Met enige afschuw ziet de Nederlandse sociaal-psycholoog Bastiaan Rutjens, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, hoe president Donald Trump momenteel met een stormram op de Amerikaanse wetenschap inbeukt. Universiteiten als Harvard dreigen miljarden aan federale overheidssteun te verliezen als ze hun diversiteitsbeleid niet afschaffen. En met Robert F. Kennedy jr. is een vaccinatie-ontkenner minister van Volksgezondheid.
„Er gebeuren nu extreme dingen in de Verenigde Staten, zegt Rutjens. „Ik denk dat veel mensen niet hadden verwacht dat het zo hard zou gaan. Maar er waren voortekenen genoeg dat hij in zijn tweede termijn nog extremer zou zijn.”
Rutjens publiceerde deze week samen met zijn promovendus Vukasin Gligorić een artikel in Nature Human Behaviour waarin hij de houding van Amerikanen tegenover de wetenschap analyseert. Conservatieve respondenten bleken bijzonder wantrouwig te zijn. „Dat wantrouwen in de wetenschap dat we in ons onderzoek zagen, heeft écht impact. Mensen hebben een politieke keuze gemaakt die nadelig uitpakt voor de wetenschap.”
Voor het onderzoek selecteerde een Amerikaans bureau 7.800 Amerikanen. Een klein deel was liberaal, de meerderheid gaf aan conservatief te zijn. Dat onevenwicht was bewust: de onderzoekers wilden vooral conservatieven bevragen.
Jullie interviewden dus met name Trump-stemmers?
„Ja, er moeten veel Trump-stemmers tussen de respondenten hebben gezeten, al was ons onderzoek voor zijn herverkiezing.
„Vaak wordt onderzocht of mensen de wetenschap in het algemeen vertrouwen, maar klimaatwetenschap is wat anders dan natuurkunde. Daarom hebben we onderzocht hoe Amerikanen denken over 35 verschillende wetenschappelijke beroepen, van virologen tot biologen.
„Daaruit bleek dat Amerikanen die zichzelf als liberaal zien, veel vertrouwen in de wetenschap hebben. Maar bij conservatieven zie je een structureel lager vertrouwen, ook ten opzichte van exacte wetenschappen. Hun wantrouwen verspreidt zich over de hele wetenschap. Daar ben ik enigszins verbaasd over.”
Valt hun wantrouwen te counteren?
„We hebben gekeken of het een verschil maakte als we een tekstje voorleggen waarin conservatieve rolmodellen als George Bush, Milton Friedman of Henry Kissinger iets positiefs over de wetenschap zeggen. Een ander tekstje benadrukte de conservatieve waarde die wetenschap heeft als beschermer van wat belangrijk is. Ook keken we of het helpt om te benadrukken dat wetenschap economische groei faciliteert. Maar dat deed helemaal niks. Dit suggereert dat het wantrouwen diepgeworteld is en niet makkelijk te veranderen.”
Hoe komt dat?
„Dat is de million dollar question. Het vertrouwen van conservatieven daalt al sinds de jaren tachtig. Wat meespeelt is dat wetenschappelijke inzichten over bijvoorbeeld klimaat of vaccinaties niet aansluiten bij wat een deel van de conservatieven gelooft.
„Maar je ziet ook de tendens om de hele wetenschap weg te zetten als een ‘linkse hobby’ die onderdeel is van ‘het establishment’. Het vertrouwen in exacte wetenschappen waar de nadruk op productiviteit en economische groei ligt, is niet veel groter. Het onderscheid tussen die domeinen sneeuwt onder.”
Hoe erg is dat?
„Wetenschap is in wezen georganiseerde scepsis, en het is daarom belangrijk dat mensen ook gezond kritisch op de wetenschap kunnen zijn. Maar als je willens en wetens wetenschappelijk bewijs verwerpt, heeft dat consequenties. Bijvoorbeeld dat we onvoldoende aan het klimaatprobleem doen of dat er meer uitbraken van mazelen zijn.
„We moeten als wetenschap het vertrouwen terugwinnen, bijvoorbeeld door de wetenschap dichter bij mensen te brengen. Leg uit hoe wetenschap ons leven comfortabeler maakt. NEMO [een wetenschapsmuseum in Amsterdam] doet dat bijvoorbeeld goed, daar komen veel mensen uit alle lagen van de bevolking op af.”
Dit onderzoek gaat over de VS, hoe is de situatie hier?
„We zien tot op zekere hoogte dezelfde tendens. Ook in Nederland wordt nu op een ongekende manier over wetenschap gesproken, soms ook met veel wantrouwen.”
NSC-leider Pieter Omtzigt schreef deze week dat het „nul meerwaarde” heeft om de bachelor psychologie in het Engels aan te bieden „omdat je echt Nederlands moet spreken als je hier psycholoog bent”.
„Het is een grove misvatting dat iedere psychologiestudent als klinisch psycholoog aan de bak gaat”, zegt Rutjens. „Het baart me zorgen dat sommige politici zo weinig weten van wat er op de universiteit aan onderzoek en onderwijs gebeurt.
De wetenschap moet nu telkens reageren op wat de politiek met de wetenschap wil. Door die politieke inmenging wordt wetenschap politiek gemaakt. De wetenschap moet natuurlijk rekenschap afleggen aan de maatschappij, maar tegelijk is het heel belangrijk dat de wetenschap onafhankelijk en kritisch kan blijven. Het is zorgelijk dat de onafhankelijkheid in het geding is.”
In het Friese Wiuwert, zo’n 20 minuten rijden ten zuidwesten van Leeuwarden, wonen volgens de meest recente cijfers 285 inwoners. Toch is het in de zomermaanden soms dringen in het dorp: tussen april en oktober komen er duizenden bezoekers naar de plaatselijke Nicolaaskerk. En alhoewel ook de uit 1200 daterende kerk zelf aardig is om te zien (met een van de tien best bewaarde originele protestantse kerkinterieurs van Friesland) is het vooral de onder het verhoogde koor gelegen altaar dat de toeristen trekt.
Daar werd in 1609 een grafkelder aangelegd door de rijke familie Van Walta, die te Wiuwert op de Thetingastate woonde. Niets uitzonderlijks, op zichzelf – ware het niet dat er in de kelder vier menselijke mummies liggen.
De ‘mummiekelder’ van Wiuwert kreeg landelijke bekendheid toen – volgens de overlevering – twee timmerlieden in 1765 bij toeval op elf doodskisten stuitten met daarin uitzonderlijk goed gepreserveerde lichamen. Alsof ze gebalsemd waren.
De destijds nog beroemde universiteit van Franeker (die in 1811 door Napoleon werd gesloten) besloot zes van de gemummificeerde lichamen mee te nemen voor nader onderzoek, waarop ze terstond tot stof vergingen. Een zevende mummie werd (vermoedelijk) gestolen.
Maar de laatste vier lichamen, waaronder dat van een Wiuwertse goudsmid, liggen nog altijd achter glas opgebaard in de grafkelder. Hoe het komt dat de lichamen zo uitzonderlijk goed bewaard zijn gebleven weet niemand. Mogelijk speelt mee dat ze eerst in hooi zijn bewaard (waardoor vocht aan de lichamen werd onttrokken) en later op zeegras (waarin looiend zout aanwezig is). Al hebben de vele wichelroedelopers die de kelder ook bezoeken zo hun eigen theorie: aardstralen.
Benen kunstgebit
Boven op het koor is een kleine tentoonstelling ingericht over de mummiekelder door de eeuwen heen. Er zijn oude souvenirs te zien en oude krantenknipsels te lezen. Ook zijn er informatiepanelen aanwezig over de Van Walta’s en over de bekendste inwoners die Wiuwert ooit gekend heeft, de labadisten.
Die religieuze sekte, onder leiding van de Franse predikant Jean de Labadie, streek tijdens de hoogtijdagen met zo’n 400 volgelingen neer op Thetinga State. Onder hen waren onder anderen Anna Maria van Schurman (de eerste vrouwelijke studente van Nederland) en de botanische kunstenares en ecoloog Maria Sibylla Merian. In een van de vitrines van de Nicolaaskerk is zelfs nog een kunstgebit van been te zien dat mogelijk aan Schurman toebehoorde.
Voor wie na de rondleiding (zes dagen per week van 13.30 tot 14.00 uur) tijd overheeft, loont het de moeite door te rijden naar Leeuwarden (waar in Natuurmuseum Fryslân later dit jaar een tentoonstelling over dierenmummies opent) of naar Franeker, naar het onvolprezen Unesco-planetarium van Eise Eisinga.
Vanuit een vliegtuigraampje gezien leek het wel op vuurwerk, maar dan van een soort die niet na seconden opgebrand is: kleurige, fel oplichtende strepen bleven maar doorschieten tegen een donkerblauwe hemel. Talloze passagiers filmden op 6 maart de gloeiend hete neerstortende brokstukken van de achtste testvlucht van Starship, de gigantische raket van SpaceX.
Kort na de lancering explodeerde de tweede rakettrap, en de brokstukken stortten neer in de buurt van de Bahama’s in de Atlantische Oceaan. Vliegtuigen moesten hun koers verleggen om uit de buurt te blijven van de gloeiende stukken staal die met duizenden kilometers per uur door de hemel schoten.
De ruimtevaart groeit explosief – ook als er niets misgaat bij de lancering. In 2024 werden er 258 raketten naar een baan om de aarde gelanceerd, gemiddeld elke weekdag eentje, tegen 90 in 2014. Samen brachten die 2.849 vrachten naar de ruimte, vooral satellieten. Vooral Starlink groeit hard, SpaceX’ satellietnetwerk van inmiddels ruim achtduizend satellieten, maar ook rivalen als China en de Europese ruimtevaartorganisatie ESA bouwen aan ‘megaconstellaties’ van satellieten.
Voor veel aardbewoners brengt ruimtevaart voordelen, of in ieder geval technologie waar de maatschappij nog maar moeilijk buiten kan: navigatie, weersvoorspellingen, communicatie voor televisie, internet en telefoonverkeer. Defensie, de financiële wereld, hulpverlening en wetenschap – om maar een paar sectoren te noemen.
Gemiddeld wordt er elke drie tot vier uur een satelliet gelanceerd
Maar met de groeiende aantallen worden ook negatieve, soms onverwachte, gevolgen van ruimtevaart steeds merkbaarder. In maart 2024 knalde een stuk metaal van 700 gram door het dak van het huis van Alejandro Otero in het stadje Naples in Florida. Het was het overblijfsel van een onderdeel van 5.800 kg dat even daarvoor gedumpt was vanuit het internationaal ruimtestation ISS. Dat had moeten verbranden in de atmosfeer, maar dat was blijkbaar toch niet helemaal gebeurd.
En op 19 februari dit jaar vielen vier brokstukken neer van de tweede trap van een Falcon 9-raket. Dat gebeurde in de buurt van de stad Poznan in Polen, onder andere op het terrein van een elektronicazaak. Er vielen geen slachtoffers (behalve dan de directeur van het Poolse ruimtevaartagentschap Polsa, die ontslagen werd omdat de melding naar het verkeerde e-mailadres van het ministerie van Defensie was gestuurd).
Ernstige ongevallen
„Gemiddeld wordt er elke drie tot vier uur een satelliet gelanceerd [vaak vele satellieten tegelijk], en is er een keer per dag een re-entry”, zei Joseph Aschbacher, de directeur van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA, op 1 april tijdens de opening van het negende Internationale Congres over Ruimtepuin in Bonn. De kans op ernstige ongevallen groeit. Op diezelfde conferentie presenteerde Carmen Pardini van het Italiaanse onderzoeksinstituut ISTI-CNR berekeningen daarover. Achteraf berekend was in het jaar 2010 de kans 0,72 procent dat ergens op aarde iemand gewond zou raken of sterven, maar in 2022 was dat al 2,85 procent. Ook stijgt het risico voor de luchtvaart: in 2030 is de kans 1 op 200 dat er ergens een vliegtuig fataal wordt getroffen.
Zijn dat alleen nog kansen, zekerheid is er al voor astronomen, die op hun opnamen van de sterrenhemel steeds vaker strepen moeten wegpoetsen van Starlink- of andere satellieten die de foto’s verprutsen. Radioastronomen maken zich zorgen over storende radiosignalen. En in 2017 zagen Chinese astronomen het licht dat opflakkerde van een oude Russische rakettrap aan voor een supernova. Hun publicatie kon de prullenbak in.
Zekerheid is er ook over het gedeelte van de terugstortende satellieten dat niet op aarde neervalt: dat komt in de atmosfeer terecht. „We weten eigenlijk niet zo veel over wat de gevolgen zijn in termen van de natuurkunde en chemie in de mesosfeer”, zegt onderzoeker -José Ferreira van de University of California in Los Angeles. De mesosfeer is de luchtlaag tussen 50 en 90 kilometer hoogte, waar satellieten en rakettrappen verbranden.
Ruimtevaartuigen bestaan voor een groot deel uit metaal, vaak aluminium. Bij de re-entry, met snelheden van duizenden kilometers per uur, bereiken ze temperaturen boven de duizend graden. De zonnepanelen, printplaten, het metalen geraamte en alle onderdelen smelten, verbranden en verdampen. Zo’n re-entry werd altijd gezien al een gemakkelijke manier om van gebruikte ruimtespullen af te komen.
Ferreira, die lucht- en ruimtevaart studeerde aan de TU Delft, maakt zich zorgen over de gevolgen. Samen met collega’s simuleerde hij het verbranden van een doorsnee satelliet van 250 kilogram, die door die ijle luchtlaag naar beneden raast. Eén satelliet levert zo 30 kilogram aan nanodeeltjes van aluminiumoxide, concludeerden de onderzoekers in een artikel in het aardwetenschappenvakblad Geophysical Research Letters. Met de groei van megaconstellaties kan dat oplopen tot 360 ton aluminiumoxide per jaar die in de atmosfeer terechtkomt.
Lancering door SpaceX op 3 januari dit jaar. Foto Scott Schilke/SipaUSA
En inderdaad zijn er nu al ruimtevaartmetalen terug te vinden in de atmosfeer. Onderzoekers van het Amerikaanse meteorologie-instituut NOAA publiceerden in 2023 de resultaten van een meetcampagne met onbemande vliegtuigen in het vakblad PNAS: 10 procent van de zwavelzuurdeeltjes in de atmosfeer, vooral uitgestoten door vulkanen, bevatten ook metalen als aluminium, koper en lithium, in ongeveer dezelfde verhouding als waarin ze in de ruimtevaart gebruikt worden.
Aantasting van de ozonlaag
Mogelijk draagt dat aluminiumoxide bij aan de aantasting van de ozonlaag, de laag van O3-moleculen tussen 30 en 50 kilometer hoogte, die schadelijke ultraviolette straling van de zon tegenhoudt. In de jaren tachtig ontdekten onderzoekers dat chloorfluorkoolwaterstoffen (cfk’s) uit koelinstallaties in de atmosfeer terechtkomen, en daar de ozonlaag aantasten. Dankzij het Montréal-protocol, een serie afspraken om deze uitstoot terug te dringen, is het gat in de ozonlaag zich nu aan het herstellen.
„Het oppervlak van het aluminiumoxide werkt als een katalysator”, zegt Ferreira. Het activeert het chloor, afkomstig van de cfk’s die nog altijd ruim aanwezig zijn, maar ook van druppeltjes zeewater, dat zeezout ofwel natriumchloride bevat, zodat extra ozon aangetast wordt.
Brokstukken van een Starship-raket boven de Turks- en Caicoseilanden. Foto Greg Blee/AFP
De afmetingen van de deeltjes spelen een grote rol, zegt Ferreira. „We voerden een molecular dynamics-simulatie uit, waarbij je niet alleen de chemie maar ook de natuurkunde doorrekent.” Door de hoge snelheid smelt en oxideert het aluminium niet alleen tot aluminiumoxide, maar wordt het vermalen tot deeltjes met afmetingen van nanometers (een nanometer is een miljoenste millimeter).
„Wij hadden eerder micrometers verwacht”, zegt Ferreira. Met de kleinere afmetingen wordt het reactieoppervlak van de deeltjes groter, en daarmee de reactie actiever. Maar ook vallen zulke kleine deeltjes trager terug naar de aarde. „Het kan wel tientallen jaren duren voordat ze afdalen naar de ozonlaag, zodat we het pas merken als het te laat is.”
Daarnaast kunnen aluminiumoxide- en andere metaaldeeltjes zonlicht reflecteren of tegenhouden. Dat kan leiden tot afkoelen van lagere luchtlagen – de deeltjes houden zonlicht tegen – maar ze kunnen ook terugkaatsende straling van de aarde reflecteren, wat juist tot opwarming leidt. „Het kan beide kanten opgaan, dat is nog niet duidelijk”, zegt Ferreira, „het is eigenlijk onbedoelde geo-engineering”.
Re-entry is eigenlijk de enige manier om van satellieten af te komen
„Aluminiumoxide is een nieuw onderwerp in dit onderzoek, maar voor zover bekend is het effect nog tamelijk klein”, nuanceert Connor Barker, atmosfeeronderzoeker aan University College London. Samen met collega’s onderzocht hij de effecten van roet en stikstofoxide die door ruimtevaart in de hoge atmosfeer gebracht worden.
Roet ontstaat als raketbrandstoffen zoals kerosine of methaan verbranden tijdens de lancering. Een klein gedeelte verbrandt niet volledig, en geeft zwarte koolstofhoudende deeltjes. Die absorberen zonlicht, maar ook hier is nog niet duidelijk of het netto-effect op aarde afkoelend of opwarmend is, zegt Barker. De hoeveelheden vallen in het niet bij roetuitstoot door auto’s of fabrieken, maar door de grote hoogte en de lange verblijftijd kan het opwarmende effect van het ruimteroet 500 keer zo sterk worden.
Stikstofoxide ontstaat door de hitte van een re-entry: daardoor reageert stikstof in de lucht met zuurstof. Stikstofoxide in de hoge atmosfeer kan ook ozon wegvreten, zegt Barker: „Ongeveer de helft van de ozonaantasting door ruimtevaart is door stikstofoxide, ongeveer de helft van chloor uit vastebrandstofraketten, en dan ongeveer 1 procent van aluminiumoxide.” Volgens berekeningen van Barkers groep zouden deze effecten op den duur het ingezette herstel van de ozonlaag teniet kunnen doen.
Ruimtepuin is acuter probleem
Tegenmaatregelen zijn lastig te bedenken, behalve het terugschroeven van de aantallen. „Re-entry is eigenlijk de enige manier om van satellieten af te komen”, zegt Ferreira. Het opbranden van satellieten en rakettrappen is bovendien juist gewenst als oplossing voor dat andere, acutere ruimtevaartprobleem: ruimtepuin.
Rond de aarde zweven honderdduizenden kapotte satellieten, afgedankte rakettrappen en brokstukken van geëxplodeerde of gebotste ruimtevaartuigen. Regelmatig moeten satellieten en ook het internationaal ruimtestation ISS uitwijken. In 2024 waren er meer dan 24.000 van zulke collision avoidance maneuvers. Sommige satellietbanen dreigen onbruikbaar te worden.
Een helblauwe spiraal was op 24 maart aan de Europese hemel te zien. Het was ongebruikte brandstof van een rakettrap van SpaceX. Foto Bertrand Ilhe/AFP
Over dit probleem ging de conferentie in Bonn dan ook eigenlijk. Er waren presentaties over ruimtevaartuigen die afgedankte satellieten met octopusachtige grijpers uit hun baan plukken en naar de aarde afstorten. Maar ook beleidsmaatregelen waarbij alle rakettrappen en satellieten binnen vijf jaar na gebruik zelf een gecontroleerde re-entry moeten maken boven een leeg stuk oceaan. Eerst was deze periode nog 25 jaar, maar ruimtevaartorganisatie ESA mikt inmiddels op afspraken om dit terug te brengen naar één jaar.
Maar intussen zijn er nog wel veel vragen over de gevolgen van re-entries voor de atmosfeer, zegt Barker: „We weten bijvoorbeeld niet precies wat er met de roet- en aluminiumdeeltjes gebeurt”, zegt Barker. De resultaten van de meetcampagne met vliegtuigen wijzen erop dat ze samenklonteren met sulfaatdeeltjes, wat de effecten en ook de verblijfstijden in de atmosfeer kan beïnvloeden. Om dit beter te begrijpen zijn meetcampagnes in de atmosfeer nodig, zegt Ferreira. „Maar ook proeven met satellietmodellen in windtunnels waarbij én de snelheid én de temperatuur hoog opgevoerd kunnen worden.”
Ook het onderzoeken van échte re-entries hoort erbij, al is het een behoorlijke stap van toevallig waarnemen uit een vliegtuig naar opzettelijk betrappen. In augustus 2024 reisden tientallen wetenschappers in een vliegtuig naar een plek boven de Stille Oceaan om van dichtbij opnames te maken van de re-entry van de Europese onderzoekssatelliet Salsa. Vanuit het vliegtuigraampje zagen ze een oplichtend stipje, dat werd gefilmd met spectrometers, om de verschillende chemische bestanddelen te kunnen analyseren. Ook hiervan werden de eerste resultaten in Bonn besproken.
Barker: „Onderzoek naar gevolgen voor de atmosfeer staat echt nog in de kinderschoenen, maar de ruimtevaart groeit nu extreem snel. We moeten snel zijn met het begrijpen van deze effecten, voordat het eigenlijk te laat is.”
Satellieten weerkaatsen het zonlicht in de nachtelijke hemel boven Canada (51° noorderbreedte), juni 2024. Het beeld is een combinatie van 560 opnames van twee seconden met een pauze van één seconde. Elk spoor lijkt daardoor op een stippellijn. Foto Getty Images
‘Kijk daar rechts, daar ligt Singapore’s Tweede Maasvlakte, en links, daar zie je downtown liggen.” Dit is het uitzicht vanaf de lobby van de zesde verdieping van het Administration Building op de centrale campus van de Nanyang Technological University, of NTU in het kort. Hier zijn de kantoren van de president gevestigd. ‘Professor Ernst Kuipers, vicepresident (Research)’ prijkt er op een van de naambordjes. De ramen in Kuipers’ eigen kantoor bieden uitzicht op de campus en het groen van Maleisië.
De inrichting van zijn kantoor is vooral functioneel, de planken achter het bureau zijn nagenoeg leeg. Op een groot tv-scherm rouleert impressionistische Europese kunst. De waterkan van 1 liter op het bureau wordt elke dag gevuld door zijn persoonlijk assistent Jane. „Ik moet van haar echt meer water drinken.” Bij haar bureau staat een bos houten tulpen, van Kuipers gekregen.
Ernst Kuipers (65) verraste vriend en vijand begin 2024 door plotseling en voortijdig ontslag te nemen als demissionair minister van Volksgezondheid, Wetenschap en Sport in het kabinet-Rutte IV voor D66, voor een op dat moment nog onbekende baan. Zes weken na zijn ontslag werd duidelijk wat Kuipers ging doen: hij werd bestuurder voor topuniversiteit NTU.
„Ik was graag minister gebleven, het was dankbaar werk”, zegt hij. Maar na de val van Rutte IV en het verlies van D66 bij de daaropvolgende verkiezingen wist Kuipers zeker dat een verlenging van het ministerschap er niet in zat. Een terugkeer als bestuurder in de zorgsector was ook geen optie. „Dat zou bovendien een stap terug zijn, naar iets wat ik al lang heb gedaan.” Daar komt bij dat hij na de val van het kabinet al snel werd benaderd. „Zo gaat dat bij NTU: we lezen dat de regering is gevallen, kom je hierheen?” Met die assertiviteit krijgt NTU zijn topmensen binnen, wil Kuipers er ook mee zeggen.
Kuipers zit nu bijna een jaar bij NTU. Zijn vrouw, die patholoog is, werkt in Nederland.
Lees ook
Ernst Kuipers: een man van de cijfers die snel denkt en snel beslissingen neemt
Op zoek naar nieuwe partners
NTU is oorspronkelijk een technische universiteit, maar groeide de afgelopen dertig jaar uit tot een algemene universiteit met zo’n 35.000 studenten. Al jaren prijkt de instelling hoog op internationale academische ranglijsten zoals de Times Higher Education-ranking. Nederlandse universiteiten scoren zonder uitzondering vele plaatsen lager.
Net als veel andere buitenlandse medewerkers en studenten – twee derde van de docenten komt uit het buitenland – woont Kuipers op de campus. Op „de heuvel”, waar vier woningen voor bestuurders van de universiteit staan. „Iedere dag loop ik van huis naar hier. Jane noemt me knettergek – niemand loopt hier in deze warmte.” Het is een afstand van een kilometer, nog geen kwartiertje lopen. De maximumtemperatuur ligt half april boven de 30 graden.
Dat Kuipers’ kantoor onpersoonlijk oogt heeft alles te maken met zijn werk. Hij is er amper: zeker twee weken in de maand reist Kuipers de wereld over om de belangen van NTU te behartigen. „Mijn rol is om het ecosysteem van NTU te versterken”, zegt hij daarover. „Om partnerschappen met andere kennisinstellingen en bedrijven veilig te stellen. Om de naamsbekendheid van NTU te vergroten.” Kuipers netwerkt vooral: wetenschappelijk onderzoek doet hij zelf niet meer, hij leidt geen eigen laboratorium en heeft geen promovendi.
„We hebben al veel samenwerkingspartners in de VS.” NTU heeft onder meer partnerschappen met Massachusetts Institute of Technology (MIT), CalTech, University of California (Berkeley) en de University of Illinois, maar ook in Zwitserland, Israël, China en het VK. „Nu kijk ik vooral naar Canada, naar Australië, naar Europa. En ja, ik praat ook met Nederlandse universiteiten, zoals Wageningen, Utrecht.” Concreter kan Kuipers er niet over zijn.
Wat je nu moet doen, is de vlucht naar voren nemen: meer investeren. Het is eigenlijk heel banaal
Het valt Kuipers met name op hoe er in Singapore een „enorme drive is voor onderzoek en innovatie”. „Het wordt hier bovendien heel structureel aangepakt. Wat zijn de problemen? Hoe willen we die aanpakken? Wat moet er dan gebeuren in de komende jaren? En die strategie, die brengt resultaten.” Niemand hoeft er hier van overtuigd te worden dat investeren in onderzoek zich uitbetaalt.
Heel anders dan in Nederland of zelfs in Europa, vindt Kuipers. „Tegenwoordig heerst in Europa het gevoel dat je universiteiten moet wantrouwen, dat het iets elitairs is. De coronapandemie heeft daar niet bij geholpen.” Tijdens zijn ministerschap, en ook toen Kuipers in zijn rol als voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg nauw betrokken was bij het coronabeleid, werd hij geconfronteerd met felle reacties en demonstraties tegen de aanpak van het kabinet, die leunde op wetenschappelijk onderzoek maar als onzinnig of bevooroordeeld werd weggezet. Niet in Singapore. „Hier ziet men dat innovatie en onderzoek de kunstmest van de economie is. En dat het investeren hierin zich dubbel en dwars uitbetaalt. Het is fenomenaal om daar nu onderdeel van te mogen zijn, om dat hier te zien.”
Kuipers geeft het voorbeeld dat NTU recentelijk heeft besloten om het aantal postdoc-beurzen voor jonge, afgestudeerden te verhogen van dertig naar tachtig. Het gaat om aanzienlijke bedragen – omgerekend zo’n 1,5 tot 2 miljoen euro per beurs. „Als ik dat vergelijk met Nederland, daar wordt elk jaar aan vier hoogleraren de Spinozaprijs en Stevinpremie toegekend van zo’n 1,5 miljoen euro per laureaat. Dat staat dan in de krant, geweldig nieuws. Het gaat om de crème de la crème van de Nederlandse wetenschap. NTU geeft tachtig beurzen aan jonge mensen om hun onderzoek verder uit te bouwen. Tachtig!”
Kuipers begint hardop te rekenen. „Een kwart hiervan zal vastlopen of, om het economisch uit te drukken, verlieslatend zijn, een kwart zal break-even zijn, een kwart zal het goed doen, en een kwart zal het heel goed doen. We analyseerden recentelijk de investering van zo’n 100 miljoen – dat heeft uiteindelijk geleid tot het oprichten van twaalf bedrijven die nu een waarde van 1,1 miljard hebben. Oftewel, de return on investment is echt heel groot.”
Zulke investeringen passen in de ‘bedrijfsstrategie’ van NTU én die van de Singaporese overheid: het stimuleren van samenwerking tussen wetenschap en marktpartijen, en co-financiering van onderzoek, zeker op het gebied van technologie en duurzaamheid. „Dit soort investeringen levert ook een bijdrage aan het oplossen van problemen in de samenleving. Het levert werkgelegenheid op.”
Investeer, investeer, investeer
Het huidige politieke klimaat is er in Europa niet naar om fors in te zetten op wetenschappelijk onderzoek. De nieuwe begroting voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bevat een miljard euro aan bezuinigingen. Onbegrijpelijk, vindt Kuipers, nu hij ziet hoe het anders kan. „Het is ongelooflijk dom. En heel erg schadelijk, ook voor de positie van Nederland in de komende jaren. Wat je nu wegbezuinigt, krijg je als een boemerang terug.”
Kuipers beschrijft een boer die minder kunstmest gaat kopen omdat de oogst tegenvalt. „Je hoeft geen doorgewinterde boer te zijn om te bedenken dat de kans groot is dat het jaar erop de oogst niet veel beter is geworden. Wat je nu moet doen, is de vlucht naar voren nemen: meer investeren. Het is eigenlijk heel banaal.”
Kuipers wijst onder meer op het rapport dat Mario Draghi, oud-voorzitter van de Europese Centrale Bank, schreef over de (tanende) Europese concurrentiekracht. Daarin waarschuwt de Italiaanse oud-premier dat Europa fors moet investeren in onderzoek, innovatie en onderwijs om de kloof met de VS en China te verkleinen. Draghi bepleit dat EU-lidstaten 5 procent van het bruto binnenlands product uitgeven aan onderzoek en innovatie. Nederland komt uit op zo’n 2,7 procent.
„Het is niet alleen Draghi die dit zegt, er zijn rapporten op rapporten: investeren is noodzakelijk, ook in economische onzekere tijden of als het politiek gezien niet helemaal uitkomt”, vindt Kuipers. Hij roemt Finland, dat er bewust voor kiest om vanaf 2030 het jaarlijkse budget voor onderzoek en innovatie te verhogen naar 4 procent van het bbp – ondanks economische problemen en stijgende uitgaven aan defensie in verband met de Russische dreiging.
Vragen om meer geld – het lijkt makkelijk. „Ja, het is een politieke keuze”, aldus Kuipers, „maar er zit ook de premisse achter dat er geld mee te verdienen valt.” Elke politieke partij die in de Tweede Kamer zit, heeft volgens Kuipers de verplichting voor een volgende generatie, moet ervoor zorgen dat Nederland een welvarend land blijft. „Natuurlijk snap ik de moeilijkheid hierbij want de kosten gaan voor de baten uit, maar als je gespreid en divers investeert, dan komen die baten. Dat is een zekerheid.”
Hardloopster Femke Bol
Wil je over vijf of tien jaar als natie ergens zijn, wil je de problemen dan het hoofd bieden, wil je economisch groeien, dan moet je structureel investeren. daarvan is Kuipers overtuigd. „Want anders ga je langzaam achteruit, of verschraalt je samenleving. En dat is wat er in Europa en ook in Nederland de laatste jaren te veel is gebeurd.”
Kuipers komt opnieuw met een analogie – dit keer over hardloopster Femke Bol. „Als die naar de Olympische Spelen gaat, dan gaat ze daarheen om te winnen, om een medaille te halen. Niet ‘ik ben al blij dat ik de halve finales haal’, nee, die doet er alles voor om die plak te halen. En als dat niet lukt wordt alles minutieus geanalyseerd. Waarom staat de Nederlandse atletiek nu zo hoog? Omdat Nederland er jaren geleden voor heeft gekozen! Door erin te investeren. Door een meerjarenplan op te stellen, met tal van betrokken instanties. Dat zouden Nederlandse instellingen moeten doen”, zegt Kuipers. „Kom met een gezamenlijk plan, prioriteer thema’s, ga samenwerken en overheden moeten daarvoor de financiering regelen. Dat kan. Ik zie dat het kan. Nu zijn we qua ambitieniveau al tevreden als voormalige Europese topclubs als PSV, Ajax, Feyenoord, weten te overwinteren in het Europees voetbal. Dat zou niet de ambitie moeten zijn.”
Wandelend over de groene campus blijft Kuipers wel vaag over zijn eigen ambities. „Veel van de wensen die NTU voor mij had, heb ik kunnen realiseren, maar dat betekent niet dat ik bij wijze van spreken morgen terugkom. Want als je vraagt, heb je het hier naar je zin, dan antwoord ik volmondig ja.”
Lees ook
Kuipers begon met hoge verwachtingen, maar stuitte als zorgminister op weerstand en taaie dossiers
Het is voor z’n eigen bestwil. De stellerinmerilehmä in het natuurhistorisch museum van Helsinki werd vorig jaar opeens zó vaak bezocht door bezoekers die hem wilden aaien, over z’n botten wilden wrijven, dat hij slijtsporen begon te vertonen. En dus kreeg het skelet van de Stellers zeekoe (Hydrodamalis gigas) een glasplaat voor z’n neus.
„Ik voel me een beetje schuldig”, zegt de Finse literatuurwetenschapper en schrijfster Iida Turpeinen (1987). „Mijn boek was juist bedoeld om hem dichter bij de mensen te brengen, en nu zit hij achter glas, alsof hij in een aquarium is opgesloten.”
Elolliset heet de in 2023 verschenen debuutroman van Turpeinen, recent in het Nederlands vertaald als Levende wezens. Alleen al in Finland werden er ruim 50.000 exemplaren van het boek verkocht, en dat merkte het natuurhistorisch museum in de bezoekersaantallen: die stegen met zo’n 30 procent. En allemaal wilden ze naar dat hoofdpersonage uit Turpeinens boek kijken: de Stellers zeekoe.
„Mijn droom was om een roman te schrijven over de geschiedenis van de biodiversiteit”, zegt Turpeinen tijdens een bezoek aan het Groote Museum van Artis in Amsterdam, waar de verbinding tussen al het leven op aarde centraal staat. „Over uitsterven en de menselijke rol daarin. Maar ik kon maar geen geschikte hoofdpersoon vinden. Totdat ik dus in mijn woonplaats Helsinki weer eens naar het natuurhistorisch museum ging, en bij het skelet van de zeekoe – dat ik sinds mijn jeugd al tientallen keren had gezien – eindelijk eens de moeite nam om de bordjes te lezen die erbij stonden. Op het ene stond dat de Stellers zeekoe al 27 jaar na zijn ontdekking was uitgestorven, en op het andere dat er in de hele wereld maar drie complete skeletten over zijn. Wat deed het dan uitgerekend in het onbeduidende Helsinki?”
Raakvlak tussen fantasie en werkelijkheid
Gefascineerd dook Turpeinen – die op dat moment ook al aan haar proefschrift werkte – het Finse Nationaal Archief in. „Als promotieonderzoek bestudeer ik hoe hedendaagse Engelstalige fictieschrijvers wetenschappelijke kennis verweven in hun boeken. Dat raakvlak tussen fantasie en werkelijkheid vind ik ontzettend interessant. Voor mijn boek heb ik onder andere geput uit de notities van Georg Wilhelm Steller, de achttiende-eeuwse Duitse natuuronderzoeker die deelnam aan de Tweede Kamtsjatka-expeditie. Wetenschappelijke literatuur was destijds nog lang niet zo droog en objectief als nu – zijn wetenschappelijke observaties wisselde Steller af met allerhande zieleroerselen. Die twee zijn nu meer gescheiden. Zelf vond ik het daarom fijn om zowel aan mijn proefschrift als aan mijn roman te werken. Het is een andere manier van schrijven, een andere taal.”
De scheepsexpeditie vond plaats in opdracht van de Russische tsaar, onder leiding van de Deense ontdekkingsreiziger Vitus Bering. Onderweg ging er van alles mis, en op de terugweg strandde de bemanning maandenlang op wat later Beringeiland zou worden genoemd. Daar, in de winter van 1741, beschreef Steller een voor de wetenschap nieuwe zeekoeiensoort – die dus in 1768 al zou uitsterven.
Voor Turpeinen was het de uitdaging om Steller waarheidsgetrouw weer te geven zónder zich daarbij te laten beperken door het keurslijf van de non-fictie. „Emoties hebben de wetenschap veel te bieden, omdat ze dieper binnenkomen dan de droge feiten.” Voor sommige passages had ze haar fantasie niet eens nodig. Zo schrijft ze over Stellers vrouw, die niet mee wil reizen door Siberië: „Georg Wilhelm raast en huilt en geeft zich uiteindelijk gewonnen. Hij verlaagt zich er niet toe zijn vrouw te dwingen, en aldus keert Brigitte Helene terug naar Sint-Petersburg. Steller zet de reis in zijn eentje voort en schrijft bittere woorden in zijn notitieboekje: ‘Ik heb mijn vrouw niet meer nodig, ik heb raven (Corvus corax)’.” Turpeinen, enthousiast: „Dat over de raven heeft hij echt zo geschreven. Hij was een gevoelige man, hij vond het ook vreselijk toen zijn reisgenoten jonge zeeottertjes doodknuppelden.”
Verzwakt door de honger
De begerenswaardige vacht van de zeeotter luidde krap drie decennia later indirect ook het einde van de Stellers zeekoe in. Pelsjagers deden graag Beringeiland aan, en joegen dan voor de lol en de lekkere trek ook op zeekoeien. Bovendien zorgde de overbejaging voor instorting van het ecosysteem: zonder de vleesetende otters zat de ondiepe zee plotseling vol zee-egels, die zich tegoed deden aan de algen waar ook de zeekoeien zo graag van graasden. Turpeinen: „De zeekoeien die nog over waren, raakten verzwakt door de honger.”
Naast Steller en zijn zeekoe passeert onder anderen de beroemde Franse paleontoloog Georges Cuvier de revue in Turpeinens werk Hij bracht eind achttiende eeuw het wetenschappelijk inzicht de wereld in dat soorten kunnen uitsterven. Turpeinen: „Moet je nagaan: een dikke twee eeuwen terug ‘bestond’ uitsterving nog niet eens, niemand stond erbij stil dat de mens soorten de wereld uit kon helpen. Onze westerse cultuur is ingebed in de gedachte dat de wereld onveranderlijk is; onze eigen rol daarin is zó lang onderschat… Dat we nu zo traag – té traag – handelen als het op de bescherming van soorten aankomt, is vanuit cultuurhistorisch oogpunt daarmee beter te begrijpen. Niet dat het daarmee beter te verdedigen is, natuurlijk.”
Ook de kunstenares Hilda Olson speelt een hoofdrol in Turpeinens boek. „Ik vond het belangrijk om niet alleen over oude witte mannen te schrijven. Vrouwen hebben in de achttiende en negentiende eeuw vaak zoveel voor de wetenschap betekend zonder daarvoor erkenning te krijgen.” Dat er in Helsinki dit jaar dankzij haar roman maar liefst twéé tentoonstellingen over Olsons werk te zien, vindt ze dan ook de mooist denkbare bekroning op haar werk. „Al is het natuurlijk ook wel leuk dat de zeekoe nu extra bezoek krijgt. Hopelijk kan op den duur het glas weer weg.”
Probeer dat eens: lopen met stijve benen, lopen zonder de knieën te buigen en zonder tegelijk heen en weer te schommelen als een pinguïn. ’t Gaat nét zonder dat de voet van het been dat naar voren zwaait over de grond sleept. Maar aan traplopen valt niet te denken.
Het simpelste model dat het lopen as such aardig beschrijft ziet er ongeveer uit zoals dat lopen met stijve benen. Het is het ‘omgekeerde slinger-model’ (de inverted pendulum, zie Wikipedia), dat al zo’n zestig jaar bestaat. De stijve benen van dit virtuele model draaien aan de bovenkant om een virtueel heupgewricht dat voor de gelegenheid is samengebracht met het zwaartepunt van het lichaam. De voeten zijn puntvormig en hebben geen gewicht.
Het model laat zien hoe het lichaamszwaartepunt elke keer door het werkende been omhoog en naar voren wordt gebracht. Het zwaartepunt stijgt en daalt, vertraagt en versnelt. Met wat aannames en randvoorwaarden is aardig te becijferen hoeveel arbeid het aanhouden van een bepaald wandeltempo kost en vervolgens hoeveel metabole energie daarvoor nodig is (ruwweg vier keer zoveel).
Het blijkt heel behoorlijk overeen te komen met de uitkomst van metingen aan levende lopende mensen op een loopband. De verrichte arbeid wordt daar afgeleid uit de bewegingen van het zwaartepunt en/of de analyse van de verticale en horizontale reactiekrachten die de voeten opwekken in de loopband. Verbruik en productie van zuurstof en CO2 zijn de maat voor de ingezette metabole energie. Het is een apart vakgebied dat inmiddels een mer à boire aan artikelen heeft opgeleverd. Er worden almaar betere modellen ontwikkeld om de verrichte arbeid te berekenen want het werk staat in dienst van de sportbeoefening en sportlieden zijn ziekelijk bezorgd over hun energieverbruik.
Platen piepschuim op een loopband
Enfin, het nieuwste nieuws was dat wetenschappers in Calgary alsnog het inverted-pendulum-model hebben ingezet om de finesses van het lopen over oneffen terrein te onderzoeken. Want dat was nog niet gebeurd. De oneffenheden werden nagebootst door platen piepschuim van maximaal 4,5 cm dik op een loopband te plakken – links op een andere plaats dan rechts omwille van de natuurlijkheid – en daar jonge proefpersonen wandelingen van zes minuten over te laten maken.
Er is volgens de regels van de kunst gemeten en vergeleken. De afzet en landing van de voeten bleek anders dan op een vlakke loopband, er is nog het een en ander vastgesteld en nu hoop je maar dat de onderzoekers iets ontdekken dat de moeite waard is. Het probleem is dat de oneffenheden niet oneffener gemaakt kunnen worden dan is gedaan want dan gaan de proefpersonen te veel hun knieën buigen bij het lopen en lijkt het niet meer op het model van de omgekeerde slinger. De hiker die door drassig terrein met pollen pijpenstrootje trekt heeft er niets aan. Je vermoedt dat niet elke nieuwe meting gelijk een doorbraak is.
Als vanzelf verschoof de belangstelling naar klassiek loopband-onderzoek waar de hiker wel wat aan heeft: onderzoek naar de vraag of het gewicht van wandel- of bergschoenen van invloed is op het energieverbruik van de wandeling of bergtocht. Dit werk kreeg een goede start van de inspanningen van Sid Robinson, fysioloog en hardloper, die in 1943 met collega’s van Indiana University de proef op de som nam. Proefpersonen kregen schoenen te dragen die per paar 1,4 tot 4,4 kilogram wogen en liepen daarmee in een tempo van 4,4 km/u. Opvallende conclusie: een extra gewicht van 1 kg in de schoenen vraagt net zoveel extra energie van het metabolisme als 4 kg extra in de rugzak.
Een uitvoerig onderzoek in 1953 van het Max Planck-Institut für Arbeitsphysiologie aan een (één) proefpersoon voorzien van een rugzak met loden platen en een hele serie zware schoenen gooide dit beeld weer overhoop. Het energieverbruik (gemeten als zuurstofverbruik) leek daar juist af te nemen naarmate de schoenen met wat lood zwaarder werden gemaakt – totdat de voeten in loodzware Duitse legerlaarzen van 1,8 kg per stuk werden gestoken. Toen nam het toe.
Onderzoek in 1968 aan twee heel kleine, licht uitgevallen mijnwerkers in Johannesburg versterkte de indruk. Bij een loopsnelheid van 4,8 km/u brachten zwaardere schoenen (tot 2,95 kg per paar) nauwelijks extra zuurstofverbruik met zich mee. Dat zou hoogstens gebeuren als de twee kleine mijnwerkers harder gingen lopen, dachten de onderzoekers, maar dat deden ze alleen aan het eind van hun shift.
Wat er sindsdien allemaal is veranderd viel niet zomaar na gaan maar uiteindelijk stelde zich het beeld van Sid Robinson opnieuw in: zware schoenen hebben een onevenredig sterk effect op het energieverbruik van het lopen. De vuistregel is dat 100 gram extra schoengewicht het energieverbruik van het lopen met 0,7 tot 1 procent vergroot. Brits onderzoek uit 1986 waarbij ook plaatjes lood op de schoenen werden gemonteerd toonde aan dat een gewicht op de schoenen 6,4 maal zoveel effect had op het energieverbruik als hetzelfde gewicht in de rugzak. Bracht je gewicht van de rugzak naar de schoen dan nam het energieverbruik dus toe maar – let op – bijna zonder dat dit werd opgemerkt. Het ‘comfort’ veranderde nauwelijks. Dat is, excusez le mot, het verneukeratieve: zware schoenen vreten energie maar je merkt het nauwelijks. TNO-onderzoek uit 1992 toonde het extra energieverbruik opnieuw aan, nu ten opzichte van een heuptas (waist pack), maar kwam uit op een lagere factor, niet 6,4 maar iets tussen 1,9 en 4,7. Ook hier schemert vaag de indruk dat het extra gewicht van zware schoenen niet erg gevoeld wordt. De vraag is dus: waarom zou je nog hoge wandelschoenen kopen die meer wegen dan 1 kg per paar?
Deze maand is het tien jaar geleden dat Nico Frijda overleed, hoogleraar psychologische functieleer aan de Universiteit van Amsterdam. Emoties fascineerden hem mateloos. Hij probeerde hun aard te doorgronden, vermoedelijk ook vanuit persoonlijke motivatie: door zijn Joodse achtergrond – zijn vader en broer overleefden de Tweede Wereldoorlog niet – wist hij als geen ander hoe diep emoties het menselijk bestaan kunnen raken.
Het werk van Frijda blijft mij tot op de dag van vandaag inspireren. Net als hij bestudeer ik emoties en ben ik geboeid door de invloed van zowel evolutie als cultuur op onze gevoelswereld. In zijn tijd lag de nadruk binnen de psychologie sterk op observeerbaar gedrag. Emoties werden vaak gezien als bijverschijnselen. Frijda keerde dat perspectief radicaal om: emoties zijn juist de drijfveren van gedrag. Hij ontwikkelde een meervoudige theorie, waarin het concept van de actietendens centraal staat. Emoties zijn volgens hem altijd gericht op actie, aangestuurd door de belangen van het individu. Deze visie beschreef hij in zijn magnum opus The Emotions (1986), dat twee jaar later in Nederlandse vertaling verscheen.
Hoe staat het er nu, tien jaar later, voor met het emotieonderzoek?
Talloze nieuwe dwarsverbanden
De aandacht voor emoties is sindsdien alleen maar gegroeid – ook in Nederland. Aan de Universiteit van Amsterdam is nog altijd een sterke kern van toponderzoekers actief, en ook aan mijn eigen universiteit, Leiden, groeit de belangstelling. Een goed voorbeeld is het recent opgerichte Leiden Interdisciplinary Network for Emotion. Terecht, want de studie van emotie leent zich bij uitstek voor een interdisciplinaire aanpak. Frijda bracht psychologie al in verband met neurowetenschap en evolutionaire theorie. Inmiddels zijn er talloze nieuwe dwarsverbanden ontstaan, onder andere met biologie, rechten, ethiek, gezondheidszorg, muziekwetenschappen en computerwetenschappen.
Vooral die laatste – de koppeling met AI – is op dit moment bijzonder actueel. Dankzij recente ontwikkelingen in kunstmatige intelligentie kunnen systemen gezichtsuitdrukkingen herkennen en erop reageren. Onderzoekers gebruiken deep learning en natuurlijke taalverwerking om emotionele signalen in spraak te analyseren. Dat opent de deur naar empathischere interacties tussen mens en machine. Een opvallend recent onderzoek, geleid door de Universiteit van Glasgow, liet zien dat realtime AI-filters die glimlachen op elkaar afstemmen, de romantische aantrekkingskracht tijdens video-speeddate-sessies konden versterken. Deelnemers die met ‘gesynchroniseerde’ glimlachen communiceerden, voelden meer wederzijdse aantrekkingskracht. Het laat zien hoe AI subtiel maar krachtig menselijke emoties en interacties kan beïnvloeden – met alle mogelijkheden én risico’s van dien.
Emoties bij dieren
Ook binnen het onderzoek naar dierlijke emoties groeit de belangstelling gestaag. Dat is waar mijn eigen focus ligt: waar komen emoties vandaan, en waarom drukken verschillende diersoorten ze op uiteenlopende manieren uit? Jarenlang werd het onderzoek gedomineerd door het behaviorisme, waarin vooral gedrag werd geanalyseerd. Maar dankzij pioniers als de primatoloog Frans de Waal die een jaar geleden overleed, groeit het besef dat wij niet de enige soort zijn met gevoelens. In het jaar van Frijda’s overlijden, 2015, werd het wetenschappelijke tijdschrift Animal Sentience opgericht, dat zich volledig richt op dierenbewustzijn en gevoelsvermogen. Alleen al het feit dat hier een apart tijdschrift voor is opgericht getuigt van het mooie onderzoek dat plaatsvindt op dit vlak. Onlangs nam ik deel aan een workshop aan Wageningen University over positieve emoties bij dieren. Psychologen leerden daar van biologen hoe varkens en kippen hun emoties uiten, en biologen leerden van psychologen hoe zij met nieuwe, diervriendelijke onderzoeksmethoden meer inzicht kunnen krijgen. Zo smelten vakgebieden samen en ontstaat er kennis die meer is dan de som der delen, waar mooie toepassingen uit voortvloeien.
Frijda’s werk vormde de fundering van de moderne emotiepsychologie. Zijn theorieën hebben nog altijd een diepe invloed op hoe we emoties begrijpen – hun evolutionaire wortels, hun expressie en hun centrale rol in menselijk gedrag. Niet lang voor zijn overlijden mocht ik hem een erepenning uitreiken namens de Nederlandse Vereniging voor Psychonomie. De lezing die hij toen gaf, zou zijn laatste zijn. Zijn dochter was erbij. Na afloop mailde hij me nog hoe zeer hij had genoten van de feestelijke gelegenheid.
Zijn nalatenschap leeft voort – in het raamwerk dat hij creëerde om de complexiteit en functionaliteit van emoties te begrijpen, en in de warme herinneringen die velen aan hem bewaren.
Mariska Kret is hoogleraar cognitieve psychologie aan de Universiteit Leiden.
„Een nieuwe gouden eeuw voor wetenschap en ontdekkingen”, beloofde Jared Isaacman, miljardair, piloot en ruimtetoerist. Een week later lijkt deze toekomstdroom van Donald Trumps kandidaat om NASA te leiden reeds vervlogen. Onlangs lekte namelijk een begrotingsvoorstel van het Witte Huis voor 2026 uit, waarin NASA heel stevig gekort wordt. Het budget gaat van 25 miljard dollar naar 20 miljard. De zwaarste bezuinigingen zijn voor het directoraat wetenschap, waarvan het budget bijna gehalveerd wordt: van 7,5 miljard naar 3,9 miljard.
Al eerder moest NASA voor 420 miljoen dollar aan contracten opzeggen onder druk van het verbod op beleid op het gebied diversiteit, gelijkheid en inclusie van de regering-Trump. NASA’s belofte om bij de nieuwe maanlanding een vrouw, een persoon van kleur en een niet-Amerikaan mee te nemen, verdween in maart geruisloos van de website.
„Dit begrotingsvoorstel behelst een complete ontmanteling van de wetenschappelijke vloot van NASA en de pijplijn van toekomstige missies”, zegt Casey Dreier van de Planetary Society, een Amerikaanse organisatie die lobbyt voor ruimte-onderzoek. De extreme bezuiniging past in het patroon waarmee de regering-Trump de wetenschap aanpakt.
Op het hakblok
De gevolgen zijn fors: de Webb- en Hubble-ruimtetelescopen, grote wetenschappelijke en publieke successen, blijven ondersteund worden. Maar de Nancy Grace Roman Space Telescope, een infraroodtelescoop van 4,3 miljard dollar die klaar is voor de lancering, gaat in de mottenballen.
Ook komt er een eind aan het Mars Sample Return-project (MSR), een samenwerking met de Europese ruimtevaartorganisatie ESA om gesteentemonsters van Mars op te halen. Het Marskarretje Perseverance heeft al 43 buisjes met interessant gesteente verzameld met dat doel, maar die blijven dus voorlopig op Mars liggen. Ook op het hakblok: de Davinci-missie naar Venus, en NASA’s Goddard Space Flight Center in Maryland, waar zo’n tienduizend mensen werken.
Ook Exomars, een veelgeplaagd Europees Marskar-project, moet mogelijk opnieuw naar de tekentafel, nadat in 2022 de lancering al werd uitgesteld omdat de Russische bijdrage werd afbesteld. NASA trok in 2013 al eens de beloofde raketlancering voor de missie terug, om daar in 2024 weer op terug te komen, wat nu dus weer onzeker is.
„Het is heel lastig om hierop te reageren”, zegt Joost Carpaij van het Netherlands Space Office, verantwoordelijk voor Nederlandse bijdragen aan het Europese ruimtevaartprogramma’s. „Omdat dit een uitgelekt voorstel van het Witte Huis is, en ook omdat [de benoeming van] Isaacman nog niet bevestigd is. Het is dus heel moeilijk om te voorspellen waar die 50 procent gaan vallen. En zelfs of ze gaan vallen, want het Congres kan bezuinigingen nog terugdraaien. Maar in het algemeen geldt dat we altijd nadenken over de mogelijkheid dat partners wegvallen.”
Nieuwe maanrace
Een raketlancering zoals voor Exomars is eventueel nog wel elders te regelen, of uit eigen zak te betalen, zegt Carpaij, „maar als het NASA-aandeel heel groot is, dan moet je terug naar de tekentafel. En soms moet je misschien overwegen om ze dan maar helemaal niet te doen.” Dat laatste geldt waarschijnlijk voor het MSR-project.
De senatoren die Isaacman tijdens zijn hoorzitting bevroegen hadden heel andere zorgen, over bemande ruimtevaart en een nieuwe maanrace. Bij zijn intreerede in januari kondigde president Donald Trump luid aan dat „we naar Mars” gaan. Het koloniseren van onze buurplaneet is een van de lang verkondigde dromen van Trumps secondant Elon Musk, oprichter van het ruimtevaartbedrijf SpaceX.
Dat leek niet te stroken met Artemis, het officiële reisplan van NASA, om zo snel mogelijk weer Amerikanen op de maan af te leveren. In 2022 vloog een onbemenste Orion-capsule een rondje rond de maan. Een vlucht rond de maan met vier mensen aan boord staat gepland voor volgend jaar, een maanlanding later in het decennium.
Isaacman werd hierover kritisch bevraagd door Ted Cruz, Republikeinse senator namens Texas, de thuisstaat van NASA’s astronautencentrum in Houston. „Vergis je niet, de Chinese Communistische Partij is duidelijk geweest over haar wens om in de ruimte te domineren”, waarschuwde Cruz. „We stevenen niet op de volgende ruimterace af, hij is er al.”
China heeft inmiddels een eigen ruimtestation, een succesvol programma van robotische Chang’e-maanmissies, en plannen om vóór 2030 Chinezen naar de maan te sturen, met als einddoel een bemande basis op de maan.
Kandidaat-directeur Isaacman spaarde kool en geit: hij beloofde zo snel mogelijk Amerikanen naar de maan te brengen, maar vond ook dat NASA daarna zo snel mogelijk naar Mars moet. Hij hield zich op de vlakte over een permanente Amerikaanse aanwezigheid op de maan. Isaacman toonde zich kritisch over de gevolgde route, met de gigantische, peperdure SLS-raket die NASA voor dit doel ontwikkelde.
Gevechtspiloten
Miljardair Isaacman (1983) is geen typische Trump-lakei. Als zestienjarige startte hij in 1999 in de kelder van zijn ouderlijk huis een creditcardbedrijf dat uitgroeide tot het succesvolle betaalbedrijf Shift4. Daarna richtte hij een bedrijf op dat een vloot van straaljagers onderhoudt om gevechtspiloten te trainen voor de Amerikaanse strijdkrachten.
Zelf vliegt Isaacman ook graag, onder andere in zijn Russische MiG-29, de enige in de VS. Hij neemt deel aan luchtshows en heeft meer dan 7.000 vlieguren achter de rug. In 2021 en 2024 betaalde en maakte hij twee ruimtevluchten aan boord van SpaceX Dragon-capsules, en werd hij de eerste private astronaut die een ruimtewandeling maakte. Zijn vermogen wordt geschat op 1,9 miljard dollar.
Wie bij bowlen 12 strikes gooit speelt een perfect game: 300 punten. Hoe de voorste kegel te raken voor een strike is al langer bekend: zes centimeter naast het midden, in een hoek van zes graden – in bowlingtermen de ‘pocket’ genoemd. Maar wat is de beste strategie om de bowlingbal op precies die positie te krijgen?
Een groepje onderzoekers van onder meer Princeton University en MIT – zelf ook bowlers – heeft die vraag met natuurkunde beantwoord, schrijven ze in AIP Advances. Er zit olie op een wedstrijdbowlingbaan, en de kunst is om de bal op de grens van twee oliezones terecht te laten komen.
In Nederland kennen de meeste mensen bowlen als recreatieve activiteit, zo’n 10.000 mensen spelen het in competitief verband. In de Verenigde Staten is het veel populairder als sport, daar bowlen 45 miljoen mensen regelmatig, schrijven de onderzoekers. In nationale competities wordt om miljoenen dollars gespeeld. Het meeste onderzoek naar bowlen is statistisch: met ball tracking-gegevens is geanalyseerd welke tactiek goede winkansen heeft.
Het huidige onderzoek keek naar het waarom hierachter en maakte er een wiskundig model van. Behalve zaken waar de speler invloed op heeft, zoals balsnelheid en draaiing, is het wrijvingsprofiel van de baan van belang. Die hangt af van het patroon waarin olie op de baan is aangebracht: vaak in puntvorm met in het midden meer olie dan aan de zijkanten en de lengte ervan kan wisselen. Om competitief bowlen spannend te houden, wisselt het gebruikte ‘olieschema’ per baan en wedstrijd.
De beweging van een bowlingbal op de baan kent twee fases: glijden en rollen. Tijdens de glijfase, aan het begin, is de wrijving tussen bal en baan dankzij de olie heel laag. De bal roteert in deze fase sterk, de speler heeft hier invloed op door het moment van loslaten. Verderop zit minder olie en als de wrijving hoog genoeg is gaat de bal rollen. Eenmaal rollend gaat de bal in een rechte lijn naar de kegels.
Het rekenmodel laat zien dat de kans om de ideale lijn te vinden het grootst is als de bal op de grens van twee zones van het oliepatroon terechtkomt. Bij kleine foutjes helpt het oliepatroon dan te corrigeren. Voor rechtshandige bowlers geldt dat als de bowler iets te ver naar rechts werpt, de hogere wrijving bij de goot de bal naar links zal duwen. De lagere wrijving in het middel doet bij een worp iets te ver naar links het omgekeerde.
Het rekenmodel geeft inzicht in wat balgewicht, snelheid, rotatie en contactpunt doen met het pad van de bal. Dat kan spelers helpen in trainingen. Verdere verfijning van het model is mogelijk, schrijven de onderzoekers. Ze zijn nu bijvoorbeeld uitgegaan van een perfect gladde baan, maar in de praktijk ligt er wellicht weleens een plankje scheef.
De teller staat nu op 1.737. De afgelopen negentien jaar heeft de Griekse forensisch archeoloog Christos Tsirogiannis met regelmaat illegaal opgegraven oudheden ontdekt bij vooraanstaande kunsthandelaren, veilinghuizen en musea. Afgelopen zondag melddeThe Observer dat Tsirogiannis, die dit jaar nog als fellow het Allard Pierson heeft geholpen bij het speurwerk naar de herkomst van oudheden in de Amsterdamse universiteitscollectie, weer eens een object uit de Oudheid heeft ontdekt waaraan een sterk luchtje van illegaliteit zit. Deze keer was de Londense Kallos Gallery de klos.
In de catalogus van de galerie, gesticht door baron Lorne Thyssen-Bornemisza, die er prat op gaat institutionele opgravingen te subsidiëren, zag Tsirogiannis een verdachte Griekse vaas. De rond 550 voor Christus gemaakte amfoor met afbeeldingen van een sfinx, een leeuw en een ram had een herkomst en verzamelgeschiedenis die niet verder terugging dan 1986. De vaas was verhandeld door Münzen und Medaillen AG. Insiders als Tsirogiannis weten dat er dan iets mis kan zijn, omdat de in 2002 overleden Herbert Cahn, de eigenaar van de antieke muntenhandel, bij leven in Italië voorwaardelijk is veroordeeld wegens heling van illegaal opgegraven oudheden. Tsirogiannis identificeerde de vaas op één van de polaroidfoto’s die in beslag zijn genomen bij Giacomo Medici, een veroordeelde kunsthandelaar. Op de polaroid is de vaas nog niet gerestaureerd: verschillende schilderingen zijn vervaagd en de kop van de ram is een zwarte vlek.
Kallos Gallery heeft de vaas intussen uit de handel genomen, meldde The Observer. Madeleine Perridge, de directeur van de galerie, reageerde in dezelfde krant diplomatiek op Tsirogiannis’ ontdekking: „We doen er alles aan om te voldoen aan onze due dilligence en publiceren alle publicatie- en verzamelgeschiedenissen die ons bekend zijn. […] Het is niet in ons belang om besmette kunstwerken te verhandelen.”
Toch is bij dezelfde galerie onlangs vóór de opening van de Tefaf in Maastricht op verzoek van de Italiaanse kunstpolitie een andere Griekse vaas in beslag genomen. Deze vaas kwam voor in het eveneens in beslag genomen archief van een andere veroordeelde Italiaanse kunsthandelaar. De vaas is meteen meegegeven aan de Italiaanse ambassadeur, die op bezoek kwam. Officieel is niets bekendgemaakt, maar drie personen met kennis van zaken, die echter anoniem willen blijven, bevestigen het.
Onder meer de vele door Tsirogiannis ontdekte zaken doen de vraag rijzen of ‘betrapte’ veilinghuizen, kunsthandelaren en musea niet te makkelijk weg kunnen komen door te zeggen dat ze van niets wisten en er alles aan hebben gedaan om verzamelgeschiedenissen te achterhalen. Onderzoekers als Tsirogiannis en ook kunstpolities pleiten daarom voor ratificatie van het Verdrag van Nicosia uit 2017. Dat verdrag stelt de illegale verwerving, het illegaal op de markt brengen en het falsificeren van herkomstdocumenten strafbaar. In de wandelgangen is te horen dat het ministerie van OCW daar voorlopig niet aan wil.