uitgaf. Gecombineerd zouden deze bewerkingen bijdragen aan een groter, sterker lichaam en vooral een langere, vollere vacht met lichte pigmentatie. Door middel van klonen gemaakte embryo’s plaatsten de onderzoekers in een draagmoederwolf.
En zie daar de schattige puppy’s Romulus en Remus die vorig jaar op 1 oktober geboren werden. Op de grote foto hierboven zijn ze vijftien dagen oud, op de foto hieronder drie maanden. In januari kregen ze er nog een zusje bij, Khaleesi. De drie mogen vrij rondlopen in een groot omheind terrein in North Dakota. Maar genetisch gezien zijn het nog bij lange na geen echte reuzenwolven. Ze hebben slechts een genetische facelift gehad om er een beetje op te lijken. Dit lijkt op een pr-stunt van een bedrijf dat wil laten zien wat het allemaal kan.
Romulus en Remus op een leeftijd van drie maanden.Foto Colossal Biosciences
Onderwatergeluidsgolven kunnen wellicht beschermen tegen tsunami’s. Door twee geluidsgolven op een tsunami af te sturen is de energie van de enorme watergolf anders te verdelen, en kan hij afzwakken. Dat hebben onderzoekers op het gebied van toegepaste wiskunde aan Cardiff University berekend. Ze schrijven erover in het wetenschappelijke tijdschrift Fluid Mechanics.
Akoestische golven bewegen door het water door dit samen te drukken en uit te rekken, vergelijkbaar met hoe geluid zich door de lucht beweegt. Deze golven bewegen zoveel sneller dan de golfslag van het wateroppervlak (de beweging die het water maakt onder invloed van wind en zwaartekracht), dat lange tijd niet veel naar verbanden tussen de twee typen golven werd gezocht. Maar er vinden allerlei niet-lineaire interacties plaats tussen de verschillende typen golven, ontdekte hoofdonderzoeker Usama Kadri al eerder.
Zo toonde hij bijna tien jaar geleden aan dat twee oppervlaktegolven tegen elkaar in bewegen 95 procent van hun energie verliezen en dat die energie wordt omgezet in een akoestische golf. Ook met het idee om met geluidsgolven tsunami’s te beïnvloeden is Kadri al langer bezig.
In het nieuwe onderzoek is gerekend aan de niet-lineaire interactie tussen twee akoestische golven en één oppervlaktegolf (de tsunami) bij constante waterdiepte. De onderzoekers bekeken de omstandigheden waarbij er zogenoemde resonante triade-interactie tot stand komt. De drie golven zijn dan zo op elkaar afgestemd dat energie-overdracht plaatsvindt. Of dit gebeurt hangt af van onder meer de amplitudes van de drie golven en de golflengtes.
Averechts effect
Het resultaat van deze resonantie is dat de amplitude (hoogte) van de oppervlaktegolf verandert. Als de tsunami afzwakt, versterken de geluidsgolven. Andersom werkt het ook, dat zou een averechts effect hebben. De aanpak met twee golven blijkt noodzakelijk, met één geluidsgolf kan de oppervlaktegolf alleen versterkt worden, lieten de berekeningen zien.
Een belangrijke conclusie is ook dat de efficiëntie van de energieoverdracht sterk afhankelijk is van de waterdiepte. In ondiep water vindt meer energieoverdracht plaats dan bij diep water. Dit is een hoopvolle vinding, want juist in ondiep water zijn tsunami’s gevaarlijk.
De praktische techniek om met dit idee tsunami’s aan te pakken zou nog wel helemaal ontwikkeld moeten worden. Akoestische golfgeneratoren bestaan wel voor onderzoekstoepassingen, die zouden enorm opgeschaald moeten worden. Lastiger is dat ook realtime-informatie over de karakteristieken van de tsunami nodig is. De onderzoekers gaan nu pas met labexperimenten aan de slag.
Omdat de techniek ook werkt om golven te vergroten is ook heel andere toepassing van geluidsgolven denkbaar: energie opwekken met golven. Vooral in diep water is een dergelijke aanpak tot nu toe lastig efficiënt te krijgen, de inzet van geluidsgolven kan wellicht verbetering brengen.
Het was een strijd tegen het kwaad, dus daarom was extreem geweld geoorloofd. Predikanten (protestant) en aalmoezeniers (rooms-katholieke geestelijk verzorgers bij de krijgsmacht) waren geen rem op de ontsporingen die plaatsvonden tijdens de dekolonisatie-oorlog in Nederlands-Indië, van 1945 tot 1949. In tegendeel: zij steunden volmondig het optreden van het leger en droegen met hun taalgebruik bij aan de escalatie van het geweld.
Dat is de conclusie die Koos-jan de Jager trekt in zijn boek Oorlog zonder genade. Nederlandse militaire geestelijken in Indonesië, 1945-1949, waarop hij onlangs promoveerde. „Bij een gevecht tussen God en Satan is veel geoorloofd – en het was volstrekt duidelijk dat God aan de Nederlandse kant stond.”
Inspiratie
Tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog kwamen ongeveer 100.000 Indonesiërs om het leven. In 2022 concludeerden onderzoekers van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies dat het Nederlandse leger zich tijdens deze strijd op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan het toepassen van extreem geweld, dat vaak bewust werd ingezet.
„Uit mijn onderzoek blijkt nu dat de geestelijk verzorgers van het leger hebben bijgedragen aan het klimaat waarin dit gebeurde”, zegt De Jager. „Hun inspiratie haalden ze uit het verzet en het optreden van Britse en Amerikaanse legerpredikanten en -aalmoezeniers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die zagen de strijd tegen de nazi’s als een strijd tegen de duivel, en dat frame projecteerden de Nederlanders nu op de Indonesiërs.”
Ook als het ging om hun omgang met de troepen spiegelden Nederlandse geestelijken zich aan hun geallieerde collega’s, zegt De Jager. „Ze wilden net zoveel gevaar lopen als gewone militairen: waar de kogels floten, daar wilden ze zijn om steun te verlenen aan de manschappen. Je ziet dat bijvoorbeeld bij een landing uit zee op Java in 1947. De predikanten en aalmoezeniers zaten in het oorspronkelijke plan in de tweede en derde golf boten, maar ze stonden erop om met de eerste golf aan land te gaan.”
De geestelijken waren ervan overtuigd dat God de Nederlanders Indië had toevertrouwd. „Ze verwezen naar Romeinen 13, een hoofdstuk in de bijbel waarin staat dat iedereen het gezag van de overheid moet erkennen. Wie dat niet doet, verzet zich tegen God, omdat God de overheid heeft aangesteld. Van hier is het een kleine stap om te concluderen dat de revolutionairen het Kwaad zelf waren – en dat ze vernietigd moeten worden. Daarvoor pleitte de Nederlandse geestelijkheid dan ook.”
Dat de meeste Indonesiërs moslim waren, deed er niet zoveel toe, zegt De Jager. „Dat maakte ze niet méér fout dan, bijvoorbeeld, een communistische opstandeling. In die zin was het geen heilige oorlog.”
Soldaat van Christus
Predikanten en aalmoezeniers maakten wel veel gebruik van christelijke beeldspraak om militairen te motiveren voor de strijd. De Jager: „Belangrijk daarbij was het concept ‘soldaat van Christus’. Ze hielden de manschappen voor dat ze Gods wil deden door hard te vechten.”
Militairen die in gewetensnood kwamen, werden door veel geestelijk verzorgers keihard in de steek gelaten, vindt De Jager. „Ze kregen een glad praatje: het is oorlog, de regering is verantwoordelijk, jij niet. Een soldaat moest bevelen uitvoeren en gehoorzamen.”
Lees ook
De bamboespeer, de ondervraging met de hamer en de rechter die niets deed
Zelfs als er oorlogsmisdaden werden gepleegd, gaven de meeste Nederlandse geestelijken niet thuis. Door de tegenstander voortdurend aan te duiden als ‘ploppers’, ‘terroristen’ en ‘extremisten’ die vernietigd moesten worden, ontmenselijkten ze de Indonesiërs, vindt De Jager. „Daardoor was er geen limiet op het geweld. De tegenstander móést worden uitgeroeid.”
Hoofdvlootpredikant dominee J.H. Sillevis Smitt wilde geen kritiek horen op het gewelddadige optreden van het Nederlandse leger in Indonesië.
Foto NIMH
De weinige zielzorgers die wel aan de bel trokken in het geval van oorlogsmisdaden, deden dat alleen op lokaal niveau, zegt De Jager. „Bij de legerleiding klopten ze niet aan, terwijl ze daartoe wel het recht hadden. Ze waren namelijk burgers en geen militairen, dus de bevelstructuur deed er voor hen niet toe. Alleen als het ging over seksueel wangedrag zochten ze het hogerop. Dat was omdat ze dit bederfelijk vonden voor de moraal van de Nederlandse soldaat.”
De meeste geestelijken deden er het zwijgen toe – en daarmee maakten ze óók een keuze, zegt De Jager. „Ik beschrijf in mijn boek een scène waarin een aalmoezenier erbij staat als een officier de opdracht geeft een gevangene neer te schieten. Hij tekent geen protest aan en even later klinkt er een knal uit het bos. Dat kun je moeilijk een neutrale houding noemen. Hij koos er bewust voor om niks te doen.”
Krijgsraad
Het was ook niet makkelijk om kritiek te uiten, zegt De Jager. „Berucht is de Pakisaji-affaire, waarbij drie mariniers weigerden een kampong in brand te steken, omdat dit botste met hun overtuiging als christen. Ze werden daarvoor door de krijgsraad zwaar bestraft, tot onbegrip van de jonge vlootpredikant Henk Kat. Hij wil de publiciteit zoeken, maar zijn meerdere Henk Sillevis Smitt verbood hem dat. Kat gehoorzaamde.”
Nederlandse geestelijken hebben tot aan het eind de oorlog in Indonesië gesteund, zegt De Jager. „Sillevis Smitt hield zelfs in 1949 nog lezingen in de VS om steun te verwerven voor het Nederlandse optreden. Het was dus niet alleen zo dat mensen zoals hij zwegen over het geweld en wat er écht gebeurde in de oorlog, ze zorgden er actief voor dat het ware verhaal niet naar buiten kwam.”
Koos-jan de Jager:Oorlog zonder genade. Nederlandse militaire geestelijken in Indonesië, 1945-1949. Boom. 368 blz. € 29,90