De eerste vergadering is nog maar net geweest, maar de nieuwe Taskforce Antisemitismebestrijding van het ministerie van Justitie trekt nu al vuur. Activisten en critici van Israël maken bezwaar tegen de „eenzijdige” samenstelling van de groep, en de rol van enkele leden.
Zij vrezen gelijkstelling van protesten tegen de oorlog in Gaza met antisemitisme en een chilling effect op demonstraties aan universiteiten, zoals is gebeurd in Amerika. Ook maken ze bezwaar tegen wat zij zien als pro-Israëlische vooringenomenheid van organisaties die zijn vertegenwoordigd in de Taskforce.
Een van de leden, Mirjam van Praag, hoogleraar ondernemerschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam, maakte kort na haar toetreden tot de Taskforce bekend dat zij komend jaar ook gasthoogleraar wordt aan de Universiteit van Tel Aviv, waar ze in de jaren negentig studeerde. In NRC hekelde Van Praag eerder de „onveilige situatie” voor Joodse studenten aan Nederlandse universiteiten.
Op sociale media wekte haar nevenfunctie verbazing. De universiteit van Tel Aviv (TAU) is een van de instellingen die aan Nederlandse universiteiten nu omstreden zijn. Commissies van de universiteiten van Tilburg en Nijmegen hebben geadviseerd de samenwerking met Tel Aviv te bevriezen omdat de instelling nauwe banden heeft met de Israëlische defensie. De besturen van de universiteiten moeten daar binnenkort een besluit over nemen.
Opstappen
De nevenfunctie van Van Praag „lijkt me een goed moment om uit de Taskforce te stappen”, meent communicatieadviseur Wim Datema op LinkedIn. Hij is van het Utrechtse burgerinitiatief New Neighbours, dat zich inzet voor mensenrechten en onder meer betrokken was bij sit-ins tegen de Gaza-oorlog.
Justitie laat in een reactie weten dat het de leden van de Taskforce „vrij staat om naast hun rol in de taskforce ook andere nevenfuncties te bekleden”. Van Praag zelf verwijst naar de voorzitter, die verwijst naar het antwoord van de minister.
Haar nevenfunctie staat volgens het ministerie het werk voor de Taskforce niet in de weg: die „adviseert of besluit niet over de samenwerking van Nederlandse universiteiten met Israëlische instellingen. Ook binnen de reikwijdte van de Taskforce is van het beoordelen van universiteiten geen sprake”, aldus het departement. Voorstellen moeten gericht zijn „op de sector als geheel en niet per individuele instelling”.
Niettemin maken docenten die kritiek uiten op de oorlog in Gaza zich zorgen. „Het CJO en het CIDI hebben zich heel negatief uitgelaten over universiteiten die kritisch zijn over Israël”, zegt rechtssocioloog Jeff Handmaker, hooddocent aan de Eramus Universiteit en geregeld in de media bij acties over Gaza. Handmaker vreest dat kritiek op Israël door de Taskforce wordt bestempeld tot antisemitisme, schreef hij deze week in een opiniestuk in Trouw. „Net als in andere landen kan een taskforce antisemitismebestrijding alleen maar een bedreiging voor essentiële democratische vrijheden betekenen”, aldus Handmaker en filosoof Anya Topolski van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Samenwerking verbreken
De Taskforce, begin dit jaar ingesteld door minister Van Weel (Justitie en Veiligheid, VVD), is een reactie op een reeks van demonstraties in universiteitssteden en sit-ins op NS-stations sinds het begin van de oorlog in oktober 2023. Studenten en docenten aan universiteiten eisen dat hun instellingen de samenwerking met Israëlische partners verbreken.
Onder voorzitterschap van Jaap Smit, oud-commissaris van de koning in Zuid-Holland, moet de Taskforce binnen een jaar „gerichte voorstellen” doen voor de veiligheid van Joodse studenten, over „het weren van antisemitische sprekers” in het hoger onderwijs en over protesten „op ov-stations”.
New Neighbours, in Utrecht mede betrokken bij sit-ins, heeft bezwaar gemaakt tegen de deelname van NS-president-directeur Wouter Koolmees aan de Taskforce. Dat „stigmatiseert rechtmatig protest”, vinden zij, omdat het een relatie legt tussen de sit-ins en antisemitisme. Volgens de groep is antisemitisme bij de sit-ins „een absolute no-go”.
Voorzitter Chanan Hertzberger van het Centraal Joods Overleg (CJO), die ook is benoemd in de Taskforce, protesteerde na een sit-in eind 2023 bij burgemeester Sharon Dijksma (PvdA) van Utrecht tegen de „antisemitische wanvertoning” op het station Utrecht Centraal.
Een woordvoerder van de NS laat weten dat de brief van New Neighbours aan Koolmees „in goede orde is ontvangen” en dat „een nette brief is teruggestuurd, waarin een aantal aantijgingen zijn verworpen”. De organisatie wil met de groep in gesprek gaan, aldus de woordvoerder.
Burgemeester Dijksma heeft de gemeenteraad begin april laten weten „geen beperkingen” te zullen opleggen aan sit-ins op Utrecht Centraal. Haar ervaring tot nu toe is dat die „vreedzaam verlopen en het contact met de organisatie goed is”.
Andere leden van de Taskforce zijn emeritus-hoogleraar strafrecht Tineke Cleiren, consultant en oud-CIDI-bestuurder René Glaser, collegevoorzitter Rianne Letschert van Maastricht University, burgemeester Ton Heerts van Apeldoorn en plaatsvervangend korpschef Nationale Politie Wilbert Paulissen. Ook lid is econoom Eddo Verdoner, nu Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) en eveneens oud-bestuurder van CIDI en CJO.
Het ministerie zegt dat gekozen is voor personen met „ruime bestuurlijke en politieke ervaring en eigen expertise”. Ook zal een beroep worden gedaan op „wetenschappelijke expertise op het gebied van antisemitisme”. Voorstellen van de Taskforce moeten passen binnen „bestaande wet- en regelgeving”.
In de VS hebben tal van universiteiten onder druk van de regering-Trump taskforces ingesteld om per instelling anti-Joodse incidenten op de campus te onderzoeken. Trump heeft bevindingen van taskforces gebruikt om universiteiten te dwingen hun beleid en onderwijs aan te passen. De visa van honderden internationale studenten zijn ingetrokken, enkele zijn uitgezet.
Taylor Swift zwom van Isla Leones in Argentinië naar de wateren van Zuid-Brazilië. Een afstand van bijna zesduizend kilometer waar de magelhaenpinguïn 108 dagen over deed. Vijf maanden lang zorgde hij voor zijn jongen in het nest, nu begon zijn migratie om te herstellen van die inspanning.
Deze week begint een nieuwe reis van Swift en vele andere magelhaenpinguïns. En opnieuw zullen onderzoekers ze volgen. Via gps-apparatuur en met camera’s die sommige pinguïns dragen. De wetenschappers observeren de pinguïns tijdens de jacht op vis en zien hoe ze samenwerken. Soms duiken de dieren zo diep dat de camera niets meer registreert. De biologen willen achterhalen waar de dieren hun vis vangen om deze gebieden vervolgens te kunnen beschermen.
Het is het levenswerk van de 55-jarige Argentijn Pablo Borboroglu. Als kleine jongen vertelde zijn oma hem verhalen over de pinguïnkolonies die ze in de jaren dertig met paard en wagen bezocht. „Ze vertelde me hoe de dieren voedsel haalden voor hun jongen in de oceaan en hoe ze hun kuikens verdedigden tegen roofdieren. Die toewijding van de ouders bleef me bij. De inspanning om de kuikens te beschermen wat er ook gebeurt.”
Toch was hij geen geboren wetenschapper of natuurbeschermer, vertelt hij in Amsterdam, waar hij is voor de presentatie van de National Geographic-serie Secrets of the Penguins waaraan hij meewerkte. Hij wilde diplomaat worden, maar na twee jaar rechtenstudie hield hij voor het gezien.
Dat besluit kwam nadat hij voor het eerst een pinguïnkolonie bezocht. Daar kreeg hij het „overweldigende gevoel” dat hij de dieren moest helpen. „Ik was omringd door een half miljoen zwart-witte vogels en ook al waren ze met velen, ze leken zo kwetsbaar. Het was alsof mijn oma me een boodschap gaf, via de dieren.”
Hij werd gids in Patagonische natuurgebieden en richtte een pinguïnkliniek op. „In de jaren tachtig stierven ongeveer veertigduizend pinguïns per jaar door olierampen in Patagonië. Het was normaal om dode pinguïns besmeurd met olie op het strand te zien.” In de kliniek verzorgde hij de overlevende dieren totdat ze sterk genoeg waren om terug te keren.
Beeld uit de driedelige documentaire Secrets of the Penguins.
Nog kwetsbaarder
Omdat hij „niet zijn hele leven pinguïns kon wassen” en meer wilde doen voor de dieren, studeerde hij mariene biologie en promoveerde op pinguïnonderzoek.
Toch bleek ook dat niet voldoende. „Wetenschap is noodzakelijk maar met alleen wetenschap red je geen pinguïns. Veel onderzoekers bestuderen pinguïns, publiceren in een vakblad, presenteren hun resultaten voor collega’s op een congres en dan is het klaar. Voor mij werkt dat niet. Het is alsof je concludeert dat een huis in brand staat, maar niets doet om het te blussen.”
Daarom was hij medeoprichter van de Penguin Specialist Group van de internationale natuurorganisatie IUCN en richtte hij de Global Penguin Society op: een organisatie die zich inzet voor het behoud van alle pinguïnsoorten door middel van wetenschappelijk onderzoek, bescherming van leefgebieden en educatie.
En dat is volgens hem hard nodig. Negen van de achttien pinguïnsoorten zijn inmiddels bedreigd. Vorige maand lieten wetenschappers in een studie in Biological Conservation zien dat de status van de keizerspinguïn nog kwetsbaarder is dan gedacht. In november kreeg de Afrikaanse pinguïn al de status ‘ernstig bedreigd’ van de IUCN. Een eeuw geleden leefden er nog miljoenen op eilanden voor de kust van Zuid-Afrika en Namibië. Nu zijn er naar schatting nog 8.750 paartjes.
Pinguïnaantallen hollen achteruit doordat hun voedsel wordt weggevist, door vernietiging van hun nestgebieden op land, door hittegolven, door vervuiling en opwarming van de oceanen.
Door de opwarmende zeeën raken prooidieren bovendien verder verwijderd van de broedplaatsen van enkele pinguïnsoorten, waardoor zij grotere afstanden moeten afleggen.
En dan zijn er nog hittegolven. Borboroglu bracht met zijn team de gevolgen van één hittegolf in Patagonië in kaart. „Driehonderd pinguïns stierven omdat ze niet met de hitte konden omgaan.” Soms leidt de hitte tot bosbranden, een ander groot probleem. „Pinguïns zien vuur niet als gevaar. Ze blijven zitten en verbranden.”
Omdat soorten als de magelhaenpinguïn vijfendertig jaar worden, heb je langetermijndata nodig
De onderzoekers van de Global Penguin Society houden de effecten van klimaatverandering in de gaten door de pinguïns te volgen tijdens hun voedselzoektochten en door de populatiegrootte te meten. „Omdat soorten als de magelhaenpinguïn vijfendertig jaar worden, heb je langetermijndata nodig.” Aan het begin van de zomer markeren ze honderd nesten per kolonie en volgen ze elk ei en kuiken om het broedsucces te meten. Ondertussen proberen ze de overige bedreigingen te minimaliseren.
De vraag is hoeveel zin dat heeft. Pinguïns hebben zich sinds hun oorsprong ruim zestig miljoen jaar geleden aan allerlei extremen op het zuidelijk halfrond aangepast. Van de tropische en woestijnachtige klimaten van Zuid-Amerika, Zuid-Afrika en Australië tot de dichte bossen van Nieuw-Zeeland en de ijzige omstandigheden van Antarctica. Soorten als de magelhaenpinguïn migreren en zwemmen naar schatting 16.000 kilometer per jaar. Andere soorten, zoals de keizerspinguïn van Antarctica, migreren niet, maar trotseren temperaturen tot min 51 graden Celsius en windstoten van meer dan 160 kilometer per uur terwijl ze eieren uitbroeden. Ze duiken tot 450 meter diep in ijskoud water en kunnen daar ongeveer 23 minuten blijven.
Maar onderzoek van Borboroglu en collega’s wijst uit dat die aanpassingen langzaam gaan. Pinguïns hebben de laagste aanpassingssnelheid van alle levende vogels, een eigenschap die hen kwetsbaar maakt voor de gevolgen van een snel opwarmende planeet.
Toch blijft de bioloog hoopvol. „Die resultaten benadrukken voor mij alleen maar dat we onze inspanningen moeten versterken. Door onze trackingsdata kunnen we problemen signaleren waar we iets aan kunnen doen.” Bijvoorbeeld omdat het visgebied van pinguïns overlapt met visserijen op zee. „Vervolgens kijken we of we daar een beschermd marien gebied kunnen creëren of activiteiten in bepaalde maanden kunnen verbieden.” Sinds de oprichting in 2009 lukte het de organisatie om wereldwijd 13 miljoen hectare pinguïnleefgebied te beschermen.
Diplomatieke aanpak
Meestal lukt dat door gesprekken te voeren met landeigenaren, beleidsmakers en politici. Zeventien jaar geleden ontdekte het team van Borboroglu een nieuwe kolonie van slechts twaalf magelhaenpinguïns. „Die kolonie had in één middag kunnen verdwijnen maar we sloten het gebied af en startten gesprekken met de landeigenaar.” Er kwamen beschermingsmaatregelen en de kolonie groeide. „Nu telt de kolonie meer dan achtduizend broedende vogels.” Pas één keer leidde de diplomatieke aanpak tot niets en kwam het tot een rechtszaak, die ze wonnen.
De organisatie van Borboroglu zet ook in op onderwijs. Meer dan dertienduizend Zuid-Amerikaanse kinderen gingen de afgelopen jaren op excursie naar pinguïnkolonies. „In deze gemeenschappen blijven kinderen vaak wonen in de dorpen en steden waar ze opgroeien. Zij zijn de toekomstige besluitvormers die het lot van de pinguïns bepalen.”
Lokale gemeenschappen probeert hij te betrekken met slimme acties. Op de website van de organisatie kan het publiek pinguïns als Taylor Swift, Leonardo di Caprio en Lionel Messi live volgen dankzij de gps. „Vorig jaar was Messi dicht bij de kust van Uruguay en mensen kwamen massaal bijeen om hem te zien.” Ze vragen de beroemde naamgenoten de actie te steunen op hun Instagram-pagina’s.
Een uniek moment, daar vond evolutie voor mijn ogen plaats
En dan is er de strategische samenwerking met National Geographic voor de nieuwe documentaireserie. In één van scènes zit Borboroglu op een rots op een van de Falklandeilanden, waar een rotsspringer (rockhopper) en een macaronipinguïn nakomelingen krijgen. „Een uniek moment”, zegt Borboroglu. „Daar vond evolutie voor mijn ogen plaats.”
Inmiddels hebben de rockaroni’s, zoals ze genoemd worden, ook alweer nakomelingen gekregen maar de vraag is of deze hybride soort standhoudt. De rockaroni’s werden al vakerwaargenomen, maar tot nu toe blijft het bij enkele gevallen. In 2009 beschreven onderzoekers een kruising van een humboldtpinguïn en een magelhaenpinguïn, maar ook dat lijkt bij een enkele waarneming te blijven. De vogels leven vaak zeer afgelegen, waardoor onderzoek lastig is.
Zijn favoriete scène uit de serie is het moment dat een uitgeputte en volgegeten rotsspringermoeder na een lange voedselzoektocht terugkomt bij de rotsen en de strijd aangaat met een zeeleeuw die zeventig keer zo groot is. „Ze geeft niet op en doet alles voor haar jongen. Het staat voor mij symbool voor de strijd die ik voer. Als zij zo klein en kwetsbaar zijn en deze uitdagingen doorstaan, hoe kunnen wij dan opgeven?”
Beeld uit de driedelige documentaire Secrets of the Penguins.
RecensieHet onthutsende lot van kuikens in het smeltende ijs op Antarctica
Talrijk zijn de geheimen die pinguïns hebben voor mensen. Niet verwonderlijk want vrijwel alle achttien soorten pinguïns verblijven op de meest geïsoleerde plekken van de wereld, ver van ons verwijderd. Ze leven op zee maar broeden in Antarctica, in het zuiden van Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en Australië en op vele, zeer afgelegen subantarctische eilanden.
Zelfs voor de meeste professionele pinguïnonderzoekers, waarvan er wereldwijd een paar honderd zijn, is het welhaast ondoenlijk de leefgebieden van pinguïns te bereiken om zo de vogels langdurig te bestuderen. Het is er te koud, te nat of te ruig. De driedelige documentaireserie die de 31-jarige Engelse natuurdocumentairemaker Bertie Gregory voor National Geographic heeft gemaakt en Secrets of the Penguins heet, is dan ook een ambitieus project. Vanuit een tent in het zuidpoolgebied, duikend in open zee met enorme onderwatercamera’s en filmend met drones jaagt Gregory op pinguïngeheimen.
Er zijn verbluffende beelden van verdwaalde, jonge keizerspinguïns die, om de zee te bereiken, van een honderd meter hoge ijsplaat afspringen. Het is hun eerste kennismaking met het water.
Ansjovissen belagen
Gregory weet vast te leggen hoe de Galapagospinguïns ansjovissen belagen op de eilanden bij Ecuador. Deze meest noordelijk levende pinguïns worden gefilmd terwijl ze in groepsverband een school vissen naar een ondiepe plek drijven waar ze gemakkelijk te verorberen zijn. De vogels, die niet kunnen vliegen, weten zelfs bij pelikanen vissen uit hun bek te ontvreemden. Pinguïns zijn eigenlijk net zo intelligent als dolfijnen, zegt de commentator.
Een van de eigenaardigste plekken die Gregory in beeld weet te brengen, is een grot aan de kust van Namibië. Daar zitten Afrikaanse pinguïns op tronen van hun eigen kak eieren uit te broeden en kuikens groot te brengen. Ze zijn er onbereikbaar voor de jakhalzen die boven hun hoofd in de woestijn likkebaardend gluren naar de onbereikbare pinguïns. Ze zitten in die grot omdat de eilanden waar Afrikaanse pinguïns traditioneel voorkwamen niet langer geschikt zijn als leefgebied. Zo’n 150 jaar lang zijn de eilanden ontdaan van de vogelpoep waar de pinguïns eeuwenlang lekker warm en beschut hun nesten maakten. Guano was goede handel, mest als het witte goud. Op de huidige kale rotsen kunnen pinguïns hun ei niet kwijt.
Beeld uit de driedelige documentaire Secrets of the Penguins.
Op de Falklandeilanden ontdekken de documentairemakers een uniek stel. Ze leggen vast hoe een macaronipinguïn – de meest voorkomende pinguïn – een koppeltje vormt met een rockhopper (rotspinguïn). De vogels weten warempel ook nog twee eieren te produceren en de kuikens groot te brengen. Een nieuw soort pinguïn die in de documentaire de rockaroni wordt genoemd.
De meest onthutsende opnames komen uit Antarctica. Zelfs aan de koude, wonderschone onderkant van de aarde is de pinguïn niet meer veilig. Meer dan de helft van de achttien soorten dreigt door overbevissing, habitatverlies en klimaatverandering voor het einde van deze eeuw in het wild voorgoed te verdwijnen. Dat geldt ook voor ’s werelds grootste pinguïn: de keizerspinguïn. Deze vogels broeden in de winter op het ijs dat zich vormt rondom het continent. De vogels hebben zo’n zes maanden nodig om te hun kuikens groot te brengen. Pas dan hebben ze een waterdicht verenkleed en kunnen ze op open zee hun eigen leven beginnen.
Door de stijging van de temperatuur van het zeewater zakken de kuikens echter voortijdig door het ijs. Daar sterven ze van de kou. Gregory filmt een groep jonge pinguïns die nog met hun pluizige grijze babyverenvacht in een wak terechtkomen. Je ziet wreed dierengespartel en niet elke pinguïn weet zich te redden. Opwarming van de aarde is dodelijk.
Ridderzuring, heermoes: in algemeen Nederlands hebben bovenstaande planten al namen met een romantische bijklank. Maar de fototentoonstelling Felwa – natuur in transitie, tot en met eind oktober te zien in het Apeldoornse CODA Museum, geeft de afgebeelde vegetatie nog een extra sprookjesachtig tintje mee. Planten als pupesmeul en fluithout spelen er een hoofdrol: namen afkomstig uit een eeuwenoud Veluws dialect. Pupesmeul is bijvoorbeeld pijpenstrootje, het gras dat dol is op stikstof en daardoor in hoog tempo heideterreinen koloniseert. Fluithout is een synoniem voor lijsterbes: niet voor niets werden er vroeger fluitjes van gemaakt.
Ridderzuring en heermoes.
Foto’s Arja Hop en Peter Svenson
Felwa zelf is een oud Germaans woord voor Veluwe en is te vertalen als „vaag lichtgeel”, lichten fotografen Arja Hop en Peter Svenson op de museumwebsite toe. De kleur van de plaatselijke zandgronden, kortom. Het gebied is de inspiratiebron voor de huidige expositie: Hop groeide er op. Samen met de uit Nieuw-Zeeland afkomstige Svenson besloot ze om het gebied vanuit plantenstandpunt in beeld te brengen.
In de expositie en het gelijknamige fotoboek spelen ook kleurstoffen uit de planten zelf een centrale rol, door middel van een speciaal ontwikkelde techniek. Kleur is in de ogen van beide kunstenaars onlosmakelijk verbonden met „de leefomgeving, ecologie en de conditie van de plant”. Om die reden werd de tentoonstelling eerder deze maand ook geopend door de Groningse bioloog Casper van der Kooi, die vorig jaar de Heineken Young Scientist Award won voor zijn onderzoek naar de oorsprong en functie van kleur bij bloemen en vlinders.
Kleurstoffen uit planten: bijvoet, fluitenkruid en walnoot.
Foto’s Arja Hop en Peter Svenson
Voor de beide fotografen gaan kunst en wetenschap hand in hand. Zo beschrijven ze hoe bovengenoemde ridderzuring na het verdwijnen van kunstmest ten tonele verschijnt, samen met onder andere krulzuring en veldzuring. „Deze plantensoorten maken de bodem op een natuurlijke manier schoon”, aldus Svenson. „Na een aantal jaar keert de diversiteit terug en ontstaat een kruidenrijk landschap met veenbegroeiing en heide.”
Krijg je een dikke huid als je de hele tijd vervelend wordt behandeld én tegelijkertijd ook nog allerlei financiële en andere problemen moet doorstaan – leer je daar dan tegen kunnen? Als een krantenartikel met een ja/nee-vraag begint, is het antwoord meestal nee, en dit krantenartikel is geen uitzondering. Nee, arme mensen krijgen geen dikke huid van al hun tegenspoed.
Maar over het algemeen dénken mensen van wel. Dat blijkt uit een hele reeks recente onderzoeken, onder andere gepubliceerd in de wetenschappelijke tijdschriften Behavioural Public Policy (2024) en Journal of Experimental Social Psychology (2025). Ach, die arme mensen zijn het toch gewend en what doesn’t kill you makes you stronger – zo lijken mensen te denken.
Eerst even wat context. Dat arme mensen (mensen met een lage sociaal-economische status, zoals ze in onderzoek heten) in allerlei opzichten slechter, met minder empathie en minder aandacht worden behandeld dan rijke mensen, is allang bekend. Bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, als het gaat om huisvesting en opleidingen, en in financiële en juridische situaties. En ook in het alledaagse leven worden arme mensen minder vriendelijk en minder beleefd bejegend. Er is veel onderzoek gedaan naar zulke klassendiscriminatie, vooral in rijke westerse landen, waar het vaak verweven is met racisme omdat zwarte mensen gemiddeld armer zijn dan witte. Mensen willen liever niet al te veel te maken hebben met mensen die veel armer zijn dan zijzelf en ze willen ook niet dat die hetzelfde behandeld worden.
Voor een deel heeft dat ermee te maken dat mensen graag willen geloven dat de wereld rechtvaardig is en dat iedereen krijgt wat hij verdient. The Belief in a Just World, de Amerikaanse psycholoog Melvin Lerner deed er zestig jaar geleden al onderzoek naar en publiceerde in 1980 een boek met die titel. Wie in het waandenkbeeld van een altijd rechtvaardige wereld gelooft (en wie even niet zo diep nadenkt), meent dat arme mensen het er zelf wel naar gemaakt zullen hebben dat ze arm zijn. Ze zullen wel lui zijn of weinig kunnen. Misschien zijn ze zelfs wel ‘minder menselijk’ dan rijkere mensen, dierlijker, eerder een soort ‘ongedierte’. Met zulke stereotypen – die onjuist zijn, zeg ik er maar even bij, en trouwens, succes is sowieso grotendeels geluk – kunnen rijkere mensen al dan niet bewust de ernst van sociale ongelijkheid wegredeneren.
En er is dus nóg een manier om weg te cijferen hoe erg classism is: je kunt ook denken dat arme mensen vast wel tegen tegenspoed kunnen, omdat ze eraan gewend zijn geraakt. De thick skin bias, noemt de Amerikaanse psycholoog Nathan Cheek van de University of Maryland dit. Samen met collega’s deed hij de laatste jaren tientallen onderzoeken die telkens weer lieten zien dat mensen denken dat problemen erger zijn voor rijke dan voor arme mensen.
Kapotte verwarming in de winter
Zo’n onderzoek gaat als volgt. Deelnemers krijgen een foto van een tamelijk willekeurige man of een vrouw te zien, uit een onderzoeksdatabase, met daarbij een beschrijving. Bijvoorbeeld: „Dit is Jordan. Ze is geboren en opgegroeid in een grote Amerikaanse stad. Jordan heeft veel financiële moeilijkheden meegemaakt in haar leven. Haar ouders hadden moeite werk te vinden om de rekeningen te betalen. Jordans familie is financieel instabiel: ze worstelen vaak om genoeg geld te hebben voor voedsel, de huur of andere basale dingen.” Andere deelnemers krijgen juist te lezen dat Jordan geen financiële moeilijkheden had gehad en dat haar ouders genoeg geld hadden. De deelnemers wisten niet dat de beschrijving verzonnen was.
Ze kregen daarna een aantal vervelende gebeurtenissen te lezen waarvan ze moesten zeggen hoe erg, van nul tot tien, die voor Jordan zouden zijn. De gebeurtenissen varieerden van stukgekookt slecht gekruid eten thuisbezorgd krijgen en gepest worden door je baas tot een kapotte verwarming in de winter en een politieman die ten onrechte denkt dat Jordan een winkeldiefstal heeft gepleegd. Gemiddeld gaven de deelnemers de ernst van die gebeurtenissen meestal ongeveer een zesje als Jordan arm was en een acht als Jordan wel geld had, dus voor die laatste Jordan vonden ze het erger (ongeacht of de Jordan die ze hadden gezien een man of een vrouw was).
Maar misschien zijn zulke gebeurtenissen ook wel veel onverwachter voor ‘rijke Jordans’ en dáárom erger; misschien worden arme mensen bijvoorbeeld vaker gepest door hun baas of onterecht van winkeldiefstal verdacht. Ligt het verschil daaraan? Dat onderzochten Cheek en collega’s ook, door zowel gebeurtenissen te geven die in vooronderzoek veel waarschijnlijker leken voor arme mensen (zoals: geen kans krijgen om te spreken bij een gemeenteraadsvergadering), als gebeurtenissen die juist even waarschijnlijk waren voor arm en rijk (zoals: bijna aangereden worden bij het oversteken). Maar van beide types gebeurtenissen dachten deelnemers aan het onderzoek dat die significant minder erg zouden zijn voor armere mensen.
Professionele koks vonden het erger als iemand met geld het verkeerde eten kreeg
Deelnemers bleken in weer andere onderzoeken zelfs te geloven dat kinderen die in armoede waren opgegroeid, kleine ‘Jordannetjes’ van vijf of tien jaar oud, al gehard waren tegen ervaringen als genegeerd worden door een klasgenootje of niet kunnen slapen wegens herrie buiten. Zulke dingen waren veel erger voor kinderen uit een gezin met geld, meenden de deelnemers.
Nou waren de deelnemers in de meeste van deze studies mensen die via een online proefpersonendienst betaald werden om allerlei vragenlijstjes in te vullen. Maar Cheek en collega’s keken ook naar specifiekere groepen proefpersonen. In één onderzoek bleken professionele koks het bijvoorbeeld significant erger te vinden als iemand met geld het verkeerde eten kreeg en daar lang op had moeten wachten, dan wanneer een arm persoon dat overkwam. Andere onderzoeken lieten zien dat ook leraren, therapeuten en maatschappelijk werkers, al dan niet in opleiding, dachten dat rijke mensen harder getroffen zouden worden door een scala aan vervelende ervaringen dan arme mensen.
Hetzelfde gold voor een representatieve steekproef van de Amerikaanse bevolking. In dat onderzoek bleken de deelnemers trouwens ook te denken dat rijke zwarte mensen minder hard getroffen zouden worden door vervelende gebeurtenissen dan rijke witte mensen. Niet in elk van de studies werd de huidskleur van Jordan systematisch gevarieerd, maar dit resultaat laat in elk geval weer zien hoe stereotiepe ideeën over armoede en ras met elkaar verweven zijn. Het doet denken aan onderzoek waaruit blijkt dat mensen, en zelfs geneeskundestudenten, geloven dat zwarte mensen minder pijn voelen dan witte mensen.
Huiselijk geweld
Dat thick skin bias vervelende consequenties kan hebben, bleek bijvoorbeeld al in een onderzoek van Cheek en collega’s uit 2023. Daarin lieten de psychologen zien dat mensen seksuele intimidatie en huiselijk geweld minder als erg inschatten voor vrouwen die in armoede leven dan voor vrouwen die er financieel comfortabel bijzitten. En mensen vonden ook dat er minder directe hulp en sociale steun voor de vrouwen in armoede nodig was. Deze groep maakt sowieso al meer seksuele intimidatie en huiselijk geweld mee dan rijke vrouwen en dit onderzoek verklaart voor een deel waarom ze op dit gebied zo verwaarloosd worden.
Interessant aan de thick skin bias is verder dat in Cheeks onderzoek zowel rijkere als armere mensen bleken te denken dat narigheid harder aankomt bij de rijken. Cheek vermoedt dat rijke mensen het liefst willen geloven dat arme mensen heus niet zo heel erg lijden, terwijl arme mensen misschien betekenis willen halen uit hun lijden: die willen zelf graag denken dat ze sterker worden van tegenspoed.
Soms wordt op arme mensen neergekeken alsof ze minderwaardig zouden zijn, minder menselijk, maar in zijn nieuwste studies liet Cheek zien dat dat losstaat van zijn thick skin bias. Sterker: in sommige van zijn studies zag hij dat armere mensen (armere ‘Jordans’ en ‘Taylors’) juist als menselijker werden gezien dan rijke, en dat het eerder de rijke ‘Jordans’ en ‘Taylors’ waren die werden gedehumaniseerd. Dat zou kunnen komen doordat (blijkt uit onderzoek) rijke mensen als competent maar minder warm worden gezien dan arme mensen. En warm is dan een proxy voor menselijk.
Rest nog de vraag: is de thick skin bias werkelijk een bias? Met andere woorden: krijgen arme mensen écht geen psychologische eeltlaag van tegenslag? Of mensen in het algemeen? Dat hangt er deels van af hoeveel tegenslag het is. Als je een gematigde hoeveelheid tegenslag meemaakt kun je daar sterker en weerbaarder van worden, maar mensen die veel potentieel traumatiserende gebeurtenissen moeten doorstaan, raken er juist slechter aan toe. Verder kunnen mensen dénken dat een traumatische ervaring hen sterker heeft gemaakt, zonder dat dat daadwerkelijk zo is; het is al fijn om erin te geloven, anders voelt ellende helemaal zo zinloos.
Het is eenvoudigweg niet waar dat mensen altijd maar wennen aan heel vervelende dingen, betogen Cheek en collega’s. Wie gepest is blijft vaak kwetsbaar; wie aanhoudende geluidsoverlast meemaakt, went daar niet aan. En kijk naar de gebeurtenissen die de psychologen de fictieve ‘Jordans’ in hun onderzoek lieten meemaken. Een kapotte verwarming in de winter? Mensen met geld kunnen die makkelijk laten repareren. En ze kunnen ook gewoon een hotel nemen, schrijft Cheek.
Dat geldt natuurlijk voor veel problemen in het leven: als je relatief rijk bent kun je er simpelweg wat geld tegenaan gooien om ervan af te zijn. Arme mensen kunnen dat niet – en daardoor putten steeds nieuwe tegenslagen, die ze toch al vaker hebben dan rijkere mensen, hen steeds verder uit.
Mensen kunnen een gesprek voeren op een druk feestje of in een kantoortuin, al het andere gepraat uitfilteren als irrelevant, en het tóch opmerken als elders hun naam valt. Het cocktail party effect noemen psychologen dat sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw (dat was voordat kantoortuinen aan hun opmars begonnen). Het fenomeen is natuurlijk niet aan feesten of kantoren gebonden. Zelfs baby’s herkennen hun eigen naam tussen verder irrelevant gekeuvel.
En, laten Britse en Franse onderzoekers nu zien, honden kunnen dat ook! In het wetenschappelijke tijdschrift Animal Cognitionbeschrijven onderzoekers hoe ze tientallen honden van diverse rassen (en ook zonder ras) vier geluidsopnames lieten horen van hun baas, die achter de luidspreker in de onderzoeksruimte zat maar niet naar de hond keek. De baas las op die opnames een tekst voor over de pot goud aan het eind van de regenboog en zei in twee van de opnames de naam van de hond en „kom dan”. Ook had de baas twee opnames in ‘hondgerichte spraak’ ingesproken (extra hoog en duidelijk) en twee in een mensgerichte stem. Honden keken het vaakst naar hun baas als die hun naam zei en hondgerichte spraak gebruikte en véruit het minst vaak als de baas mensgericht sprak zonder de hond bij naam te nomen. Maar ook in mensgerichte spraak trok de naam van de hond diens aandacht.
Je ziet het meteen, ’s ochtends in de collegezaal of bij de koffieautomaat: rode ogen verraden wie er flink is wezen stappen, laat heeft doorgewerkt of gewoon te weinig heeft geslapen. Maar wat is de link tussen rode ogen en vermoeidheid? En is er iets aan te doen, naast uitrusten?
We vragen het aan Siamak Nobacht, oogarts in het Radboudumc in Nijmegen. „Wat je ziet als iemand rode ogen heeft, zijn piepkleine bloedvaatjes die iets wijder zijn dan normaal”, legt hij uit. „Normaal zijn ze zo klein dat je ze met het blote oog nauwelijks ziet.”
Die bloedvaatjes liggen niet ín het oogwit, maar in het flinterdunne slijmvlies dat het oogwit bedekt, benadrukt Nobacht. „Dat vlies is fijnmazig doorbloed, net als bij andere vitale weefsels. Het oogwit zelf bestaat uit stevig, wit bindweefsel dat nauwelijks doorbloed is.”
Het oogwit, ook wel de harde oogrok genoemd, is trouwens maar een dun schilletje. Het is zo’n 0,3 tot 1 millimeter dik: het dikst aan de achterkant van het oog en het dunst aan de boven- en zijkanten, waar de zes oogspieren aanhechten. De vulling van de oogbol, het glasachtig lichaam, bestaat uit een doorzichtige gelei. Samen met de harde oogrok geeft die de oogbol zijn stevigheid.
„Het voorste deel van de oogrok is niet wit, maar doorzichtig. Dat is het hoornvlies”, zegt Nobacht. „Daar ligt geen doorbloed slijmvlies overheen, maar slechts een heel dun laagje cellen dat continu wordt vernieuwd.”
Ons traanvocht houdt zowel het slijmvlies als het hoornvlies voortdurend vochtig, om beschadiging te voorkomen. Stof, stuifmeel, zand, maar ook bacteriën, virussen en schimmels: alles wordt weggespoeld. „Zodra het oog te droog wordt, gaat er een seintje naar de hersenen en knipperen we automatisch. Zo wordt het oog steeds voorzien van een beschermend laagje traanvocht.”
In een gezond en rustig slijmvlies zijn de haarvaatjes onzichtbaar. Maar als het oogwit geïrriteerd of ontstoken raakt, verwijden die vaatjes zich en kleurt het oogwit rood. „Dat is een normale afweerreactie van het lichaam, net zoals bij een ontstoken of geïrriteerde huid”, zegt Nobacht. „Bij een rood oog kan de oorzaak een infectie, irritatie of allergische reactie zijn, hevige inspanning, maar soms ook vermoeidheid. Vermoeidheid gaat namelijk vaak gepaard met droge ogen.”
Dat komt doordat je soms onbewust minder knippert. „Bijvoorbeeld als je urenlang gefocust naar een computerscherm kijkt, of lang aan het dansen bent. En als je slaaptekort hebt, zijn je ogen simpelweg ook langer open. Daar drogen ze van uit. Je traanvochtproductie kan dat niet altijd bijhouden.”
Soms speelt er nog iets: door stress en vermoeidheid maakt je lichaam meer cortisol aan, een stresshormoon dat de bloedsomloop beïnvloedt. „De bloedvaten in je ogen kunnen zich daardoor verwijden en zichtbaarder worden.”
Is er iets aan te doen, los van eerder naar bed gaan? „Je kunt jezelf aanleren om bewust wat vaker te knipperen tijdens computerwerk of tijdens het uitgaan”, zegt Nobacht. „Maar dat is lastig: je denkt er niet steeds aan.”
Er bestaan ook oogdruppels die de bloedvaatjes laten samentrekken. „Die werken heel goed: je oog wordt meteen weer wit. Maar wij oogartsen raden die af. Als je zulke druppels vaak gebruikt, raakt het slijmvlies eraan gewend. Dan gaan de bloedvaatjes meteen weer wijd open zodra je stopt met die druppels.”
Wat is licht? Deze vraag stond centraal bij de ontwikkeling van de quantummechanica, de theorie die de natuurkunde een eeuw geleden op z’n kop zette en nog altijd volop in de belangstelling staat. Thomas de Padova hangt de geschiedenis van de geboorte van de quantummechanica daarom op aan deze schijnbaar simpele vraag.
In Een eeuw van licht lezen we hoe de hoofdpersonages Max Planck, Albert Einstein, Niels Bohr en Werner Heisenberg – later allemaal Nobelprijswinnaars – worstelen met deze vraag. Is licht een golfverschijnsel, zoals dan al decennia het heersende idee is? Of bestaat het uit een stroom van individuele pakketjes energie – de quanta – die je kunt beschrijven als deeltjes?
Tegenwoordig leren natuurkundestudenten dat licht zowel een golf als een deeltje is. Iets wat ook blijkt te gelden voor materiedeeltjes, zoals elektronen. Als u moeite hebt met dit duale karakter, dan bent u in goed gezelschap. Ook de hoofdpersonen verzetten zich tegen het idee dat licht iets anders kon zijn dan uitsluitend een golfverschijnsel.
De Duitse natuurkundige Planck, die de lichtdeeltjes (of lichtquanta) introduceerde en aan de wieg staat van de quantummechanica, noemde het een „puur formele aanname” die hij hoopte later „door een diepgaandere analyse” te kunnen elimineren. Pas na jaren van discussies, gevoed door experimenten, daalde het stof neer en kreeg de quantummechanica vorm.
Onrust in het interbellum
Dit kronkelige, chaotische pad beschrijft De Padova uitvoerig in Een eeuw van licht. Hij plaatst de natuurkundige ontwikkelingen daarbij ook in de historische context. Hoewel de Nederlandse titel spreekt van een eeuw, beslaat het boek ongeveer de jaren twintig van de vorige eeuw (1919 tot 1929). Hij maakt duidelijk hoe politieke en economische onrust in het interbellum zijn weerslag heeft op de hoofdrolspelers. Zo stuurt Bohr in 1920 na een bezoek aan Einstein in Duitsland onmiddellijk een hulppakket met onder meer boter.
Behalve de historische context zet De Padova ook de persoonlijkheden en de interacties tussen de natuurkundigen neer. Planck blijkt een bescheiden man die, naar eigen zeggen, „wars van avontuur” is. En Bohr en Einstein gingen in 1923 tijdens een tramrit zo op in hun gesprek dat ze tot twee keer toe hun halte misten.
Het boek doet denken aan Het tijdperk van onzekerheid van Tobias Hürter, dat in 2022 verscheen. Daarin kwamen deels dezelfde personages en ontwikkelingen voor, geschetst in hun tijd. Maar in tegenstelling tot Hürter schuwt De Padova de natuurkundige uitleg niet. Hij legt ideeën en experimenten helder uit, soms zelfs met een formule. Ook fictionaliseert hij de hoofdpersonen nauwelijks. Hij beperkt zich tot feiten uit aantekeningen, krantenartikelen, briefwisselingen en interviews.
De Padova heeft zich uitgebreid ingelezen en put uit veel bronnen. Daardoor leest het boek soms meer als feitelijke beschrijvingen dan persoonlijke ervaringen van de hoofdpersonages, maar door de prettige en levendige schrijfstijl stoort dat niet. Het is een fijne en gedetailleerde hervertelling van de geboorte van de quantummechania.
Aan de kust van Senegal trekt een fabriek van het Franse bedrijf Eramet traag over het zand. De enorme machine drijft op een zelf gecreëerd meer van opgepompt grondwater, en zuigt hectare voor hectare grote hoeveelheden zand op. Uit dat zand wint Eramet, via dochterbedrijf Eramet Grand Côte, hoofdzakelijk zirkonium en het mineraal ilmeniet, dat titanium bevat. In de afgelopen tien jaar heeft de fabriek een spoor van 23 kilometer achtergelaten dat vanuit de ruimte zichtbaar is.
Vrouwen met emmers en hout op hun hoofd lopen in het dorp Foth, Senegal.Foto Patrick Meinhardt/ AFPFoto’s Patrick Meinhardt/AFP
Maar de protesten tegen de mijnwerkzaamheden van Eramet nemen toe sinds vorig jaar april de nieuwe president, Bassirou Diomaye Faye, aan de macht is gekomen. Hij benadrukt de souvereiniteit van Senegal, en wil meer transparantie van, en controle over de mijnactiviteiten. Boeren aan de kust zeggen ontheemd te zijn door Eramet Grand Côte, lokale groepen beschuldigen het bedrijf van milieuvervuiling en klagen over de magere compensatie. Ze hebben inmiddels de handen ineengeslagen met reisorganisaties, en eisen een tijdelijke onderbreking van de mijnwerkzaamheden. In dorpen als Lompoul (bekend wegens z’n duinenwoestijn) staan borden langs de weg met de tekst ‘GCO Degage’. Vertaald: Grand Côte Operations (de voormalige naam van Eramet Grand Côte), rot op.
In een persbericht heeft Eramet begin januari alle beschuldigingen ontkend, en schrijft aan alle wetten en regels van het land en de strengste internationale mijnstandaarden te voldoen. Eind maart heeft het bedrijf een kantoor in Lompoul-sur-Mer geopend om de bevolking te informeren. Begin april is Eramet Grand Côte bezocht door een delegatie van Extractive Industries Transparency Initiative, een in 2002 gelanceerd internationaal initiatief voor goed bestuur bij de winning van delfstoffen.
De gigantische boorinstallatie zuigt duizenden tonnen mineraalzand per uur op, terwijl het vooruit beweegt over een kunstmatig meer dat is gecreëerd met water dat via pompen uit de diepe ondergrond wordt opgepompt. Momenteel snijdt het door de duinen van Lampoul een van de kleinste en mooiste woestijnen ter wereld een toeristische trekpleister vlakbij de eindeloze stranden van de Atlantische kust van Senegal.Foto Patrick Meinhardt/ AFP
De “grootste mijnbouwbaggeraar ter wereld” heeft hectare na hectare van de vruchtbare kuststrook opgeslokt waar de meeste groenten van Senegal worden verbouwd.
„Vandaag is in Genève wereldgeschiedenis geschreven”. Met die woorden sprak de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), Tedros Adhanom Ghebreyesus, afgelopen woensdag 191 lidstaten toe. Na drie jaar van zware onderhandelingen werd overeenstemming bereikt over een verdrag dat de wereld beter moet voorbereiden op toekomstige pandemieën.
Want hoewel wetenschappers al decennia waarschuwen voor de kans op een pandemie, werd de wereld tóch overvallen door de coronacrisis. Nog terwijl het virus over de wereld raasde, tekende zich een pijnlijke conclusie af: de internationale samenwerking die eigenlijk nodig is om zo’n pandemie in te dammen, mislukte.
China weigerde bijvoorbeeld eerlijke informatie te delen over de oorsprong van het virus – en testen, mondkapjes en vaccins werden zó oneerlijk over de wereld verdeeld dat deskundigen zelfs spraken van ‘apartheid’. Waar landen in het mondiale noorden genoeg vaccins in de koeling hadden om de hele bevolking vier keer in te enten, hadden armere landen op dat moment nog geen één prik tot hun beschikking.
Met het groeiende besef dat een ‘eigen-land-eerst-mentaliteit’ niet werkt bij een mondiale gezondheidscrisis, werd het zaadje gepland voor internationale, juridisch bindende afspraken om een volgende pandemie te bestrijden – en het liefst te voorkomen.
De concept-tekst van het zogeheten Pandemieverdrag kleurde woensdagnacht helemaal groen en kan nu naar de Wereldgezondheidsvergadering worden gestuurd. In mei zal daar het verdrag officieel aangenomen en geratificeerd worden. Vanaf dat moment is het Pandemieverdrag een juridisch bindend document.
1) Wat zijn de belangrijkste punten uit het verdrag?
Het eerste punt betreft afspraken over de inspanningen die alle individuele lidstaten zullen moeten doen om een volgende pandemie te voorkomen. „Alle deskundigen verwachten dat de volgende uitbraak uit de dierenwereld zal komen”, zegt Ellen ’t Hoen. Zij is jurist en deskundige op het gebied van intellectueel-eigendomsrecht en geneesmiddelenbeleid en was bij veel van de onderhandelingen aanwezig, vanuit een adviserende rol. „In dit verdrag erkennen de lidstaten wat de wetenschap al lang zegt: we kunnen geen pandemie voorkomen als we niet nú beter omgaan met dieren en het klimaat. De lidstaten spreken de bereidheid uit om te investeren in allerlei maatregelen in die preventieve hoek”.
Het tweede belangrijke punt behandelt de vraag hoe in een volgende pandemie vaccins eerlijk over de wereld kunnen worden verdeeld. Relatief armere landen moeten straks zelf vaccins kunnen maken. Dat kan alleen als daar genoeg fabrieken voor worden gebouwd én als farmaceuten de intellectuele eigendommen, kennis en kunde van het maken van hun vaccins bereid zijn te delen. Een gevoelige kwestie, en iets dat tijdens de coronapandemie nauwelijks gebeurde.
„Met dit verdrag hebben landen afgesproken dat ze maatregelen gaan nemen om farmaceuten die technologie, kennis en kunde te laten delen met ontwikkelingslanden met productiecapaciteit”, zegt ‘t Hoen. „Doen ze dat niet vrijwillig, dan kunnen landen nu ook dwingend optreden. Dat is een grote stap voorwaarts.”
2) Wat waren de hete hangijzers tijdens de onderhandelingen?
Voor het mondiale zuiden schept het preventie-element een hoop extra verplichtingen, met alle bijbehorende financiële consequenties. „En dat in een tijd waarin rijkere landen hun ontwikkelingsgelden aan het terughalen zijn”, aldus ’t Hoen.
De discussie over de zogenaamde ‘tech-transfer’ van vaccins hield de onderhandelingen tot op de laatste dag gegijzeld, met name vanuit het zwaar verdeelde Europa. Duitsland en Zwitserland, twee landen met een grote farmaceutische industrie, hebben tot in de állerlaatste uren gestreden om zo’n overdracht van intellectueel eigendom ‘vrijwillig’ te laten blijven. De onderhandelingen leken zelfs even te klappen op dat woord.
„Uiteindelijk zijn het landen als Brazilië, China en India geweest die deze onderhandelingen gered hebben”, zegt Remco van de Pas. Hij is als externe onderzoeker Global Governance en Public Health vebonden aan Instituut Clingendael. „Deze landen slaan de brug tussen het mondiale noorden en zuiden. Ze snappen de ergernis van altijd op de tweede rang zitten en afgepoeierd worden met geld in plaats van structurele afspraken. Maar ze hebben inmiddels ook de capaciteiten om te begrijpen wat de argumenten van Europese landen zijn.”
3) Hoe bindend is het verdrag?
Als de tekst eenmaal door de wereldgezondheidsvergadering is, zullen de lidstaten het verdrag ratificeren en is het document juridisch bindend. Maar zoals met meer internationale verdagen, zoals het klimaatakkoord, zijn er geen consequenties als de afspraken niet worden nageleefd.
„The proof of the pudding is in the eating”, zegt Van de Pas. „Dit verdrag is een normatief instrument, dat uitlegt hoe landen kúnnen samenwerken. Maar het is straks aan de lidstaten om de maatregelen die nodig zijn daadwerkelijk te implementeren, en daar hangt een prijskaartje aan.”
Net als met klimaatbeleid blijft volgens hem de vraag: willen we nú investeren in een bedreiging die nog niet tastbaar is – en dat betekent ook investeren in bijvoorbeeld productiecapaciteit búiten Europa – of schuiven we het opnieuw voor ons uit? En als het eenmaal tot een pandemie komt, gaan overheden dan daadwerkelijk druk zetten op hun vaccinontwikkelaars, of kiezen ze toch voor hun eigen economische belang?
4) De Verenigde Staten doen niet mee aan het verdrag, op de dag van Trumps inauguratie stapte het land uit de onderhandelingen. Wat betekent dat voor het gewicht van het document?
„We kunnen het niet mooier maken dan het is, de afwezigheid van de VS slaat een gapend gat in dit verdrag”, liet gezondheidsrecht-deskundige Lawrence Gostin van de Georgetown University optekenen in Nature. „Maar de wereld is niet ingestort door de aanval van Trump op de mondiale gezondheid. We kwamen juist samen”.
Betrokkenen zien dit verdrag dan ook vooral als een symbolische stap, een teken dat er nog behoefte is aan het bundelen van de wereldwijde krachten, in een tijd waarin het ‘ieder-voor-zich’ hoogtij lijkt te vieren. „Drie jaar is waanzinnig kort voor onderhandelingen over zo’n wezenlijk en moeilijk onderwerp”, zegt ’t Hoen, die samen met veel andere deskundigen erkent dat de afspraken in het verdrag een stuk minder ver gaan dan in de eerste versie werd beoogd. „Maar dat de 191 landen er samen uitgekomen zijn, en uit wílden komen, dat is geen klein bier. Het is een overwinning voor het multilateralisme.”
Met enige afschuw ziet de Nederlandse sociaal-psycholoog Bastiaan Rutjens, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, hoe president Donald Trump momenteel met een stormram op de Amerikaanse wetenschap inbeukt. Universiteiten als Harvard dreigen miljarden aan federale overheidssteun te verliezen als ze hun diversiteitsbeleid niet afschaffen. En met Robert F. Kennedy jr. is een vaccinatie-ontkenner minister van Volksgezondheid.
„Er gebeuren nu extreme dingen in de Verenigde Staten, zegt Rutjens. „Ik denk dat veel mensen niet hadden verwacht dat het zo hard zou gaan. Maar er waren voortekenen genoeg dat hij in zijn tweede termijn nog extremer zou zijn.”
Rutjens publiceerde deze week samen met zijn promovendus Vukasin Gligorić een artikel in Nature Human Behaviour waarin hij de houding van Amerikanen tegenover de wetenschap analyseert. Conservatieve respondenten bleken bijzonder wantrouwig te zijn. „Dat wantrouwen in de wetenschap dat we in ons onderzoek zagen, heeft écht impact. Mensen hebben een politieke keuze gemaakt die nadelig uitpakt voor de wetenschap.”
Voor het onderzoek selecteerde een Amerikaans bureau 7.800 Amerikanen. Een klein deel was liberaal, de meerderheid gaf aan conservatief te zijn. Dat onevenwicht was bewust: de onderzoekers wilden vooral conservatieven bevragen.
Jullie interviewden dus met name Trump-stemmers?
„Ja, er moeten veel Trump-stemmers tussen de respondenten hebben gezeten, al was ons onderzoek voor zijn herverkiezing.
„Vaak wordt onderzocht of mensen de wetenschap in het algemeen vertrouwen, maar klimaatwetenschap is wat anders dan natuurkunde. Daarom hebben we onderzocht hoe Amerikanen denken over 35 verschillende wetenschappelijke beroepen, van virologen tot biologen.
„Daaruit bleek dat Amerikanen die zichzelf als liberaal zien, veel vertrouwen in de wetenschap hebben. Maar bij conservatieven zie je een structureel lager vertrouwen, ook ten opzichte van exacte wetenschappen. Hun wantrouwen verspreidt zich over de hele wetenschap. Daar ben ik enigszins verbaasd over.”
Valt hun wantrouwen te counteren?
„We hebben gekeken of het een verschil maakte als we een tekstje voorleggen waarin conservatieve rolmodellen als George Bush, Milton Friedman of Henry Kissinger iets positiefs over de wetenschap zeggen. Een ander tekstje benadrukte de conservatieve waarde die wetenschap heeft als beschermer van wat belangrijk is. Ook keken we of het helpt om te benadrukken dat wetenschap economische groei faciliteert. Maar dat deed helemaal niks. Dit suggereert dat het wantrouwen diepgeworteld is en niet makkelijk te veranderen.”
Hoe komt dat?
„Dat is de million dollar question. Het vertrouwen van conservatieven daalt al sinds de jaren tachtig. Wat meespeelt is dat wetenschappelijke inzichten over bijvoorbeeld klimaat of vaccinaties niet aansluiten bij wat een deel van de conservatieven gelooft.
„Maar je ziet ook de tendens om de hele wetenschap weg te zetten als een ‘linkse hobby’ die onderdeel is van ‘het establishment’. Het vertrouwen in exacte wetenschappen waar de nadruk op productiviteit en economische groei ligt, is niet veel groter. Het onderscheid tussen die domeinen sneeuwt onder.”
Hoe erg is dat?
„Wetenschap is in wezen georganiseerde scepsis, en het is daarom belangrijk dat mensen ook gezond kritisch op de wetenschap kunnen zijn. Maar als je willens en wetens wetenschappelijk bewijs verwerpt, heeft dat consequenties. Bijvoorbeeld dat we onvoldoende aan het klimaatprobleem doen of dat er meer uitbraken van mazelen zijn.
„We moeten als wetenschap het vertrouwen terugwinnen, bijvoorbeeld door de wetenschap dichter bij mensen te brengen. Leg uit hoe wetenschap ons leven comfortabeler maakt. NEMO [een wetenschapsmuseum in Amsterdam] doet dat bijvoorbeeld goed, daar komen veel mensen uit alle lagen van de bevolking op af.”
Dit onderzoek gaat over de VS, hoe is de situatie hier?
„We zien tot op zekere hoogte dezelfde tendens. Ook in Nederland wordt nu op een ongekende manier over wetenschap gesproken, soms ook met veel wantrouwen.”
NSC-leider Pieter Omtzigt schreef deze week dat het „nul meerwaarde” heeft om de bachelor psychologie in het Engels aan te bieden „omdat je echt Nederlands moet spreken als je hier psycholoog bent”.
„Het is een grove misvatting dat iedere psychologiestudent als klinisch psycholoog aan de bak gaat”, zegt Rutjens. „Het baart me zorgen dat sommige politici zo weinig weten van wat er op de universiteit aan onderzoek en onderwijs gebeurt.
De wetenschap moet nu telkens reageren op wat de politiek met de wetenschap wil. Door die politieke inmenging wordt wetenschap politiek gemaakt. De wetenschap moet natuurlijk rekenschap afleggen aan de maatschappij, maar tegelijk is het heel belangrijk dat de wetenschap onafhankelijk en kritisch kan blijven. Het is zorgelijk dat de onafhankelijkheid in het geding is.”